|
040502 |
||||
Groeten uit Tsjevengur |
Aanbevolen muzikale achtergrond bij het lezen van dit stukje: de 14e symphonie van Shostakovich.
Andrej Platonov (1899-1951) schreef ergens in de twintiger of dertiger jaren zijn boek Tsjevengur, een parodie op de bolsjewistische revolutie op het Russische platteland. Dat deed hij voor de lol of voor vrienden, want uitgeven was er in Rusland natuurlijk niet bij. En dat schept wat mij betreft een band, want ik schrijf ook niet om uitgegeven te worden, al zijn bij mij de oorzaken allesbehalve triest, en wil ik onze resultaten niet vergelijken.
1. Tijd en plaats (ga naar 2. Het boek 3. Ik)
Tijdens de eerste wereldoorlog viel het regime van de Tsaren. Dat betekende
nog niet meteen bolsjewisten (communisten) op het platteland, want die hadden
nog flink tijd nodig om zichzelf te organiseren en om uit het bonte aanbod van
partijen de belangrijkste machtsgroepering te worden. Wel was op het platteland
meteen iedereen vogelvrij wiens positie steunde, of werd geacht te steunen, op
de Tsarenmacht. Arme kleine boeren en landarbeiders zagen hun kans schoon zich
adellijk landbezit toe te eigenen en werden nu zelfstandige uitbaters van een
eigen boerenbedrijfje. Reeds lang bestonden er ook niet-adellijke landeigenaren
die zelf boer waren. Zij kozen over het algemeen waar nodig de kant van nieuwe
landrovers tegen de oude, bleven dan ook veelal gespaard voor onteigening en
werden zelfs vaak de nieuwe prominenten in de nieuwe wereld van zelfstandige
landbezitters, ondernemende boeren.
Nu is het van belang even goed te beseffen wat toen, en eigenlijk tot de
zestiger jaren van de twintigste eeuw een boer was, want wij hebben in onze
moderne wereld het beeld van boeren als mensen die geld verdienen door op hun
land te werken en de producten van het land te verkopen. En zo was het toen
alleen maar met wat ze toen de "kleine boeren" noemden. Tot aan de loonexplosie
van de 60er jaren in de Westerse wereld werkte een (grote) boer niet of
nauwelijks op zijn eigen land of met zijn eigen vee. Daarvoor had hij knechten,
landarbeiders. Zo'n boer was iemand die land bezat, arbeiders huurde, de arbeid
organiseerde, en de producten verkocht. Hij was daar waar hij moest zijn om de
boel onder controle te houden. Dat noemde men in Rusland de kulakken. Ze hadden
geen grove handen met kloven in de vingers, zwart van het weerbarstige vuil maar
liepen, als ze het goed deden, heen en weer tussen hun voorman, inkoper,
verkoper en boekhouder. Op adellijke landerijen noemde men ze opzichters,
bedrijfsleiders of baljuws, want daar deden ze het werk van de zelfstandige boer
zonder zelf het land en de opbrengst van de producten te bezitten. De Russische
adel zelf vergaderde, hield feesten, las romannetjes, en reisde naar Parijs,
woonde daar vaak zelfs permanent, net zoals in bijvoorbeeld in Nederland de
Friese adel veel in Wassenaar en Den Haag woonde (zie:
Jorwerd, God en een mevrouw uit
Wassenaar).
Die Russische adel in Parijs merkte, enigszins gestileerd uitgedrukt, aan het
eind van de eerste wereldoorlog dat er ineens geen geld meer uit Rusland werd
overgeboekt. Uit de brieven die men ontving concludeerden de meesten dat het
maar beter was niet af te reizen om te gaan kijken hoe dat kwam. Sommigen
vochten nog een tijd met de Russische "witten" om hun land terug te veroveren,
anderen gaven ze geld of lobbyden ervoor, maar dat mocht uiteindelijk niet
baten.
Zo bestond het Russische platteland in korte tijd niet meer gedeeltelijk,
maar ineens geheel uit zelfstandig ondernemende boeren. Het feodalisme
was be�indigd en het echte kapitalisme van vrije ondernemers die voor de markt
produceren was op slag ingevoerd.
Weinig Russen zullen op dat moment enig idee gehad hebben hoe Marx daarover
dacht. Het is de vraag of je toen al makkelijk iemand kon vinden die wel eens
van Marx had gehoord. Die had geschreven dat het kapitalisme begon met kleine
ondernemers die in onderlinge concurrentie met steeds meer dure technische
hulpmiddelen de arbeidskosten zouden gaan drukken, waardoor ze gedwongen zouden
worden steeds grootschaliger te gaan werken. Steeds meer arbeiders zouden
werkloos worden. Uiteindelijk - maar Marx dacht aan een proces van honderden
jaren -zouden er maar een paar gigantisch grote ondernemers overblijven die
niets meer konden verkopen aan al die werkloze arbeiders zonder geld, het
proletariaat. Dat zou het eindpunt van de kapitalistische schaalvergroting en
van het kapitalisme zelf zijn. Dan zou het proletariaat de productie zelf in
handen nemen, niet met winstoogmerk, want het zou onmogelijk zijn om met die
stand van de techniek nog winst te maken, maar op grond van een analyse van wat
de maatschappij nodig zou hebben. Dat zou het socialisme zijn. Het socialisme
zou de mens dan tot het communisme leiden, een wereld waarin van alles genoeg is
en waarin iedereen zou kunnen gaan doen waar hij zin in heeft.
Nu was in Duitsland en Engeland, waar Marx leefde, het kapitalisme al ruim een
eeuw flink bezig. Dat had Marx goed kunnen bestuderen. In Rusland was er in Marx
zijn tijd (midden 19e eeuw) nog bijna niets dat op een systeem van een vrije
markt met vrije ondernemers leek. Een miniem stukje Rusland maakte een jaar of
dertig v��r de eerste wereldoorlog een hele kleine start: een strookje langs het
kustgebied van de Oostzee bij St. Petersburg. En al stond het kapitalisme nog in
de kinderschoenen, de Russen daar hadden er al genoeg van. De revolutie brak
uit, al zei in dat tumult nog niemand dat dit die revolutie van het eindstadium
van het late kapitalisme was waar Marx over schreef. Dat zou ook te gek
voor woorden zijn.
Maar een tijdje later grepen de bolsjewieken de macht en die zeiden het wel.
IJskoud.
Dat betekent dat dezelfde revolutie die volgens de bolsjewieken in de grote
steden in Noordwest Rusland tot de macht van het proletariaat, de berooide
sloeber van het industri�le tijdperk, en het socialisme had geleid, op het
platteland... de kulakkenbourgeoisie en het kapitalisme in het zadel had
geholpen. Dat kon natuurlijk niet, en dat was dus ook niet waar, zeiden de
bolsjewieken, want immers, iets dat niet kan, kan onmogelijk waar zijn. En zij
stuurden er mensen heen met geweren, pen en papier om de zaak snel te regelen.
Want het socialisme moest daar gisteren zijn en het communisme morgen, en
bovendien moesten de bevrijde proletarische steden te eten hebben en natuurlijk
niet van vroeg-kapitalistische boeren ondernemertjes. Praktijk is mooi, maar het
moet wel met de theorie kloppen.
2. Het boek (ga naar 1. Tijd en plaats 3. Ik)
Platonov laat Sasja, een van de belangrijkste communistische helden uit zijn
boek Tsjevengur, geboren worden op het platteland als zoon van een
visser, en even oud zijn als hijzelf. Sasja is vroeg wees. Zijn vader, visser,
was zo nieuwsgierig naar de dood geweest dat hij zich, zonder zich bezig te
houden met de vraag of je er van terug kon keren, bij wijze van onderzoeksreis
had verzopen. Sasja is net volwassen geworden als de Russische revolutie
uitbreekt. Hij kiest uit de vele heilbelovende partijen die zich na de
revolutionaire schotenwisseling in het regeringsgebouw van de stad presenteren
de achterste aan het eind van de gang, de bolsjewieken, en wordt kort daarna van
school gehaald om zich naar het front van de burgeroorlog te begeven. Hij vecht
tegen de kozakken, wordt gevangen door de anarchisten die hem tot zijn naakte
vel beroven en zouden hebben vermoord als hij niet ontzet zou zijn door de
revolutionaire bonk Kopjonkin, die in naam van Rosa Luxemburg als ware zij de
maagd Maria, gezeten op zijn oersterke paard Proletarenkracht iedere vijand van
het gezag zonder pardon geroutineerd aan zijn sabel rijgt. Niet veel later
versmelten Sasja, inmiddels door Platonov als Dvanow aangeduid, en Kopjonkin tot
een hecht communistisch Don Quichote-Sancho Pancha duo dat heilbrengend door de
steppen tussen de boerendorpjes galoppeert.
Na op hun wat door het toeval geleide omzwervingen links en rechts enkele
doortastende militaire, administratieve en communistische maatregelen te hebben
genomen keert Sasja alleen terug naar zijn stad, waar de NEP blijkt te zijn
ingevoerd.
Hier moeten wij onze helden even laten uitrusten om uit te leggen wat, in het
echt, de Nieuwe Economische Politiek (NEP) van Lenin was en waartoe die NEP
gehoopt werd te dienen. Lenin had inmiddels Marx herschreven tot een
socialistische religie die goed te begrijpen en te waarderen was door zijn volk,
opgevoed als het was met het Russisch orthodoxe geloof. Het zogenaamde
Marxisme-Leninisme was een hervormd Russisch christendom waar God, Jezus, kerk
en duivel vervangen waren door Marx, Lenin, de communistische partij, en de
"bourgeoisie", zodat de energie, het goed, het kwaad en de verontwaardiging van
het onderliggende overgeleverde orthodoxe waardenpatroon onmiddellijk konden
worden benut voor de verdelging van de vijand en de vooruitgang van het
socialisme. En vooruitgang, dat was: de groei van de productie. Om echter de
industri�le arbeid in de steden te kunnen opvoeren dienden die steden voedsel te
ontvangen van het platteland. En de nieuwe boeren kwamen het niet gratis
brengen. Voedselbrigades werden er op uitgestuurd om het te gaan halen. Het
eerste jaar was dat een redelijk succes, want het kwam voor de nieuwe boeren
onverwacht. Daarna werd eeuwenlange Russische plattelandservaring benut om het
graan beter te verstoppen. Toen vervolgens de voedselbrigades de eveneens
eeuwenlang opgebouwde expertise in spionage en opsporing van oogst beter gingen
benutten liep de boerenbedrijvigheid op de akkers dramatisch terug. Om met Lenin
te spreken: aan de objectieve condities van het socialisme was helaas nog niet
voldaan. Om met de zojuist voor het eerst kapitalistisch geworden boeren te
spreken: met van die voedselbrigades is aan de objectieve condities van het
kapitalisme (bescherming van het particulier bezit) niet voldaan. En Lenin ging
Marx nog een keer herschrijven, met de geniale bedoeling om de boeren stiekem
gelijk te geven: de Nieuwe Economische Politiek. Echt socialisme heette het
natuurlijk, de bolsjewisten deden het niet voor minder, maar de boeren mochten
hun producten verkopen. Serieus geld werd weer ingevoerd waarmee de boeren
mochten kopen wat zij zelf dachten nodig te hebben voor hun bedrijven en
gezinnen. Gehoopt werd dat dat zaken uit de hongerende steden zouden zijn zodat
die er weer graan mee bij de boeren zouden kunnen kopen.
De NEP werd in 1921 ingevoerd. Na een tijdje, beweren de historici, begon het
nog te helpen ook en de voedselproductie steeg weer. Maar in 1928 hervat Stalin
de plattelands-berovingen, of belastingen, of gedwongen bijdragen, hoe je het maar wilt
noemen. Met het aloude gevolg: al snel was er niets meer te
roven.
Toen werd Stalin heel boos op de boeren. De communisten zagen het platteland zo:
je had er de "rijke" boeren, de kulakken. Vijanden van het socialisme. Dan had
je de middenboeren, die konden misschien nog aan de proletarische kant getrokken
worden. En dan had je de kleine boeren en de "dorpsproletari�rs". Dat was goed
volk, die werden onderdrukt door de rest en stonden van nature aan de kant van
het communisme. In de boerendorpen zag men dat anders: men voelde zich ��n en
samen bedreigd door de voedselbrigades. De communisten onteigenden het land en
dreven de boeren bijeen in kolchozen, grote staatslanderijen die onder leiding
van gewapende vazallen van de communistische partij met het mes op de keel graan
moesten produceren. Het feodalisme was terug, alleen gemener. En v��r de
nieuwe communistische adel het land weer van de boeren afhandig had weten te
maken was bijna de helft van de hele Russische veestapel geslacht en verkocht
door hun eigenaren toen ze in de gaten hadden dat ze het anders toch kwijt
zouden zijn. In 1937 waren er zo'n 15 miljoen mensen minder, waarvan er slechts
5 miljoen het geluk hadden niet geboren te zijn.
Goed. Sasja arriveert in de stad en dat moet in 1921 zijn want de NEP blijkt juist ingevoerd. Reeds op het station kun je zonder bon bruine broodjes kopen. Een haastig geverfd bord op het plein adverteert "verkoop van alles aan alle burgers. Vooroorlogs brood, vooroorlogse vis, vers vlees, eigen ingemaakte groenten. Arduljants, Romm, Kolesnikov & Co".
"De toeschouwers begonnen zonder hun post te verlaten enthousiast alle functies van de handel te analyseren. Een tweetal hield het niet uit en ging de verkopers helpen: ze bliezen het stof van de toonbanken, veegden de weegschalen met een veer schoon voor een nog zuiverder gewicht en verzorgden de gewichten. E�n van deze vrijwilligers knipte stukjes papier waarop hij de naam van de artikelen schreef, daarna stak hij de papiertjes op draadprikkers en die prikkers stak hij in de te benoemen artikelen; boven elk artikel kwam een klein uithangbordje waardoor de koper onmiddellijk duidelijk wist waar hij mee te maken had."
Gopner, een vriend van Sasja, staat te kotsen in de steeg:
"Ik heb zoveel jaren op een lege maag geleefd, en er was niets aan de hand...Maar vandaag at ik drie pannekoeken achter elkaar en ik kan er niet meer tegen..."
Sasja geeft iemand een brief mee voor zijn nog immer vanaf diens paard Proletarenkracht op het platteland de communistische orde bewakende wederhelft Kopjonkin:
"Waarde kameraad Kopjonkin! Er zijn geen bijzonderheden. Er is nu een andere politiek maar die is wel juist..."
Was het de oorspronkelijke politieke bedoeling met de zojuist kapitalistisch
geworden boeren het socialisme te beginnen dat uiteindelijk naar het communisme
zou moeten leiden, nu is iedereen ervan overtuigd dat de objectieve condities
voor het socialisme, althans voor het boerensocialisme, nog even op zich laten
wachten.
Iedereen?
Nee, er is een uitzondering: de wat Mongools uitziende, daarom "De Japanner"
genoemde Tsjepurnyj.
Hij is even op bezoek in de stad en beziet het gehandel minachtend. In zijn dorp Tsjevengur waar hij de voorzitter is, is zelfs het socialisme al een gepasseerd station en het communisme ingevoerd! De hele wereldgeschiedenis is in Tsjevengur al afgelopen. Men is er al klaar!
Kopjonkin gaat, op aanraden van Dvanow, met Tsjepurnyj mee naar Tsjevengur.
Aangekomen voelt hij nog even niet meteen communisme maar is bereid dit te
wijten aan de nieuwheid. De bevolking blijkt nimmer te hoeven werken, er is ook
niets nodig, maar ter symbolisering van de kameraadschappelijke verbondenheid
doet men op zaterdag vrijwilligerswerk dat bestaat uit het telkens verplaatsen
van de huizen en de tuinen. Verder is er voldoende van alles, er zijn geen
zorgen. Het revolutionaire comit� van de communistische avant-garde onder
voorzitterschap van Tsjepurnyj heeft een secretaris die buitengewoon handig de
grote stapels papieren manipuleert die de disrtrictsleiding telkens stuurt en
tevens over de volledige werken van Marx beschikt in zijn huis, het enige
bakstenen huis in het dorp. De man heet Prokofi, een generatiegenoot van Sasja
Dvanow en kind in het gezin dat Sasja adopteerde tot het zelf te veel kinderen
kreeg en deze Prosja, toen 8 jaar oud, op eigen initiatief Sasja het huis uit
wees, een bevel dat Sasja, toen 12 jaar oud, destijds bescheiden opgevolgd had.
Kopjonkin merkt dat Tsjepurnyj overal voor-zit en Prosja overal achter en dat
bevalt hem niet. Eigenlijk wil hij onmiddellijk gewapenderhand ingrijpen maar
hij voelt zich er toch niet zeker van dat hij niet per ongeluk het communisme
aan zijn sabel rijgt. Hij neemt Tsjepurnyj in vertrouwen en een
avant-gardistische loper (een postdienst wordt in het communisme niet nodig
geacht) wordt met een brief op pad gestuurd waarin Dvanow wordt verzocht te
komen om zijn licht over de zaak te laten schijnen.
Intussen verneemt Kopjonkin hoe het communisme tot stand is gekomen: eerst
zijn de adellijke heren doodgeslagen door hun knechten. Vervolgens heeft Prokofi
de Dag des Oordeels voor de bourgeois (lees: de boeren) georganiseerd,
voortaan zou de hemel voor de bourgeoisie zijn en de aarde voor het
proletariaat: alle bezitters van een eigen huis kregen de kogel en werden in een
kuil gegooid. De aanhang en het kroost van deze lieden, het "overig gespuis" was
het dorp uit gejaagd met een rantsoen. Enkele leden van de avant-garde die
gewend waren met een mitrailleur op eenden te jagen hadden echter het door het
overige gespuis opgezette kamp te dichtbij het dorp gevonden en hun vertrouwde
wapen er op gezet. Hoewel dit alles de goedkeuring van Kopjonkin geheel kon
wegdragen bleef hij gereserveerd omdat hij vond dat het massagraf van de
bezitters van een eigen huis niet goed was aangestampt.
Vervolgens had het revolutionaire comit�, vernam Kopjonkin, geconstateerd dat de
resterende 7 bewoners van het dorp weliswaar rijk voorzien waren door de
voorraden op de zolders van de verlaten huizen, waarvan er sommige zelfs onder
hun last instortten, zodat het zorgeloze communisme van overvloed kon beginnen,
doch dat zij allen tot de avant-garde behoorden. Er was geen proletariaat. Zoals
bij alle moeilijk kwesties besloot men Prokofi er mee te belasten proletariaat
te gaan zoeken.
Na enige weken keerde Prokofi terug met een wagen vol van naar hij stelde
"eersteklas proletariaat". Allemaal tanige rimpelige mensen die nooit iets
hadden bezeten, de meesten zelfs geen moeder en zeker geen vader.
De huizen waren reeds voor ze uitgesopt en eerbiedig werd het proletariaat
binnengelaten. Spoedig werd het revolutionaire comit� opgeheven want het zou
toch te gek zijn als de avant-garde in het communisme nog zou moeten
beraadslagen wat het proletariaat te doen stond. "Over wie maken ze zich
zorgen?" vraagt de oudste proletari�r Jakov Titytsj, verbaasd kijkend naar de
stapel papier van de districtsleiding, "Over ons of over zichzelf?". Over ons,
wordt hem gezegd en hij laat het verder maar. Er was trouwens toch genoeg
van alles op de zolders, en het proletariaat was weinig gewend dus toen het op
was vond men genoeg op de verwilderde weilanden en de steppe.
Ongeveer in deze periode arriveert ook Dvanow in Tsjevengur, net op het moment
dat voor Kopjonkin wat Prokofi betreft de emmer vol is en hij hem wil opsluiten.
Omdat nu de hersenen van Dvanow beschikbaar zijn ziet hij er vanaf.
Dvanow heeft andere prioriteiten. Van verschillende kanten ontstaat nu de
gedachte dat het communisme wellicht niet helemaal aan zichzelf moet
worden overgelaten. Een oude proletari�r verplaatst de smidse naar de weg die op
enige afstand langs Tsjevengur loopt. Hij kan met ijzer overweg en zo misschien
wat grutten verdienen. Er gaan ook enkelen hout kappen voor de winter. De nu
ex-voorzitter Tsjepurnyj twijfelt aan de noodzaak daarvan onder het communisme,
maar houd zijn mond en verzoent zich er mee. Er wordt een ingewikkelde
vuurmaak-machine gemaakt want de lucifers zijn op. Enkelen begeven zich aan het
kerven van een molensteen, er komt een dam in de beek voor de bevloeiing en een
soort zonnepaneel is in voorbereiding, een broeikas, en een groot wiel om drek
mee te gooien naar een eventuele vijand; een kanon is te ingewikkeld. Een
vuurtoren wordt aangestoken om de wereld de exacte plaats van het communisme te
wijzen.
De proletari�rs eisen vrouwen. Prokofi heeft zijn bedenkingen, want die vrouwen
zullen allemaal met hun man in een eigen huis willen wonen om daar een gezin te
stichten en dat betekent het einde van de samenleving van allen met allen. Maar
hij ziet geen andere mogelijkheid dan de opdracht die hem wordt gegeven te
aanvaarden: vrouwen zoeken. Proletarische vrouwen.
Prokofi heeft met zijn vriendin Klavdia, een jonge vrouw met gezonde bollingen,
inmiddels al flink wat spaargeld buiten het dorp staan. Als hij terug is met de
vrouwen, die inderdaad aan alle proletarische eisen van rimpeligheid en
onverschilligheid voldoen, maakt hij een inventarislijst van de goederen in het
dorp en huurt kozakken om het te veroveren. Dat lukt zonder moeite. Kopjonkin
sterft bij de verdediging. Serbinov, inspecteur van het Centrale Comit� te
Moskou ter controle van de oppervlakte der bebouwde graanweiden, wordt voor het
laatst gezien met nog ��n kogel in zijn damesrevolver, die hij voor zichzelf had
bestemd. Dvanow rijdt op Proletarenkracht naar zijn oude dorp aan het meer.
Proletarenkracht rijdt hem het water in waar Dvanow zijn verzopen vader achterna
gaat.
Proletarenkracht loopt alleen terug naar zijn dode baas bij Tsjevengur.
3. Ik (ga naar 1. Tijd en plaats 2. Het boek)
Als ik het boek begin te lezen ben ik 53 jaar, tien tot twintig jaar ouder dan Platonov toen hij het schreef. Platonov is op mijn leeftijd al twee jaar dood en dus reeds lang aangespoeld en geheel uitgestonken. Ik zit in een hut in een Alpendal. Ik heb wat geld om eten te kopen als het op is, en wij hebben hier in de Alpen de NEP van Lenin, verdomd als het niet waar is. Er zal voor onbepaalde tijd voor mij geen noodzaak zijn aan mijn bestaan iets te veranderen. Ik lees hier boeken en doe wat ik wil. Ik heb voor mij persoonlijk in mijn eentje hier het communisme, en je zult mij geen vuurtoren zien maken, daar ken ik de kozakken van de wereld te goed voor. Ook de districtsleiding is niet op de hoogte van mijn verblijfplaats, ik gebruik wel papier maar dat is volstrekt blanco en alleen om mijn kont af te vegen. Ik ken ook uit mijn verleden de stadsrussen, van dichtbije en langdurige kontakten en ik heb de Russische geschiedenis bestudeerd, maar van het Russische platteland weet ik uit eigen ervaring niets.
Nu moeten we even opnieuw beginnen in het boek,
bij de eenvoudige maar merkwaardige plattelandsman genaamd
Zachar Pavlowich. Ik schat hem veertig. Velen zouden hem ziende blind oordelen.
Hem vallen in de wereld weinig dingen op. Behalve constructies. Artefacten.
Dingen die gemaakt zijn om een bepaald effect teweeg te brengen en dat ook doen:
klokken, pannen, tonnen, ploegen, ruiten, wielen, alles wat gemaakt is. In de
natuur zelf ziet hij slechts wat bruikbaar is, en een mens dringt slechts tot
hem door als hij bijvoorbeeld een apparaat ziet waarin een technisch probleem op
originele wijze is opgelost. Dan denkt Pavlowich: h�, een mens! Als er gewoon
iemand langs hem loopt, al is het kilometers in de steppe, denkt hij dat niet.
Ik was meteen helemaal weg van Pavlowich. In een tijd van voedselschaarste woont
hij in de buurt van een wegens honger verlaten dorp in het bos met een zwerver.
Ook zij hebben niet veel te eten. Pavlowich heeft nu enkel hout en maakt de hele
dag constructies en voorwerpen van hout, tot echt bruikbare pannen toe. De
honger verleidt de zwerver er toe iets giftigs ten onrechte voor consumptie goed
te keuren en hij sterft.
De zwerver ging op zijn rug liggen: 'Wat denk je, moet ik bang zijn of niet?'
'Wees niet bang', antwoordde Zachar Pavlowich geruststellend. 'Ik zou zelf ook wel direct dood willen gaan maar ja, weet je, je bent steeds bezig met het maken van allerlei dingen'
Dit wordt een fantastisch boek, dacht ik. Maar, hoewel Pavlowich tot het eind
blijft leven, sterft de ware Pavlowich al v��r het boek serieus begonnen is. Al
heeft hij dan in de stad zijn kerk gevonden: het spoorwegemplacement waar hij
zich met de stoomlocomotief verbindt alsof er daar verder geen mensen rondlopen,
het begint ermee dat hij zich met het rijzen der jaren niet verstandiger is gaan
vinden. Dan moet hij steeds vaker aan zijn dode moeder denken. Dan krijgt hij
behoefte aan gezelschap. Hij adopteert Sasja die ook in de stad blijkt rond te
zwerven en neemt tot overmaat van ramp een vrouw, zo'n echte, zo'n kankerwijf,
je zou bijna denken dat het Platonov ook gespeten moet hebben. De rest van het
boek, en we zijn nog maar op eentiende, mag Pavlowich vanuit de kantlijn nog wat
van Platonov's wijsheden debiteren.
Als een gewond dier heb ik Tsjevengur
verder uitgelezen. Wie zal nu ooit de wereld volgens de echte Pavlowich voor ons beschrijven? De
man die alleen maar wil weten hoe alles werkt? De Pavlowich die een
ontstemversneller op de piano van een klant maakt, omdat het de enige piano is
die hij kent en hij desnoods voor niets wekelijks wil komen "stemmen" om in
werkelijkheid zijn klankexperimenten te doen? Ik kan het zeker niet.
Platonov's aandacht gaat dus niet primair uit naar de man die alleen wil
weten hoe alles werkt. Waarnaar dan wel? Naar het handelen van de mensen op het
platteland in de tijd dat het vroege communisme de macht grijpt, en de redenen
die zij daarvoor geven aan anderen en aan zichzelf. In het late communisme dat
wij ons nog herinneren hield iedereen zo veel mogelijk zijn mond, en als men al
iets zei, was dat nauwkeurig volgens een zorgvuldig bestudeerd uitgebreid
reglement dat bepaalde wat er gezegd mocht worden en hoe. Je kon absoluut
niemand vertrouwen, tot je vrouw en je kinderen toe. Naar buiten oogde men
geheel volgens de regels van de politieke correctheid, en iedereen zat
daarachter opgesloten in zichzelf.
Zo (nog) niet in de wereld van het boek Tsjevengur! Zelden komt men er
iemand tegen die op zijn hoede is en op zijn woorden past. De grote uitzondering
is natuurlijk Prokofi, de secretaris van Tsjevengur - alleen Kopjonkin voelt dat
er daar iets flink verkeerd zit - maar Prokofi is Platonov's verwijzing naar
verleden en toekomst van deze tijdelijk in vacu�m verkerende wereld. Zelfs
Prokofi praat echter zijn mond voorbij als het onderwerp "vrouwen zoeken" op de
proletarische agenda komt. Hij voelt er weinig voor want nu is er communisme in
Tsjevengur en met vrouwen erbij ziet hij beren op de weg. Jakov Titytsj, de
oudste der door Prokofi opgehaalde proletari�rs, deelt echter de vrouwenwens en
heeft ook argumenten:
'Jij zegt dat het communisme op het eind komt' zei Jakov Titytsj heel langzaam. 'Dus aan het kortste eind: waar het einde nabij is, daar is de tijd kort! De hele lengte van het leven zal dus zonder communisme voorbijgaan maar waarom zouden we er dan met onze hele ziel en zaligheid naar verlangen? Dan liever verkeerd leven want dat is lang en de waarheid is kort! Je hebt met mensen van doen!'.......
'Een proletarische gedachte!' vond Tsjepurnyj [ex-voorzitter van het revolutionaire comit�] plotseling van de woorden van Jakov Titytsj; Tsjepurnyj was blij dat het proletariaat nu zelf zijn hoofd gebruikte en dat je niet meer voor hen hoefde te denken of te zorgen.
'Sasja!' zei Prokofi verlegen en allen spitsten de oren. 'Wat die oude daar zegt, is waar! Weet je nog toen we [als kind] liepen te bedelen? Als jij om eten vroeg kreeg je het niet, en ik die niet vroeg, kreeg met liegen en strooplikken altijd wat hartigs om te eten en sigaretten om te roken'....
Dvanow maakte af wat Prokofi had willen zeggen: 'Jij wilt de kameraden aanraden om de waarheid op te offeren, omdat die toch maar een kort leven beschoren is en dan nog wel aan het eind; en dat ze zich beter met een ander geluk bezig kunnen houden dat langer zal duren, tot aan de werkelijke waarheid zelf!'
En Prokofi verzoent zich met zijn opdracht vrouwen te gaan halen.
Maar ik, lezer, heb al eerder in het boek van alles op mijn mouw gespeld
gekregen en het boek is na deze passage nog lang niet uit. Iedere bladzij na de
voortijdige geestelijke dood van Pavlowich brengt mij met zijn nieuwe
opvattingen en argumenten een nieuwe vermoeidheid met nieuwe duizelingen. Ik
voel mij lezende een logge rinoceros die zich wanhopig tracht te concentreren op
een zwerm vlindertjes die rond de punt van zijn hoorn fladderen. Vreselijk. Maar
het dichtslaan van het boek om er eens even rustig over te denken is ook geen
oplossing. Van grotere afstand kijkende denkt de rinoceros alleen maar: ach,
vlindertjes. Er komen duizend vlindertjes voor in het boek, maar met honderd had
je het ook wel geweten.
Dat was de primaire emotie waarin het boek bij mij kwam te liggen, een soort
verveelde boosheid over al die gedachten waar je meteen doorzakt als je er op
gaat staan, en die bovendien absoluut niet lijken op de evenzeer broze gedachten
die destijds in het echt uit allerlei communistische en aspirant-communistische
kokers tevoorschijn kwamen, maar er eerder parodietjes op zijn om een beetje te
lachen - terwijl de echte al belachelijk genoeg waren! Maar mijn boosheid zakte
na een tijdje en ik ging Platonov aardiger vinden. Hij kan er ook niets aan doen
dat ik gewend ben boeken te lezen van mensen die niet iedere gedachte meteen
onnadenkend weggooien voor de volgende. Dat ik niet ge�nteresseerd ben in de
flauwekul van de ideologie�n waarmee bedrog, belasting, roof, roofmoord en
oorlog gepaard gaan. Dat soort ideologie�n is er altijd, of we nu etnisch of
anders gedefinieerde bevolkingsgroepen gaan vermoorden, mensen van hun grond of
uit hun huizen gaan jagen, handelaars verbannen en
hun voorraden in beslag nemen, of mensen met accijnzen laten bloeden voor
brandstof- en tabaksverbruik. En er klopt nooit
iets van de redenen, want het doel is er altijd eerst, en daarna moeten
die redenen nog verzonnen worden door de Prokofi's, Lenins, Hitlers, Napoleon's,
Mugabe's, Amin's, Milosovichen, Bush/Cheney's,
Clovissen
en Mao's van de wereld, zodat de TV en de kranten er mee kunnen worden gevuld.
Dit is overigens voor het eerst helder geformuleerd, ere wie ere toekomt, door
Karl Marx. En net als Marx wil ik niet zeggen dat dat allemaal slecht is of niet
zou mogen gebeuren. Dat zou ook wat zijn, om de hele geschiedenis van de
mensheid af te keuren! Ronduit Godslasterlijk! Maar als de volks- en
strijdliederen in een paar toonaarden zijn voorgezongen dan kun je de andere
zelf wel bedenken. Interessant is dan niet meer de stupide retoriek waarmee het
gewone volk wordt gepaaid, maar de gedachtengang van de leiders zelf, waarom zij
op een bepaald moment hun kans schoon zien, en niet op een ander, en hoe zij het
aanleggen. De keuze van voor het volk bevredigende argumenten is er maar een
klein en saai onderdeeltje van. Een goede leider heeft daar wat mensen voor en
verspilt er zijn eigen tijd niet mee. Wie denkt serieus dat Stalin die boeken
van Lenin geschreven zou hebben als Lenin dat zelf niet had gedaan? Stalin had
ergens een klein boekenwurmpje van de straat laten plukken en die met het mes op
de keel een bruikbare ideologie laten schrijven. Het overleg over de opdracht
aan dat jongetje zou niet eens door een politbureaulid zijn gevoerd. Vanaf het
kulakkenprobleem is het Marxisme-Leninisme voor de Soviet-communisten niet
anders dan een vervloekt struikelblok geweest. Dat ze anderzijds ook te dom
waren om te begrijpen wat voor wereldmacht ze zouden kunnen verwerven door
gewoon de markteconomie in te voeren is iets anders. Hun eigen bezitsvijandige
en hierarchie-minnende Russisch orthodoxe culturele erfenis zat het bereiken van
de communistische machtsdoelen wel degelijk als matglas in de weg, en daar mag
Europa blij om zijn, want het is niet meer dan een klein en aantrekkelijk
strookje land langs de Westgrens van de Soviet-Unie dat al menigmaal van de
landzijde met succes voor de blijf is binnengetrokken (zoals bijvoorbeeld door
de Neanderthalers, Cro Magnons, Kelten, het ethnische mengelmoesje dat we "De
Romeinen" noemen, Hunnen, Goten en Germanen) .
Als een ideologie wordt gemaakt is het natuurlijk de bedoeling dat het volk er
in trapt en enthousiast wordt. Daarom worden op nieuwe flauwekul van de macht
telkens weer nieuwe persiflages, satires, ontmaskeringen gemaakt door wie slim
is maar zonder belang, vermogen of wil zich in te likken in de elite van het
moment. Overal ter wereld, in alle culturen, bestaat satire, literair, in dicht-
of liedvorm, als rollenspel in openbare vertoning. Overal ter wereld moeten de
makers ervan regelmatig het oerwoud, de bossen of de moerassen in vluchten voor
eenvoudige jongens die niet eens weten wat satire is maar hun brood verdienen
door zich er op uit te laten sturen om de orde te handhaven.
Daar kan zelfs Proletarenkracht met Rosa Luxemburg op zijn rug nog niets aan
veranderen.