Proust Index
Crtd 15-03-04 Lastedit 15-06-15
download pdf

 

À la recherche du temps perdu
Marcel Proust
A L'OMBRE DES JEUNES FILLES EN FLEURS

Première Partie

"Ma mère, quand il ... " Swann, Cottard, de Norpois.

"Jammer dat Professor Cottard op reis is", zei mijn moeder toen M. de Norpois voor het eerst te dineren zou worden uitgenodigd. "En bij Swann hebben we de laatste tijd geen contact meer, het zou geforceerd zijn die nu opeens weer uit te nodigen".

Mijn vader deelde de spijt over Swann niet, die over Cottard wel. Dit moge verbazen: wie niet weet hoe Cottard jaren tevoren de middelmatigheid was ontstegen, noch hoe Swann, sinds hij met die malle Odette was getrouwd, zelfs zijn oude vrienden verveelde met banale conversatie, zal het zeker andersom hebben verwacht.

Swann, die vroeger op zo'n chique wijze een uitnodiging van Twickenham of Buckingham Palace kon verzwijgen tot een vriend hem het plezier deed er in gezelschap over te beginnen, en er dan zo'n charmante bescheidenheid over aan de dag kon leggen, liep tegenwoordig luid te pochen dat de vrouw van een of andere onderchef van het kabinet zijn verse echtgenote was komen bezoeken. Die snoeverij had hem destijds dan wel in de hoogste kringen van Frankrijk gebracht, maar was toen van een subtiele soort. Nu had het het bespottelijke gekregen van een bewonderd kunstschilder die, gestopt met de verder uitbouw van zijn oeuvre, is gaan tuinieren en voortaan zijn gezelschap slechts tracht te overtroeven met details over de kweek van tomaten en uien.

En dan Cottard: hij moge buiten zijn medische onderwerpen vroeger op zijn zachtst gezegd wat onbenullig zijn overgekomen, maar zijn vak verstond hij, zo, dat hij inmiddels een Europese beroemdheid was geworden, en artsen met een gezondheidsprobleem gaarne bereid waren hun conversaties over Nietzsche en Wagner uit te stellen en naar Cottard te gaan.

Bovendien had er in Cottard's leven een soort omslag plaatsgevonden zoals dat van je pak als de kleermaker er de naden van lostornt en alles omkeert, zodat je ineens de oude vlekken niet meer ziet. Hij had zijn jeugdige hartelijkheid verruild voor een koude, zelfs botte autoritaire uitstraling die hem zeer goed stond. En dan zijn ironie, vooral in het ziekenhuis, gebracht met een pokerface, alle omstanders van laag tot hoog steevast in een deuk.

Dan nog de markies de Norpois zelf: financieel expert, vóór de Frans-Duitse oorlog gevolmachtigd minister. Bismarck had hem hoog. Zijn connecties hielden hem ook na Seize May populair als de man voor lastige internationale kwesties, want Republikeinse ministers bedienden zich graag van het verrassingseffect van het zenden van een aristocraat als de Norpois, zoals bijvoorbeeld bij de controle van de Egyptische schulden.  En voor spelletjes of gebrek aan loyaliteit hoefden ze bij hem niet bang te zijn. Daar was hij gewoon de deftig voor. Hij wist wat hij nodig had voor zijn machtsbasis, zijn goede naam in eigen adellijke kring: politieke invloed, een literaire of artistieke reputatie en een aanzienlijk vermogen. In de burgerwereld, waar men het gezelschap van adel zocht, zocht hij politiek en artistiek invloedrijke talenten die zijn imago konden accentueren en zijn belangen konden bevorderen, tot rijke huwelijksverbindingen met zijn eigen familie aan toe.

In de Commissie zat de Norpois altijd naast mijn vader die inmiddels van veel kanten al wel eens was gelukwenst met de vriendschap die de Norpois hem betuigde. Het verbaasde mijn vader zelf ook.

Mijn moeder, eigenlijk meer gecharmeerd van andere soorten intelligentie dan die van de markies, vond hem, al konden zijn meningen zelfs naar moderne begrippen onorthodox zijn, ouderwets in manieren. Maar ze achtte het haar echtelijke plicht het enthousiasme van haar man voor diens nieuwe vriend oprecht te delen, en probeerde het daarom niet bespottelijk te vinden dat hij als zij hem ergens tegenkwam zijn pas aangestoken sigaar weggooide alvorens de hoed te lichten. Ze besefte niet hoezeer de markies al die manieren met zorg in zijn diplomatieke carrière had ontwikkeld en dat hij dat bij ons aan tafel niet zomaar even van zich af kon leggen.

"Le premier dîner que ... " la Berma, Gilberte en mijn schrijversambities.

Al had ikzelf, nog een kind, spelend op de Champs d'Elysees, al tijden eens la Berma, de actrice, willen zien, mijn ouders beschouwden, tot leedwezen overigens van Oma, het theater als bederf voor mij opvoeding. Maar de Norpois had, vertelde mijn vader, voor mij gepleit.

Toen ik wat verslagen door huis begon te lopen omdat ik Gilberte, het dochtertje van Swann, vanwege de vakantie een tijd niet zou zien, stelde mijn moeder ineens zelf voor dat ik zou gaan. Mijn vader die iets dergelijks, tot verontwaardiging van mijn het theater hoogachtende Oma (maar bang voor mijn gezondheid), als een "nutteloosheid" beschouwde, was door het oordeel van de markies als een blad aan de boom omgedraaid en moest nu zelf, en nog wel gepikeerd, Oma overtuigen.

Dat was nog maar het begin: mijn vader had het eens met de Norpois gehad over mijn toekomst, waarin hij mij altijd graag als diplomaat zag, waar ik nooit zo enthousiast op reageerde (dat was eigenlijk omdat ik bang was dat Gilberte op mijn reizen niet mee zou kunnen, zodat ik liever schrijver werd). De Norpois had, rapporteerde mijn vader thuis, geërgerd door het allooi van de nieuwe Republikeinse garde in de diplomatie, alweer mijn kant gekozen: achting, bewegingsvrijheid en onafhankelijkheid kon men zich, stelde hij, als schrijver beter verwerven dan in de ambassades! Een toevalsalliantie, maar daarmee kon de markies voor ik hem ooit had gezien bij mij al niet meer stuk.

Ook hier was mijn vader meteen om, zei dat ik maar eens wat moest schrijven, dat hij de markies eens te eten zou uitnodigen zodat ik mijn werk kon geven en wat met hem kon praten. Hij begon ook al meteen een lijstje te maken van wat hij met zijn eigen invloed in brede kring verder zou gaan doen om mijn literaire carrière op gang te brengen.

Ik was verheugd dat mijn toekomst mij nu in staat zou stellen in de buurt van Gilberte te blijven maar mijn schrijfproeve wilde niet vlotten. Vertwijfeling, ja, tranen van frustratie stapelden zich op het verdriet over de afwezige Gilberte, soms even afgewisseld door de schrale troost la Berma te zullen zien.

Dagelijks las ik nu de theateraffiches. La Berma speelde al jaren alleen moderne stukken die mij niets zeiden. Zou ze ooit een klassiek stuk doen? Ik was de wanhoop nabij tot ik uiteindelijk een aankondiging zag met twee actes van Racine's Phèdre erbij die ik kende. Zonder  zorgen over mijn begrip van de inhoud zou ik mij op haar acteren kunnen concentreren. Bovendien was een bekend stuk voor mij net zoiets als een van die door mij vereerde steden en dorpen: buiten die bestond gewoon niets echts.

"Le médecin qui me soignait ... ". Groen licht voor la Berma

De dokter had me theaterbezoek afgeraden omdat de resulterende medische ellende het plezier niet waard kon zijn. Daar had hij buiten mij gerekend, want zijn "plezier" kon mij worst wezen. Ik wilde er heen om kennis te nemen van waarheden die werkelijker zijn dan de wereld om ons heen en was daartoe tot groot lijden, tot de dood aan toe, bereid.

Terwijl ik de hele dag de varianten aan het oefenen was volgens welke la Berma - door Bergotte in dat boekje aangeduid als "Plastische adel, Christelijk boetekleed, Jansenistische bleekheid, prinses van Trézène en Kleef, Myceens drama, Delphisch symbool, zonnemythe" - het onsterfelijke «On dit qu'un prompt départ vous éloigne de nous» zou kunnen gaan zeggen - en mij in heerlijke tranen zou kunnen brengen om de voor vakantie vertrokken Gilberte, waren mijn ouders weer overgelopen naar het kamp van de dokter.

Maar ik versaagde niet.

Mijn demonstratief zwaar beteuterd in huis rondspankeren in combinatie met de zegenende werking van de meningen ter zake van de markies de Norpois kantelde uiteindelijk de balans nipt in mijn voordeel.

Ik mocht. Een doorbraak.

Maar de vrijheid bracht de verantwoordelijkheid, en die op zijn beurt de angst: als ik er nu eens vreselijk ziek van werd? Mijn ouders diep in de put? Gilberte nooit niet meer zien?

"Maar als je je er erg ongerust over maakt kan ik best niet gaan als je wilt", zei ik tegen mijn moeder, die, nu zelf ook oefenend in een nieuwe rol, mij probeerde gerust te stellen en met plezier en overgave naar la Berma te laten gaan.

En zo stond ik weer voor een nieuwe, romantische maar droevige taak: mijn verse angsten er onder houden en ontspannen naar het theater gaan om mijn lieve moeder een plezier te doen.

Uiteindelijk kon nog maar één goede reden verzinnen om naar la Berma te gaan: het achter de rug te hebben.

Het ging gebeuren. Met Oma. Nota bene op dezelfde dag dat de markies de Norpois voor het eerst bij ons zou komen dineren, Françoise persoonlijk naar les Halles om de biefstukken te selecteren als Michelangelo het marmer in de bergen van Carrare.

"Sans doute, tant que je n'eus pas entendu la Berma ... ". la Berma, eindelijk!

En de avond was gekomen. Erheen. Met Oma. In het donker glansden de takken van de kale walnotenbomen in het gaslicht voor het theater.

En daar waren ze dan, het ontvangend personeel, dat de kaartjes controleerde en de plaatsen wees, en waarvan de keuze, de carrière, het hele lot van de acteurs en actrices afhing, terwijl bovenin het gebouw de een of andere direkteur doende was te berusten in de voldongen feiten.

Bij de behandeling van onze entreebiljetten keken ze nerveus naar alles behalve ons om te zien of de instructies van Mme Berma in goede orde ook het nieuwe personeel hadden bereikt, of men bij de claque wist dat ze bij haar niet mochten klappen, dat de vensters open moesten zijn als ze zelf niet op het toneel was, absoluut alle deuren tot het kleinste toe dicht zouden zijn als ze opkwam, en er dan onopvallend een emmer warm water zou staan om het toneelstof neer te laten slaan.

En verdomd, daar kwam haar koets aan. Paarden met lange manen. Schier verscholen in haar bont stapte ze uit, en stuurde, humeurig de fans groetend, iemand uit haar gevolg om te controleren of de plaatsen voor haar genodigden in orde waren, de temperatuur van de zaal goed was, te rapporteren wie er in de loges zat, en wat de ouvreuses aan hadden, want het theater was, leek het, haar eigen bovenkleding, waarvan de pasvorm mede bepaalde in hoeverre zij haar talenten naar buiten kon laten treden.

Er bleken voorafgaand aan la Berma eerst zoveel lolbroekerige en saaie dingen te moeten plaatsvinden op het toneel dat ik me angstig afvroeg of ze na dergelijke wanvertoningen nog wel bereid zou zijn op te komen.

Maar daar begon dan toch Phèdre. Nou wist ik best dat Phèdre zelf niet meteen opkwam, maar de dame die er stond toen het doek opkwam zag er toch wel zo oogverblindend uit dat ik mij zeker voelde dat zij la Berma moest zijn. Toen er een tweede kwam, was die werkelijk nog zo veel mooier met alles er op en er aan en met zo'n verheven dictie dat ik meteen wist dat ik me vergist had. Dit was zijzelf!

Daar, echter!, verscheen een dame van achteren uit de doeken die mij een vrees aanjoeg erger nog dan de vrees van al die meisjes die net de ramen hadden gesloten, dat ze het per ongeluk zouden vergeten, de vrees dat het geluid van ook maar één van haar woorden gestoord zou worden, al was het maar door een ergens in de zaal licht kreukelend programma, of dat enig applaus voor haar eerder opgekomen twee medespeelsters haar in haar concentratie zou storen. Ik vond zelfs - en overtrof daarin ongetwijfeld la Berma zelf - dat zaal, publiek, actrices, stuk, ja, mijn eigen lichaam niets anders meer mochten zijn dan één groot klankbord, volstrekt gericht op de beste weerkaatsing van de inflexies van háár stem, en door deze totale overweldiging begreep ik pas hier met la Berma van doen te hebben.

Nou en toen bleek dat ze helemaal niet die intelligente intonatie en fraaie dictie en gestes had als die eerste twee actrices. Ik luisterde naar haar, maar ik wist precies wat ze ging zeggen want ik had Phèdre duizend keer gelezen. En daar voegde ze om precies te zijn helemaal niets aan toe. Ze deed het ook veel te snel. Ze raffelde de boel een beetje monotoon af.

Maar toch, helemaal aan het eind, ontsproot mij het eerste gevoel van bewondering. Dat kwam door het geestdriftige, ja, razende applaus van de toeschouwers toen het afgelopen was. Daar voelde ik eindelijk de uitstraling van la Berma.

En hoe harder ik meeklapte, hoe beter la Berma mij gespeeld leek te hebben.

En, gelukkig, al was het helemaal op het eind, toch nog de redenen te hebben gevonden voor de superioriteit van la Berma, hoewel vermoedend dat ze het raadsel niet beter verklaarden dan die van de Mona Lisa, of van Persée de Benvenuto, de uitroep van een boer: "Toch mooi gemaakt, helemaal van goud, wat een werk!", deelde ik met ijver de ruwe wijn van dat volksenthousiasme.

"Je n'en sentis pas moins, le rideau tombé, un désappointement que ce plaisir ... " Naar huis voor Françoise's eerste diner met de Norpois.

Naar huis, waar ik voor het eerst de man zou zien die deze wending aan mijn leven had gegeven, nu voor het eerst vanavond bij ons dinerend, de markies de Norpois!

Hij stond op, gaf mij een hand, en begon mij, op de automatische piloot zijn reputatie bevestigend als geniaal diplomaat en man van de wereld, van alle kanten te monsteren.

Hij vroeg naar mijn opleiding, mijn eigen studie en mijn smaak: wat ik goed vond en wat ik minder vond, voor het eerst van mijn leven op een manier alsof het leek dat een ander er misschien iets aan zou kunnen hebben in plaats van dat het, zoals ik gewend was, als iets werd beschouwd dat om gezwinde correctie vroeg, maar hij droeg die blik veelal als een volstrekt onbeweeglijk standbeeld, zodat alles wat hij daarna zei of deed elke keer weer een totale verrassing was.

Als ik hem vertelde wat ik las deed hij een beetje jaloers dat ik daar allemaal de tijd voor had.

Zelf had hij, zei hij, helaas de diplomatieke carriere van zijn vader gevolgd, hoewel hij toch de pen had gehanteerd om twee boekjes te schrijven: één over het gevoel van oneindigheid aan de Oostoever van het Victoriameer, en een andere over het ongeevenaarde repeteergeweer van het Bulgaarse leger.

En zo bleek maar weer, begreep ik uit zijn woorden - maar hij zei het heel anders - dat het niet alleen maar warhoofden en intriganten waren die het ver schopten en dat er zelfs in de Académie Francaise niet onwelgevallig over hem werd gesproken. Hij zou eens kijken wat hij voor mij kon doen.

Uit de manier waarop de markies over de litteratuur sprak bleek het toch wel iets heel anders dan ik me in Combray had voorgesteld. Ik had mij er, als bekend, met enige moeite mee verzoend niet geschikt te zijn als schrijver, en door wat de Norpois ervan zei verdween mijn laatste restje spijt daarover.

Mijn vader nam mij terzijde en zei: "Ga maar eens namens mij bij hem langs, hij heeft vast goede raad". Zenuwachtig voelde ik mij buiten mijn wil geronseld als scheepsjongen op een internationale vrachtzeiler. Gelukkig maar dat mijn vader de Norpois nog wilde vragen of hij goed belegd had, waarbij ook de erfenis van tante Léonie, helemaal voor mij, voorbij kwam. Ik had nooit beseft dat ze zo van me hield.

En zo werd ik gered door het op tafel geraken van een stapel prachtig bedrukte certificaten.

Ik wist dat mijn vader van mijn soort intelligentie even weinig moest hebben als mijn moeder voor die van de Norpois, en dat het slechts de liefderijke blindheid van een vader was die maakte dat ik daar geen gedonder mee kreeg.

Omdat mijn eerdere schrijfproeve voor de Norpois zo jammerlijk mislukt was liet mijn vader mij een gedichtje opzoeken dat ik in Combray geschreven had. Ik moest het aan de Norpois geven. Maar toen hij mij dat even later teruggaf zei hij niets.

Mijn vader bracht het gesprek op mijn theaterbezoek van zonet. De Norpois gaf hoog op over la Berma.

Mijn verlangen naar de waarheid overwon mijn wens beleefd te doen en ik gooide gewoon de knuppel in het hoenderhok door te bekennen dat ik teleurgesteld was.

"Teleurgesteld?", riep mijn vader uit, vooral bezorgd over de indruk die dit op de markies zou maken,"hoe kun je nou zeggen dat je het niet prachtig hebt gevonden? Je grootmoeder heeft gezegd dat je bij la Berma geen woord gemist hebt!"

"Mais oui, ik heb me zwaar ingespannen om te weten wat er nu zo bijzonder aan haar was, en ze is heel goed m ..."

"Als ze heel goed is, wat wil je dan nog meer!"

"Wat zeker aan haar succes bijdraagt", zei de markies, in de richting van mijn moeder vanuit zijn verantwoordelijkheid als gast ook haar in de conversatie te betrekken, "is haar keuze van de rollen die zij speelt, waar ze haar goede naam aan verdient. Nooit middelmatigheden. Deze keer weer Phèdre zie ik. En dat komt ook weer terug in haar kostuums en spel."

En omdat ik ook helemaal niet teleurgesteld wilde zijn, zei ik tegen mezelf: "Ja, het was toch eigenlijk ontzettend goed"

"Le boeuf froid aux carottes fit son apparition, couché par le Michel-Ange de notre cuisine ... " De biefstuk van Françoise maakt zijn entree.

Daar kwamen dan de biefstukken op grote doorzichtige kwartsblokken van gelei, één ding was duidelijk: Françoise, die na alle veranderingen sinds de dood van tante Léonie en haar komst naar Parijs nog steeds zonder meer geweldig kookte maar dat wonderbaarlijke van haar een beetje kwijt was geraakt, had door de komst van de markies de Norpois haar oude vuur, zoals het in Combray brandde, hervonden.

En het ontging de markies niet, maar ook bleef hij voortdurend interessante conversatieonderwerpen ter tafel brengen. Ik had er moeite mee te begrijpen waarom dat ene nou zo belachelijk was en dat andere zo de moeite waard, maar hield er de algemene indruk aan over dat het herhalen wat iedereen vindt in de politiek geen teken van inferioriteit is.

"Wij lazen in de krant dat u zich uitgebreid heeft onderhouden met koning Theodosius toen hij te gast was aan het Beierse hof", zei mijn vader.

"Ja, op een avond bij een concert had de Oosterse koning, die een goed geheugen voor gezichten heeft, mij gezien en er kwam een lid van zijn generale staf vragen of ik hem wilde komen begroeten."

"Bent u tevreden over zijn bezoek?"

"Opgetogen! Hij doet het heel goed, zo jong als hij is!"

En de markies zei nog veel meer over de internationale politiek dat ik besloot om later als schrijver van La recherche mijn lezers niet te onthouden. Het is tenslotte altijd beter iemand zichzelf te kakken te laten zetten dan om ook dat nog voor hem te moeten doen.

Daarna kwam het van reizen op vakantie, en zo op Balbec, waar de markies natuurlijk ook geweest was.

Ik besloot tot een test: "De kerk van Balbec is prachtig, niet, meneer?"

"Nou ja, hij is best aardig, maar je kunt hem niet vergelijken met de kathedralen van Reims, Chartres en, wat naar mijn smaak de parel van alle is, de Sainte-Chapelle de Paris".

"Maar", vroeg ik leep, "de kerk van Balbec, is die gedeeltelijk Romaans?"

"Ja hij is in de Romaanse stijl, die op zich al erg koud overkomt en niets aankondigt van de elegantie, de fantasie van de Gotische architecten die de steen bewerken als kant. Maar als het eens een dag regent je hebt niets te doen dan kun je er best eens heen gaan".

"Est-ce que vous étiez hier au banquet des Affaires étrangères? ... " Diplomatiek genie bruskeert het juist gerevitaliseerde Hinduisme van mijn familie.

"Bent u gisteren nog bij het banket van Buitenlandse Zaken geweest?" vroeg mijn vader, "ik was helaas verhinderd".

"Nee", antwoordde M. de Norpois met een glimlach, "ik moet bekennen dat ik mij in heel geheel andere kring begeven heb. Ik heb gedineerd bij een dame waarvan u misschien wel gehoord heeft, de ravissante Mme Swann".

Mij moeder wist een siddering te onderdrukken, en keek ongerust naar mijn vader, wetende dat heftige schokken bij hem altijd iets trager werken. Maar haar volgende emotie kwam toch ook vrij vlot, de nieuwsgierigheid naar wie de markies daar zoal als gezelschap had gehad.

"Mijn hemel, nou ... het lijkt erop dat er vooral heren komen, er waren enkele getrouwde mannen maar hun vrouwen waren net allemaal ongesteld, en konden er niet bij zijn", zei de ambassadeur met een ondeugende blik.

Hij voegde er aan toe: "Ik moet zeggen, er waren wel wat vrouwen, maar meer uit, ja, het republikeinse milieu dan uit de kringen van Swann. En enige aanminnigheid van die zijde jegens Mme Swann heb ik, moet ik zeggen, toch zeker geconstateerd".

"Ach wie weet", vervolgde hij, "wordt het wel een politieke of literaire salon. Swann heeft het wel gênant veel over de uitnodigingen voor hem en zijn vrouw bij anderen waarvan je je verbaast dat een verfijnd man als hij er zo mee te koop loopt. Ik ken hem nog van vroeger en het wordt mij vreemd te moede, hoewel ik ook een beetje moet lachen, als hij daar aan het eind van de avond zijn best staat te doen bij bijvoorbeeld de directeur van het kabinet van de minister van posterijen, ze enorm bedankt dat ze gekomen zijn en vraagt of Mme Swann zijn vrouw eens mag bezoeken. Maar echt ongelukkig lijkt hij niet. De jaren voor het huwelijk had hij wat last van chantage omdat hij zijn kind niet meer zag zodra hij iets deed dat de moeder niet beviel. Hij wilde eerst de werkelijkheid niet zien en dwong zich te denken dat het telkens toeval was. Maar zulke dingen kan ze nu natuurlijk niet meer doen. En iedereen dacht dat als ze haar zin zou krijgen en ze zouden trouwen, de hel pas echt zou losbreken, maar ziet: het omgekeerde is geschied! Er worden nog steeds wel minachtende grapjes gemaakt maar, nou ja, ze is niet het soort echtgenote dat iedereen zich wenst, maar die Swann is echt niet dom, en als ik het goed zie houdt ze werkelijk van hem. Ik wil niet ontkennen dat ze wispelturig is, maar dat is Swann ook, zoals je de verhalen soms wel eens hoort. Maar ze is hem dankbaar, en tegen ieders vrees in zo zoet als een engel geworden.

"Ce changement n'était peut-être pas aussi extraordinaire que le trouvait M. de Norpois ... " Digressie over tussenliggende gebeurtenissen: inderdaad, al zult u denken in een apokriefe editie van dit boek terecht te zijn gekomen, was Swann in het huwelijk getreden met Odette.

Mijn vorige band moet, hoop ik voorkomen hebben dat u zozeer aan de brille van de markies de Norpois bent gaan twijfelen dat u zelfs zijn verhaal over het huwelijk van Swann naar het rijk der fabelen hebt verwezen.

Nee, nee, Swann hield niet meer van haar, maar was getrouwd. Met Odette de Crécy.

Zo vreemd als het de markies de Norpois leek was het ook weer niet: Odette's kennis van Swann's intellectuele kant mag toch ook weer niet worden onderschat, en van de andere kant wist vrijwel alleen zij iets, in ieder geval meer dan wie ook. En van die kant begreep alleen zij de grote waarde zo goed dat ze hem stimuleerde die meer te laten zien, ook in zijn werk.

En was Swann bezorgd over wat zijn hoge kringen zouden denken? Totaal niet. Vóór Odette was hij zich er al wat gaan vervelen, en nadat Odette hem verder van hen had losgeweekt had die wereld voor Swann zijn aantrekking vrijwel verloren. Grapjes van links of rechts kwamen precies uit de richtingen die hij absoluut niet meer uit eigen beweging zou in slaan, want ook nodig had hij ze al lang niet meer.

Overigens, ware dat niet zo geweest dan was zijn stap naar het huwelijk nog verdienstelijker geweest. Immers dan kiest men voor een minder flatterende situatie terwille van zuiver intieme overwegingen. Daarom ook zijn infame huwelijken altijd de meest achtenswaardige.

Slechts één vrouw was in Swann's gedachten blijven opduiken op weg naar de beslissing met Odette te trouwen en dat was de voormalige princesse des Laumes, nu duchesse de Guermantes. Maar dat had met snobisme niets te maken. En Odette zou zich nooit door haar bedreigd voelen: te hoog om als concurrente te zien, zo'n vrouw met, vanuit Odette gezien, als enige boven zich misschien nog de Maagd Maria.

Maar daar wilde hij op bezoek kunnen gaan met Odette en zijn dochtertje. Sterker nog: als Swann er over dacht Odette te trouwen, was het om haar en zijn dochtertje, buiten ieders zicht, aan de duchesse de Guermantes te laten zien. En precies dat zou pas na Swann's dood gebeuren. Misschien maar goed ook.

"Je me mis à parler du comte de Paris ... " Maar we zitten nog aan het diner.

Maar we zitten nog bij ons thuis aan het diner met de Norpois. Ik begin over de comte de Paris, troonpretendent Philips VII en vraag of die niet een vriend van Swann, op wie ik de aandacht wilde houden, was.

"Jazeker", zei de Norpois, en hij wist ook nog een anecdote over Mme Swann en de troonpretendent, die haar nog geen vier jaar geleden bij toeval op een Centraal Europees station gezien had. Het gevolg, wetende wie zij was, begreep dat niet naar de mening van de comte de Paris over deze ontmoeting gevraagd moest worden, maar toen het onderwerp later als vanzelf even voorbij kwam had de mimiek van de graaf duidelijk gemaakt dat het zicht hem verre van onaangenaam was geweest.

"En uw eigen indruk van haar, meneer de ambassadeur, wat is die?", vroeg mijn moeder, natuurlijk zuiver uit beleefdheid, maar I bespeurde toch enige nieuwsgierigheid.

Met de energie van een oude kenner die zich prudent maar beslist over alles uitlaat, antwoordde M. De Norpois: "Meer dan uitstekend!", waarbij hij, zoals dat bij een onderwerp als dit hoorde, in een kort lachje uitbarstte dat toch even aanhield, waarbij de blauwe ogen van de markies enigszins vochtig werden en zijn rooddooraderde neusvleugels iets gingen trillen. "Zij is meer dan charmant".

 "Was er ook een schrijver bij genaamd Bergotte, meneer?" De lezer zal wel begrijpen dat ik dat was.

"Ja, die was er ook, ken je die?". De Norpois keek mij aan met die doordringende blik die Bismark zo van hem waardeerde.

"Mijn zoon kent hem niet maar bewondert hem zeer", zei mijn moeder.

"Mijn God", stiet de Norpois uit.

Ik voelde het zwerk drijven. Ik kon wel door de grond gaan. Waarom zei mijn moeder nou ook zoiets.

"Zo'n schrijver noem ik een fluitspeler. En hij speelt aardig maar saai met veel te veel tierelantijntjes. En de schaaf wordt node gemist. Krachteloos, doelloos. Fundamenteel verkeerd opgezet, of liever, er is helemaal geen fundament. Een beetje esthetisch doen. In het huidige Europa waar zo veel dreigt in te storten en zoveel grenzen dreigen te veranderen is er voor schrijvers toch meer dan genoeg nuttig werk. Maar nu ... " hij kwam terug bij mij, "begrijp ik die regels die je me daarstraks liet zien beter. Tja, je kunt er aan zien dat iedereen die jong is zich wel eens dichter waant, en, vooral ook zie je de slechte invloed van Bergotte, hoewel jij Bergotte, die zich op een literaire traditie, hoe slecht ik die ook vind, baseert, op jouw leeftijd nog niet na kan doen".

"Waarmee ik niet wil ontkennen", vervolgde de Norpois, "dat de boeken toch nog oneindig beter zijn dan de man zelf. 's Man's spreekstijl is zelfs vervelend, wat je toch zelfs van zijn schrijfstijl niet kunt zeggen. En hij is vulgair."

Al meende ik mezelf als schrijver al lang volstrekt te hebben opgegeven, de recensie van mijn regeltjes en hun inspirator sloeg mij toch diep terneer. Ik twijfelde niet aan zijn gelijk.

Maar de markies bleek toch ook een akkefietje met Bergotte te hebben gehad. Bergotte kwam eens in Wenen bij hem toen hij daar ambassadeur was, met een aanbevelingsbrief van de Prinzessin von Metternich, wilde zich inschrijven en uitgenodigd worden.

"Ik dacht eerst, dat moet dan maar, maar daar begon hij over zijn reisgezelschap dat inbegrepen zou zijn in de bedoelingen van de prinses. Nog dacht ik, ach ik ben zelf ook nog vrijgezel en geen pater familias, laat ik daar niet moeilijk over doen, maar toen ik mij weer bedacht hoeveel aandacht er zijn werk is voor de kleinste morele scrupules, en dan hier in Wenen met ik weet niet welke dame komen aanzetten, dat zo'n zich noemende schrijver dan de hand wordt geschud door een hoogheid die zich vervolgens afvraagt hoe ik het als ambassadeur in mijn hoofd haal om ... kortom ik heb niet geantwoord op zijn aanvraag. De Prinzessin von Metternich maande mij nog maar dat heb ik ook genegeerd, ik dacht dat moet maar goed komen als ik haar weer zie. Ik zal al met al die Weense vakantie van hem toen wel grondig bedorven hebben, en zo is het dat ik niet weet of Bergotte er wel zo van gecharmeerd was dat Swann mij die avond had uitgenodigd".

"Was de dochter van Mme Swann er ook?" vroeg ik.

De Norpois dacht even na, "O, van een jaar of veertien, vijftien? Ja die is mij voorgesteld als Swann's dochter. Jij weet veel van die familie!"

Ik speel met haar op de Champs Elysées, ik vind haar geweldig".

"Ah, kijk eens aan, nou ze leek mij ook heel charmant. Ik moet bekennen dat ik niet denk dat ze ooit bij haar moeder in de buurt zal komen, maar in dit geval mag dat niemand krenken".

"Ik geef de voorkeur aan het figuur van Mlle Swann, maar bewonder haar moeder ook zeer, ik ga in het Bois de Boulogne wandelen alleen maar om haar te zien".

"Maar dat zal ik ze zeggen, dat zullen ze graag horen".

Het leek of het veel meer de natuur van de Norpois was zoiets voor mij te doen als mij in beeld te brengen bij Gilberte en haar moeder,  dan om mijn literaire carrière te bevorderen. Ik werd overvallen door zo'n heftig gevoel van toenadering dat ik bang was dat ik hem zou gaan kussen, zelfs even vrezend dat het misschien zichtbaar was geweest.

"O meneer!" zei ik, "als u dat zou doen zou het zelfs nog onvoldoende zijn als ik de hele rest van mijn leven van mijn dankbaarheid zou blijven getuigen, en dat leven U zou behoren! Maar u moet wel weten dat ik nooit aan Mme Swann ben voorgesteld". Ik was nog niet begonnen dat allemaal te zeggen of ik zag de Norpois even aarzelend wegkijken alsof hij intern beraad voerde. Even later leek het mij dat ik zijn plotselinge reserves begreep: nu hij door had hoeveel waarde het voor me had leek het hem dat hij wel niet de eerste zou zijn wie de dienst was gevraagd, dat vorige verzoeken hadden gefaald en dat hij er eerst achter zou moeten komen wat daar de oorzaak van was.

En zo hoorde men bij Swann niet hoe graag ik daar op bezoek zou komen - wat overigens een aanzienlijk minder grote ramp was dan ik op dat moment dacht.

"Quand M. de Norpois fut parti, mon père ... " Nakaarten over M. de Norpois.

Toen de markies was vertrokken wierp mijn vader een blik in de krant, terwijl ik voortging met mijn pogingen de grootsheid van la Berma te funderen, want ik besefte terdege dat er daar veel werk was wilde er iets van terechtkomen.

Ik volgde daarbij de gebruikelijke weg, tenminste men zegt dat in het gemeenschappelijk leven van die enorme veelheid van ideeen in onze geest, dat ene idee dat ons het meest gelukkig maakt zijn voornaamste kracht, die het van zichzelf helemaal niet had, als een parasiet uit een andere idee heeft gezogen dat kennelijk binnen bereik lag maar waarvan we het bestaan niet eens beseffen.

Ondertussen zat het mijn moeder wat te spijten dat mijn vader het idee van een diplomatieke carrière voor mij van zich had afgezet. Ik vermoedde dat zij dacht dat ik in die diplomatieke opleiding mijn zenuwachtigheid beter zou leren beheersen dan met dat schrijversgedoe.

Mijn vader verdedigde tegen haar de literatuur niet door de argumenten of de autoriteit van de Norpois op te voeren, maar als "mijn" keus, iets wat je op mijn leeftijd langzamerhand als iets vaststaands moest beschouwen.

Ik zei niets maar voelde mijn wanhoop over de onmogelijke last die ik daarmee op mijn schouders kreeg. Nu mijn voorkeuren, als je mijn vader mocht geloven, voldongen feiten waren, voelde het dat ik was begonnen werkelijk te bestaan als een afgerond object met vaste vorm en massa, dat gelanceerd was in een baan die nu verder door natuurwetten was bepaald. En dat ik als de passagier van dat object nog slechts berustend kon afwachten waar het heen zou gaan, want zulke dingen had ik in mijn strandstoel in de tuin in Combray meer dan eens over romanfiguren gelezen. En dan kon zo'n schrijver ineens tientallen jaren overslaan, omdat die er voor het verhaal immers niet toe deden, en daar zag je dan, nog op dezelfde pagina onderaan, hoe zo iemand dan terechtgekomen was. En dat was niet altijd al te best.

Maar, gaf mijn vader, kennelijk aan mijn moeder, toe, de Norpois is wel uiterst conventioneel. Mijn moeder weigerde echter de reputatie zoiets gevonden te hebben, tot mijn vaders opluchting, die hem inspireerde er nog een opmerking over de behendigheid van de markies in de vergaderingen van de Commissie overheen te gooien.

En eendrachtig besteedden zij er enige aandacht aan te concluderen dat wat de Norpois over de avond bij Swann had gezegd hem absoluut niet had gedisqualificeerd.

"Mais de tous ses mots, le plus goûté, ... " de Norpois en Françoise bevallen elkaar.

De woorden van de markies voor Françoise ("chef van de eerste orde") werden nog jaren laten in de familie het meest herhaald, en als ze er bij was kon ze haar "gezicht niet in de plooi" houden, wat bij iemand die tot de dood van mijn dementerende tante Leonie bedroefd en beschaamd voor stelende dienstbode kon spelen zonder de controle over haar mevrouw te verliezen toch wel wat meer zegt dan in een geval van normale acteerbegaafdheid.

Ik had ook nog een bijdrage in de keuken gehad door Françoise te vragen het konijn niet te veel te laten lijden. Nu, na afloop verzekerde Françoise mij dat het de beste en snelste dood ter wereld had gehad. Het was in een totaal zwijgen gestorven.

Dat zwijgen leek mij voor een konijn, dat tenslotte geen kip is, weinig bijzonders, maar Françoise protesteerde: "Kom dan nog maar es kijken, zei ze schreeuwen behoorlijk veel harder dan kippen!"

Françoise had de complimenten van de markies geaccepteerd met een opgetogen en - voor de gelegenheid - intelligente blik van een artiest over wiens werk wordt gesproken.

Mijn moeder: "De ambassadeur zegt dat je de koude biefstuk en de soufflés nergens zo eet als bij jou".

Françoise trok een bescheiden gezicht om eer te betuigen aan de waarheid, en gaf boter bij de vis, ze prees de markies: "een goeie ouwe als ikzelf".

"Maar hoe kan dat nou?", vroeg mijn moeder, die Françoise op stage had gestuurd bij een aantal topkeukens van Parijs.

"Ze bakken te snel en ze bakken ze apart", verklaarde Françoise over haar stage ervaring, "Het vlees moet eerst sponzig worden en jus opdrinken. En die gelei vanavond was niet helemaal echt de mijne, maar in de soufflés zat goed crème".

Het gesprek ging nog even verder over de rest van de Parijse toprestaurants waar ze had mogen bijleren, waarbij haar recensies voor een krantenlezer onherkenbaar geweest zouden zijn.

"Quand vint le 1er janvier, ... " Een nieuw jaar voor een knallend nieuw begin met Gilberte.

Op nieuwjaarsdag ging je toen in Parijs bij alle familie langs. In verband met mijn zwakke gestel had mijn vader een logistiek van de kortste totale route ontworpen, geen rekening houdend met ancienniteit. Mijn moeder hield meteen haar hart vast toen ze bij de eerste in de rij een kennis zag van een ander familielid van hogere ancienniteit die er nu vast lucht van zou krijgen.

Daarna ging ik weer van huis met Françoise en verstuurde ik Gilberte een brief waaraan ik noest had geschaafd maar die toch al lang klaar was. Ik schreef haar dat onze oude vriendschap met het oude jaar verdwenen zou zijn, dat ik mijn grieven en teleurstellingen zou vergeten, dat we vanaf 1 januari een nieuwe vriendschap zouden opbouwen, zo stevig dat het nergens meer door bedreigd zou kunnen worden, en zo geweldig dat ik hoopte dat Gilberte er enige "coquetterie" in zou leggen om er de volle schoonheid van te behouden en op tijd te waarschuwen, zoals ik zelf hierbij ook beloofde, als zij het kleinste gevaar voor de lichtste schade zou zien opdoemen.

Françoise kocht onderweg twee nieuwjaarsgeschenken: een foto van Pius IX en een van Raspail. Ik kocht er een van la Berma.

Ik speelde nog steeds op de Champs Elysées. Maar geen Gilberte. Het werd tijd, want door al dat liefdevolle getuur in de verte in de richting waaruit ze altijd kwam begon haar figuur in mijn geheugen zijn vastheid te verliezen. Op het laatst was alleen de glimlach nog over. Irritant. Terwijl ik die voerders van de houtwagens en die suikerverkopers op ieder gewenst moment zou kunnen uittekenen. Zou ik niet meer van haar houden of zo? De angst bekroop mij.

Maar op een dag kwam ze weer en dat bleef zo. Mijn beeld van haar werd eindelijk weer door de dagelijkse werkelijkheid beinvloed. En niet alleen van haarzelf. Ze was altijd wat terughoudend en geheimzinnig als ik mijn bewondering voor haar ouders uitsprak maar op een dag sprong ze in een nimf-achtig schaterlach uit de band: "Vergeet het nou maar, ze kunnen je niet luchten of zien!" Ze wilden, schatte ze in, haar niet vragen te stoppen met mij te spelen, maar alleen maar omdat het nu toch eenmaal zo ver was gekomen. Mijn moraliteit werd betwijfeld, en mijn slechte invloed gevreesd.

Dit zal voor de lezer die het overzicht heeft behouden een donderslag uit een even heldere hemel zijn voor mij op dat moment, en stuitte mij zo tegen de borst dat ik een lange brief aan Swann schreef en Gilberte zo ver kreeg die nog mee naar huis te nemen ook.

Het effect was tegengesteld aan de bedoeling. Zestien pagina's net zo diep uit de grond van mijn hart als de woorden waarmee ik bij de Norpois mijn eigen glazen had ingegooid. Nu meende Swann volstrekt zeker te zijn dat ik een achterbakse bedrieger was: Gilberte trok mij achter een bosje om mij er taktisch van op de hoogte te stellen dat haar vader zijn schouders over mijn brief had opgehaald en had gezegd: "Dit laat alleen maar zien hoezeer ik gelijk heb".

Dat Swann zo kon twijfelen aan mijn intenties en aan de goedheid van mijn ziel, dat zelfs mijn brief niet had geholpen hem zijn absurde fout te doen beseffen!

Want toen wist ik nog zeker dat hij, hoe slim iedereen hem ook vond, ongelijk had.

Als schrijver van La recherche heb ik besloten dat het u, lezer, geen donder aangaat wat er precies in die brief stond. Dit voor het geval u was gaan denken dat ik geen prijs stel op een privéleven.

Maar ik kan u verzekeren dat, voor zover ik voordien hier en daar nog ergens aan mijn eigen rechtschapenheid twijfelde, dit onaangename gevoel geheel vervangen was door zekerheid, plezier en welbehagen toen ik die brief aan Swann af had en nog eens doorlas, en er ook de daarop volgende tijd in dien voege aan bleef denken.

Maar die geheel ontbrekende twijfel aan mijzelf liet niet lang op zich wachten. Toen ik Gilberte eens ergens verstopt voor een spel aantrof ging ik bij haar zitten en vroeg fluisterend of ik niet eens met haar vader zou moeten praten. Ze fluisterde terug dat ze hem dat al had gesuggereerd en dat hem dat nutteloos leek.

Ze zei: "die brief moet je maar weer meenemen. Kom, we moeten naar de anderen want ze hebben het opgegeven me te vinden." En haar lichaam lokte mij zo aan dat ik zei: "hou hem vast, dan probeer ik hem te pakken". Ze hield hem op haar rug, en daar lagen we ineens te rollebollen. O wat heerlijk!

Toen ik de brief had zei Gilberte: "Zullen we het nog een keer doen?". Vlak voor ik hem te pakken had gekregen was ik klaargekomen, in mijn broek, meteen bang dat ze het gemerkt had. Dus aan dat rollebollen, al hoefde het niet meer voor mij, deed ik nog een keer mee om het verder te camoufleren.

De schimmellucht daar achter dat hokje waar we waren deed me aan de lucht in het "kamertje van Oom Adolphe" denken en bracht me in extase.

Maar nu was absolute overtuiging van de onjuistheid van Swann's oordeel over mij was aan het wankelen, terwijl het oordeel van de Norpois nu voor mij boven alle twijfel verheven was: beetje dwepen met een fluitspeler van een schrijver en dan niet in vervoering raken van een groot idee, maar van het luchtje van een hok.

Zo kon het nooit wat worden.

"Depuis quelque temps, dans certaines familles, ... " Weer eens ziek.

Over de Champs Elysée werd door bijgelovige moeders veel geroddeld als zijnde een ziektebron. Mijn moeder was er gelukkig immuun voor.

Maar ik kreeg weer eens koorts. De longen. De dokter schreef alcohol voor, tot ontsteltenis van mijn Oma. Ik vond het wel aardig. Men gaf het mij liever niet dus ik moest extra hard rochelen en hoesten om het te krijgen. Kreeg ik het dan vond ik het weer zo sneu dat ik Oma er de stuipen mee op het lijf joeg.

Op het laatst werd het zo erg dat Oma zelf de deur uit ging voor cognac als ik het weer benauwd kreeg. Mijn ouders riepen dokter Cottard er bij.

"Sterke laxeermiddelen, melk. Niets anders, geen vlees, geen alcohol", zei Cottard, hetgeen mijn moeder, die in aansterken geloofde, in verzet bracht.

Het leek wel of Cottard even controleerde of hij niet per ongeluk zijn strenge masker had laten vallen. Toen dit niet het geval bleek zei hij alleen: "Ik zeg alles altijd maar één keer".

Cottard gaf geen redenen en mijn ouders volgden de ordonnanties niet, stiekem, waardoor ze gezelschappen gingen mijden waarin ze Cottard tegen zouden kunnen komen.

Waarna het nog aardig wat slechter met me begon te gaan.

Waarna ze in wanhoop toch maar Cottard's therapie probeerden.

Waarna binnen drie dagen mijn gerochel, gereutel en gehoest over was en ik weer normaal ademde. 

"Un jour, à l'heure du courrier, ... " Een brief - van Gilberte?

Met mijn flinke ziekte was dan toch ook in mijn eigen huis de twijfel over de "gezondheid" van de Champs Elyséé doorgebroken. De vraag was of ik er straks na mijn herstel wel weer heen zou mogen.  Ik liep weer demonstratief pissig door huis, tenminste uit de reacties op mijn lichaamstaal van met name mijn moeder en Françoise concludeerde ik dat mijn onuitgesproken boodschap duidelijk genoeg overkwam.

Op een dag, toen de post was geweest, legde mijn moeder een brief op mijn bed.

_________________________________

Mijn lieve vriend,

Ik heb gehoord dat je heel ziek bent en niet meer op de Champs Elysées komt. Ik ga er ook niet meer heen want er worden daar heel veel kinderen ziek. Maar mijn vrienden komen 's maandags en vrijdags bij mij thuis.

Mama heeft mij gevraagd je te vertellen dat je ons een groot plezier doet om ook te komen als je weer beter bent. Dat kunnen we onze goede gesprekken uit van de Champs Élysées voortzetten.

Dag mijn lieve vriend, ik hoop dat je zult mogen komen en ik stuur je mijn vriendschap,

Gilberte.
_________________________________

Normaal had ik na zo'n brief weer een maand ziek moeten zijn.

Maar nee.

Er gebeurde nog meer niet. Mijn ziel wilde er niet aan. Dit kon gewoon niet.

Had mijn moeder dit misschien geschreven, om mij na dat ziek zijn weer op gang te brengen, zoals ze vroeger mooie schelpjes op het natte stuk van het strand legde om mij zover te krijgen dat ik mij een beetje door het water durfde te laten omspoelen?

Eén ding is zeker, mij ontsproot een gehele theorie van de amoureuze bewegingen die ik later in La recherche uitgebreid en subtiel uit de doeken zou doen. Trouwens, Françoise wantrouwde die sier-G leunend op een i zonder punt die meer een A leek, van de naam Gilberte zoals die was geschreven.

Iets voordien was Bloch langs geweest. Cottard, weer in het veld gebracht na de vertraagde, maar zo verbluffend succesvolle opvolging van zijn aanwijzingen, was er ook net, klaar met mij, en in afwachting van het diner waarvoor hij was uitgenodigd.

Bloch had net de vorige avond ergens gehoord dat Mme Swann zeer op mij gesteld was. Dat kon natuurlijk niet waar zijn, maar omdat hij er zelf over was begonnen uit goedheid of om op te scheppen over zijn connecties sprak ik hem maar niet tegen.

Terwijl de markies de Norpois als verhaald over mij bij Mme Swann diplomatiek gezwegen had, was het Cottard geweest, arts van Odette, mij goed gezind - en hij had ook met mij te doen - die, nadat hij deze uitlating die middag van mijn vriend Bloch over zijn longpatient opgevangen, er met Mme Swann, over had gesproken. En zij had zich, daar in huize Swann kennelijk nog steeds een onafhankelijke kracht, opgeworpen als mijn engel. Ach, ze zal ook vanuit haar hele natuur en geschiedenis minder schrik hebben gehad van de eventuele lichamelijke kanten van mijn jongenshartstocht dan haar ega, die zo door Cottard, alsof die even een briljant diplomaat was, als de achter liggende dominosteen neer ging.

Alors je connus cet appartement ... " Wat niet kan gebeurt.

En zo was de onverbiddelijke concierge van dat huis waar men in het voorbijgaan reeds de parfum van Mme Swann rook, omgetoverd tot die aardige man die mij met zijn pet in de hand verwelkomde.

En die ramen boven die mij, eenzaam buiten op straat, zo onverbiddelijk hadden gescheiden van de schat die ik begeerde! Nu zat ik met Gilberte hele middagen in die kamer en als er een ontvangst was deden wij die open om te zien wie er aan kwam, dan verschenen onze twee hoofden daar boven over de vensterbank, één van haar twee staartjes prikte dan tegen mijn wang, en werden wij door de gasten gegroet, die mij voor een neefje hielden.

En als een van haar ouders mij in de gang op weg naar haar tegen kwamen waren ze gewoon heel hartelijk.

Thuis gaf ik hoog op van alle spullen die ik daar in het huis van les Swann zag, al had ik er totaal geen verstand van. Ik wist immers toch zeker dat het allemaal geweldig moest zijn, al werd ik wat rood toen mijn vader bleek te weten dat dat volgens mij monumentale trappenhuis "gewoon van Berlier" was, dat hij die huizen wel eens overwogen had maar dat ze hem te donker waren.

De gedachte dat die huizen voor ons niet goed genoeg zouden zijn was voor mij zo onverdraaglijk dat ik gewoon, ondanks mijn vader, besloot hem niet te hebben.

Mijn moeder begon er over te klagen dat ik altijd ziek van de thee en de chocoladecake thuis kwam, maar hoe kon ik nou iets van Gilberte weigeren?

Gilberte en haar moeder "ontvingen" vaak op dezelfde dag. Eens was haar moeder, moe van alle gesprekken, naar ze zei over het tableau de Gérôme, even bij ons komen kijken. Zich weer losrukkend van ons over haar schouder werd mij nog weer eens gezegd dat ik langs mocht komen wanneer ik wou, en ging het ineens over mijn "nurse". Dat bleek Françoise te zijn. En nu bleek tot mijn verbluffing dat Gilberte onze Françoise, met wie ik dacht bij haar geen kans te maken omdat ze geen chique regenjas droeg en geen blauwe veer op haar hoed had, zo aardig had gevonden, en kennelijk om zo goed geoordeelde redenen, dat haar verhalen over de "nurse" een belangrijke factor waren geweest bij de omslag van mijn imago bij les Swann.

Over Mme Blatin, het vaste publiek bij ons spel op de Champs Elysées, door mij lang begeerd als mogelijke trait d'union met les Swann, hoorde ik nu daar in huis gereserveerde oordelen.

Kort samengevat bleek het een gelukkige zaak dat ik niet eens in de buurt was gekomen om ook maar één van die wegen die ik had bedacht om mij bij les Swann in te  likken in te slaan, en zou ik het nu ook heel gewoon gevonden hebben te horen dat de briljante topdiplomaat ambassadeur markies de Norpois, favoriet van Bismarck, bij les Swann ook geen deuk in een pakje boter kon rijden. Françoise, Bloch en Cottard waren samen, onvermoed, de oorzaak geweest. Althans de hulp die Gilberte zo nodig had gehad.

"Le royaume dans lequel j'étais accueilli était ... " Meer over het koninkrijk waartoe ik thans was toegelaten.

Mijn entree in dit koninkrijk bleef niet lang beperkt tot de zijkamertjes van Gilberte. Als ik mij liet aankondigen en ze was er niet werd ik wel naar boven genodigd. Het kon zijn dat het dan nuttig werd geacht dat ik eens een woordje met hun dochter sprak om haar van nut en belang van deze of gene kwestie te helpen doordringen.

Ik dacht dan aan de lange brief die ik Swann had gegeven, waarop hij zich niet had verwaardigd te antwoorden en bewonderde de onmacht van geest, rede en hart om keer te brengen in zaken die dan vervolgens door het leven zelf, met het grootste gemak, achter ieders rug om, worden geregeld.

Het heiligste vertrek, het kabinet van Swann, was voor mij niet het meest imponerende. Het ademde op de een of andere manier nog de triestheid van zijn periode van liefdesverdriet (vraag mij niet hoe ik dit wist). Noch konden al die kunstwerken daar van grote kunstenaars, velen zijn persoonlijke vrienden mij ook maar iets doen voelen van mijn eigen nietigheid wat maar in de verte leek op wat de koninklijke welwillendheid van Mme Swann vermocht als zij mij eens in haar kamer ontving, omgeven door drie kamermeisjes die glimlachend de laatste hand legden aan haar steevast wonderbaarlijke toilet voor de middag - nietigheid, inderdaad dat voelde ik, temeer daar ik was geroepen door een valet met de mededeling dat "Madame mij iets wilde zeggen". Mijn geimponeerdheid had zich vóór mijn entree, op weg, tijdens die hele tocht door al die gangen die roken naar haar delicate parfums, opgebouwd.

Als zij dan bij haar gasten was dan hoorden wij haar, met stemverheffing en af en toe in schateren uitbarstend - al waren er nog maar twee of drie - converseren, zoals haar patrones Mme Verdurin dat altijd deed wanneer zij "de conversatie dirigeerde". Bij haar accomodaties van door haar pas gehoorde uitdrukkingen die haar bevielen kon men van alles aantreffen, van eigenaardige zegswijzen uit de top van de Franse adel - via Swann - tot treffend zelfbedacht idioom van volkse figuren uit haar persoonlijke ambiance.

Aan het eind van zo'n middag kon Swann's hoofd bij Gilberte om de hoek van de deur verschijnen: "Is je moeder alleen?"

"Nee, er zijn nog mensen".

"Wat! Nou nog? Ze radbraken haar nog eens. Ik was het even vergeten tot ik hier in de straat kwam. Ik dacht is hier een trouwerij? En sinds ik in mijn werkkamer zit hoor ik iedere vijf seconden dat tingelbelletje, ik krijg er hoofdpijn van. Wie zijn er nog over?".

"Mme Cottard en Mme Bontemps", antwoordde Gilberte ongeinteresseerd.

"Ahhh, de vrouw van de chef van het cabinet van de minister van publieke werken!"

"Kwee datter man bijn minsterie werkt maar kweeniemeer welk", zei Gilberte, expres met een kinderstemmetje.

En haar vader ... begreep de boodschap niet!: "Wat praat je ineens alsof je weer twee bent clowntje, die meneer is directeur van het hele ministerie, in de praktijk is hij de man die bepaalt wat er daar gebeurt!"

Gilberte hurkte nog wat dieper om haar punt bij haar vader te maken: "Wow, dat is heel wat!". Maar ook daarmee kreeg zij hem niet uit de plooi: "en hij is officier van het Legion d'honneur".

Door haar huwelijk voelde Odette zich  verheven, terwijl Swann besloten had dat het statusverlies, waar en bij wie hij dat met het zijn huwelijk zou lijden, voor hem geen beletsel was waar hij wakker van zou liggen. Beiden echter beschouwden de nieuwe uitgangspositie slechts als een begin.

Swann kon je zien als een soort schaker die, na zich in een spel een saaie overmacht te hebben verworven, nu dat spel weer interessant had gemaakt door genoeg eigen stukken van het bord te verwijderen om weer de zwakke partij te zijn, en ... opnieuw met grote  inzet aan de consolidatie van zijn nieuwe positie te gaan werken.

En dat bleek gepaard te moeten gaan met een luidkeels adverteren van iedere nieuwe sociale verovering, zodat de salon des Swann iets weg had van zo'n kuuroordhotel waar de dépêches voor reserveringen van hooggeplaatste figuren ingelijst aan de wand hangen.

"Du reste, les personnes qui n'avaient pas seulement connu l'ancien Swann ... " Juist beschouwd was Swann niet veranderd.

Zo zag, wie goed oplette, dat er aan Swann eigenlijk niets veranderd was: zoals in de smeltkroes van artistieke brille, geleerdheid en oude adel in de kring rond les Guermantes een groot-hertogin van een wat genante geestelijke eenvoud die op grond van practisch-sociale overwegingen tot de vaste genodigden diende te behoren, wanneer ze vertrokken was in een onderonsje tussen Swann en de princesse des Laumes even bezegelend als "charmant" werd betiteld, "misschien wel niet tot de bodem van de Kritik der reinen Vernunft doorgedrongen", "maar toch wel met een zeker gevoel voor humor", zo bejegende Swann nu een dame als Mme Bontemps, die er immers strategisch aan bijdroeg dat Odette op den duur beter "in stelling" zou komen.

Bij ons thuis hadden ze ook goed in de gaten wat er bij les Swann gaande was en het werd - op de Hinduistisch-burgerlijk vereiste veilige afstand natuurlijk - met grote nieuwsgierigheid gevolgd.

Toen Mme Trombert bleek te zijn geworven zei mijn moeder: "Ah! Let maar eens op, dat gaat een hele rits anderen opleveren!". Had ze Odette ergens gezien dan zei ze thuisgekomen: "Ik zag Mme Swann weer op het oorlogspad, ze was er weer eens uitgegaan voor een vruchtbaar offensief tegen les Masséchutos, les Cynghalais of les Trombert!".

Die Cynghalais, dat waren Ceylonese wilden die sinds een tijdje in de dierentuin van de Jardin d'Acclimatation te zien waren.

Mijn vader die de bedoeling van les Swann al als gegeven beschouwde en er toe over was gegaan de middelen aan technische analyse te onderwerpen, bekende niet te begrijpen wat ze daar nu met zo'n volstrekt dom gansje als Mme Cottard moesten, maar mijn moeder schoot hem te hulp: iemand van vroeger moest er toch bij blijven om tegen te kunnen zeggen: "kijk nu eens?", en bovendien liep Mme Cottard door heel Parijs en bazuinde ze het rond.

Helaas beperkte de vooruitgang zich tot de officiele wereld; Odette was tot het leedwezen van les Swann nog steeds bepaald geen succes bij bekakte dames. En dat had niets te maken met het republikeinse gedeelte van haar salon.

Ik zal dit toelichten: toen ik klein was nodigde nog geen zichzelf respecterende salon een republikein uit, en dat werd als een wet beschouwd zelfs zo eeuwig als die van de olielampen en de paardenbussen. Maar de eeuwigheid wil wel eens wat kantelen. Nog voor mijn eerste communie kregen zelfs chique dames op visites soms al te kampen met bange ontmoetingen, als met bijvoorbeeld een elegante jood. Toen ik bij les Swann begon te komen gooide de affaire Dreyus de wereld nog eens flink door elkaar: de jood zakte weer weg, en de nationalist nam zijn plek. De salon waar het meest naar werd opgekeken was toen die van een Oostenrijkse fundamentalistisch-katholieke prins. Maar Dreyfus, zijn verdedigers en zijn rasgenoten werden gerehabiliteerd en nu dreigde weer een oorlog met Duitsland. Weer werd alles dooreen geschud. Het werd politiek incorrect te twijfelen aan het patriottisme van onze loyale mede-Fransen de joden, en niemand bleek ooit in de salon van die Oostenrijkse prins geweest, dat kon je rustig vragen aan al die anderen die er ook nooit waren geweest.

Telkens als een nieuwe situatie was ontstaan werd die beschouwd als vaststaand voor de rest van de eeuwigheid. Toen de schok van de telefoon achter de rug was bleef het vliegtuig een volstrekt belachelijke fantasie. En het verleden, zeker het recente verleden, leerden ons de filosofen van de journalistiek, was een zondige poel van politieke verwarring, artistieke wansmaak en verdoolde geleerdheid geweest.

Het imago van M. Swann in zijn eigen joodse familie vormde ook een belemmering voor de salon van Odette. Vóór de affaire Dreyfus was niet Rothschild, maar Sir Rufus Israels de machtigste jood van Frankrijk. Zijn familie deed al sinds zijn grootvader de zaken voor de prinsen van Orléans. Lady Israels, Swann's tante, begaf zich niet in kringen, was niet uitgaand. Swann deed haar weinig eer aan, hoewel hij haar erfgename moet zijn geweest. Maar les Israel wisten van Swann's contacten. De rest van zijn familie had er geen idee van. Daar streek men zijn hand over het hart en bracht hem af en toe een beleefdheidsbezoekje. Achter zijn rug werd Swann daar, alluderend op een titel van Balzac "Le Cousin Bête" genoemd.

"Lady Israels, excessivement riche, disposait d'une grande influence ... " Onder straffe leiding van Lady Israels verspert Parijs Odette de toegang tot de Ware Bekakten.

Lady Israels, puissant rijk, had haar invloed, die ze wel degelijk had, gebruikt om waar ze kon te voorkomen dat Odette werd ontvangen.

Maar er was een heimelijke desertrice, de comtesse de Marsantes. En die had eens de pech dat Lady Israels zich juist aandiende toen ze Odette op bezoek had.

De comtesse hoefde zich vanuit haar positie natuurlijk niets aan Lady Israels gelegen te laten liggen, maar was zo laf als een haas en had zich alleen maar vreselijk geschaamd.

Zo was Odette's kleine doorbraak kloek en effectief het hoofd geboden.

Voor de faubourg Saint-Germain bleef de het gros van in de aristocratische genealogie geverseerde spitsburgers Odette beschouwen als een ongeletterde hoer die niet moest denken dat ze er misschien wel bij zou kunnen gaan horen.

Swann leek er ook niet erg op gespitst, veel van Odette's felle overtuigingen waren vanuit mondain perspectief volstrekte ketterijen en daar deed hij nooit wat aan. Zelfs in zijn verliefde tijd had haar gebrek aan intelligentie hem niet gejeukt en nog minder was hij geinteresseerd in wat ze begreep van de gebruiken en titels in de adellijke wereld. En dat was, wel beschouwd, niets.

Tot overmaat van ramp kreeg Odette de wind nog extra tegen omdat enkele prestigieuze salonhoudende dames onlangs van lichte zeden en spionnes waren gebleken zodat de schrik er bij de kak nu flink in zat.

Maar Swann maakte het niet uit: hoe dommer de dingen waren die Odette met veel aplomb zei hoe meer pret hij had - terwijl zij hem, als hij per ongeluk iets verstandigs inbracht dat haar niet beviel, meestal scherp terecht wees, altijd voor Swann een subtiel genoegen.

Swann hield een selectie van oude contacten aan waarbij hij door de zelfde artistieke en historische motieven leek te worden geleid leek als bij zijn kunstcollectie.

En hij had plezier in experimentele combinaties. Zo leek het hem prachtig de duchesse de Vendôme eens met de Cottards uit te nodigen, en was dan opgetogen te zullen zien wat er zou gebeuren.

Maar bij Mme Bontemps, tegen wie hij lachend zijn plan ontvouwde, en die die eer aan de duchesse voorgesteld te zijn onlangs te beurt was gevallen, (maar dan om geheel andere redenen: haar vaster in te bedden in Odette's salon) deed het afbreuk aan de exclusiviteit van verse trots. Het was voor haar een teleurstelling die nu met de Cottard's te moeten gaan delen.

Om het leed te verzachten werd Mme Bontemps mede uitgenodigd, zodat er na afloop twee versies van de avond de ronde gingen doen, die van Cottard, waarbij de Bontemps niet werden genoemd of als haar in de soep, en die van Mme Bontemps met de Cottard's in een onooglijke bijrol.

En Swann in een deuk natuurlijk.

"De ses visites Swann rentrait souvent assez peu de temps avant le dîner ... " Update over Swann en de liefde.

Swann was niet meer verliefd op Odette. Nu zou hij eindelijk wraak kunnen nemen door de rollen eens om te draaien. Hij werd ook weer verliefd, maar de vreugde was niet onverdeeld.

Allereerst kwam bij Swann voortaan de jalouzie op bij elk liefdesgevoel als het speeksel van de hond van Pavlov bij het luiden van de bel die zo vaak aan het vullen van diens etensbak vooraf was gegaan. Een vast ingesleten erfenis van zijn voorbije traumatische liefde voor Odette.

Bovendien bleek met het verdwijnen van zijn liefde voor Odette ook die behoefte om een ander in te brengen als concurrentie, of als bewijs dat hij niet meer van haar hield, nergens in hem meer te vinden.

Hij hield zijn nieuwe maitresse discreet, en professioneel als hij daarin was, buiten Odette's gezichtsveld.

"Ce ne fut pas seulement à ces goûters ... " Mijn geluk bij les Swann

Over mijn leven als kind aan huis bij les Swann was ik vast van plan in La recherche uit te weiden als Dante over de hemelkringen. Het is mijn ambitie de lezer ook af en toe het gevoel geven dat hij een prestatie levert door zich door iets taais heen te slaan, en als bekend is er literair niets slechter verteerbaar dan het geluk.

Ik, lezers, u moet er aan, was bij les Swann de onschuld in het paradijs: zelfs mijn zondige vleselijke begeerten richting Gilberte was ik - zo lijkt het mij tenminst als ik deze episode van La recherche voor een laatste controle overlees - geheel vergeten, waardoor iedere vrees voor hardhandige represailles van een Swann in de rol van een baron Thunder-ten-Tronck mij vreemd was en ik zo van het ongeevenaarde repeteergeweer van het Bulgaarse leger, dat toch zo glorieuze onderwerp van de Norpois' literaire éloge, dat hem toch schier de Académie had binnengeloodst, Goddank nu nog steeds niets meer weet dan wat mij daarover tijdens het eerste diner van de markies bij ons thuis ter ore was gekomen.

Die onverwachtte uitjes van haar moeder, die Gilberte vroeger op de Champs Elysée zo triest aan mij ontrukten, werden nu een vreugde want ik werd uitgenodigd mee te gaan en mocht zelfs kiezen welke van de mogelijkheden ik het leukste vond.

Voor zo'n middag moest ik al bij ze zijn vóór het dejeuner, door Mme Swann "lunch" genoemd. Ik zat dan eerst thuis naar ons dejeuner te kijken, want die was bij ons veel vroeger, en ging dan sierlijk uitgedost naar les Swann.

Daar was dan soms nog niemand. Zo werd ik eens door een valet door een aantal grote salons geleid en in een vide gelaten in afwachting van Mme Swann. Oren gespitst in de stilte.  Maar de eerste keer was het een knecht die een blokje op het vuur kwam doen, en de tweede keer M. Swann: "Wat is dat nou? Zit je hier alleen?". Hoofdschuddend over het gebrek aan stiptheid van zijn vrouw nam hij me mee en liet me zijn laatste aankopen zien. Maar ik had honger en kon me er niet op concentreren.

Ze bleven ook wel eens de hele middag thuis, en dan, vóór zich te kleden ging Mme Swann wel eens in haar kamerjas achter de piano. Zo klonk eens die sonate van Vinteuil. Het zei me de eerste keer niet veel, maar na twee of drie keer kreeg ik hem een beetje in mijn oren.

Over de problemen van het begrijpen van muziek als dit nam ik mij vast voor later in La recherche een langdradig en verward verhaal te houden waaruit zou blijken dat dit een onderwerp is waar ik absoluut geen verstand van heb, en toen al helemaal niet.

Of ik nu het begrijpen van de sonate, of alleen de sonate zelf begrepen had, of zelfs geen van beide, het verbleekte eigenlijk ook allemaal bij het genot getuige te zijn van Mme Swann op de piano Haar interpretatie en toucher leek mij, met haar peignoir, de geur van haar trap en haar chrysantèmes, onderdeel te vormen van een mysterieus geheel, oneindig superieur aan een prozaische wereld waarin de rede de kwaliteit kan beoordelen.

"Hoorde je die blaadje doodstil hangen in het donker?", vroeg Swann mij toen het uit was. Die had ik niet gehoord, maar ik had ook niet, als hij, tijdens het horen van de sonate vaak op bladstille avonden in restauranttuinen bij zulke bomen gezeten. Als Odette zich had gerealiseerd hoe veel dichter zich deze muziek aan Swann's hart bevond dan zij zelf, zou er zeker van consternatie sprake geweest zijn. Maar dat zou ze onmogelijk kunnen begrijpen, zelfs al zou iemand proberen het haar uit te leggen.

Swann zei: "dat het doet mij denken aan alles waar ik toen in die tijd juist totaal geen aandacht voor had! Aan de rest, mijn zorgen, mijn liefdes uit die tijd, daar herinnert het me niet eens meer aan".

Daarmee dwarrelde toch even zo'n stil blaadje naar de grond want Odette zei: "Charles, het lijkt me niet erg lief voor mij wat je daar zegt".

Swann, zich nu realiserend dat hij iets te duidelijk was geweest, dekte snel zijn aftocht met een ode aan de liefde mooi genoeg voor Odette, ironisch genoeg voor mij.

En als we dan 's middags uit gingen dan liep ik trots als een pauw, meer nog op de moeder van mijn vriendin dan op haarzelf, te hopen dat allerlei mensen mij zouden zien waarvan ik meende dat ze onvoldoende van mij onder de indruk waren, zeker als wij volgens alle regelen der kunst "ons" bekende hoge adel begroetten met een woordenwisseling van passende inhoud en omvang, zoals wanneer we bij de Jardin d'Acclimatation bijvoorbeeld Mme de Montmorency tegenkwamen, of princesse Mathilde, een echte nicht van Napoleon I, keizerlijke adel dus, die ooit nog eens door de Tsaar ten huwelijk was gevraagd. Maar om eerlijk te zijn: voor mij kon toch niemand tegen Mme Swann op.

"Faveur plus précieuse encore que ... " Ik zie Bergotte!

Toen ik eens door Mme Swann was uitgenodigd aan een "grote lunch" met veel gasten, stelde ze me aan iemand voor die zij "Bergotte" noemde. Natuurlijk verwachtte ik vroeg of laat Bergotte bij les Swann tegen te komen, maar nu klonk zijn naam als een revolverschot in mijn oor. Ik had geen idee hoe hij er uit zag (vraag me niet hoe het kwam dat ik het er nooit met Gilberte over had gehad). Ik wist mij nog net in de plooi te houden, groette, en werd gegroet door een jonge man, ruw, klein, met een erg brede rug en sterk bijziend, met een neus die het meeste weg had van een slakkehuis, en tot overmaat van ramp een zwart kinbaardje.

Desastreus. Alles draaide voor mijn ogen. Die grijsaard met die grootse en diepe gevoelens die mijn geest mij had gevormd was tot stof wedergekeerd, maar dat niet alleen, want in die stofresten had, als in een tempel speciaal daartoe ingericht, de schoonheid van een immens oeuvre gehuisd, waarvoor geen plaats was, geen denken aan, in dit gepropte lichaam vol bloedvaten, botten, ganglions, met die slakkenhuisneus en dat malle zwarte sikje.

Vreemd genoeg stierf ik niet.

Wel stierf mijn gevoel dat het leven op aarde ondenkbaar was zonder Bergotte's werk.

Ik wist, diep gedesillusioneerd, niets beters doen dan het oeuvre van Bergotte aan dit gedrochtelijke manneke te binden, als een soort ballon, maar die leek meteen zoveel kleiner dat ik er meteen aan wanhoopte dat het met dit onooglijke propje mens eronder ooit het luchtruim zou kunnen kiezen.

Ik bleek aan tafel niet ver van Bergotte te zitten en kon hem uitstekend horen. Zijn spreken maakte op mij een totaal andere indruk dan zijn schrijven, zelfs als hij het over iets had waar ik hem ook over gelezen had. Juist als hij op dreef was en als "mijn" Bergotte sprak merkte ik niets van de klank, intonatie en ritme dat lezend tot je doordringt, want dan ging hij, weliswaar pretentieus en dwingend, maar totaal monotoon spreken.

Als er al wat klankexpressie in zijn gesproken woorden zat, had dat met die in zijn manier van schrijven niets te maken. Ik trachtte het tegen Swann, die Bergotte nog als kind tussen zijn broertjes en zusjes had gekend, het onder woorden te brengen. Hij herkende het als familietrekje van de Bergottes. Het leek mij eerst totaal niet in Bergotte's werk doorgedrongen.

Maar dan heb ik het over "mijn" Bergotte, want het ging dan om de ventilatie van een overvloed van preciese ideeën zoals je dat je bij al die schrijvers die "Bergotte's stijl" trachten te imiteren helemaal niet vindt. Wat toen à la Bergotte genoemd werd, was helemaal niet, had ik al lang geleden bedacht, waar het bij Bergotte over ging, want dat bestond er voor mij uit dat hij iets kostbaars en waars nam, uit het hart gegrepen, en dat in geniaal schrijven extraheerde. Dat was de kunst van de Milde Zanger. En dat deed hij ondanks zichzelf, hij kon er ook niks aan doen dat hij Bergotte was.

En eenmaal opgeschreven zag het er pas  "à la Bergotte" uit, als een vrouw, nadat zij zich heeft aangekleed.

De echte genialiteit zit hem altijd in het aanvoelen van werkelijke dingen. En die zijn altijd onverwacht. In die tak vol blauwe bloemen die in het voorjaar die in één keer uit die heg schiet die al helemaal in bloei leek te staan, op een plek waar je het totaal niet had gedacht had. Daarentegen is de imitatie leeg en uniform en kan de na-apers niets geven dan de illusie iets te maken dat ze aan aan een meester herinnert die ze niet begrepen hebben. De "volgelingen" gaan pas opletten als Bergotte over «de eeuwige stortvloed van schijnbaarheden» en «mysterieuze huiveringen van de schoonheid» schrijft. Maar dan ben je al te laat!

Als Bergotte praatte kreeg je soms een kijkje in de keuken, waaruit de meeste mensen, en zeker de imitatoren à la Bergotte, prompt uit desinteresse weer weg zouden zijn gelopen, bijvoorbeeld wanneer hij Cottard een "dobber op zoek naar zijn evenwicht" noemde, of van Brichot zei: "hij heeft meer moeite met het zetten van de juiste coiffure dan Mme Swann, want hij moet al naar gelang de vereisten der situatie op een leeuw lijken of op een filosoof". Zoiets zou hij zo nooit schrijven want het was niet "mild", zoals hij graag zei als hij een andere schrijver prees. Maar het was wel degelijk echt Bergotte.

Uiteindelijk kreeg ik door dat die karakeristieke intonatie van zijn familie toch in zijn schrijftaal was doorgedrongen: hoe toch af en toe inderdaad bijvoorbeeld een juichende zin eindigde in klanken die aan een rauwe vreugdekreet deden denken zoals die vaak klonk als hij zoiets zei.

Maar ging ik er dan weer op letten in zijn spraak dan was precies die specifieke intonatie daar verdwenen. Er had een overdracht naar het geschreven woord plaats gevonden die bij de bron, zijn spreken, geen sporen had nagelaten.

In het dagelijks leven werd Bergotte, net als de rest van zijn familie, niet als verfijnd en spiritueel gezien, integendeel, zij hadden een beetje het imago wat luidruchtig, vulgair, zelfs ergerlijk te zijn in hun grapjes die voor een flink deel als pretentieus werden beschouwd en voor het overige onbenullig. Maar het geniale zat in wat Bergotte daar mee gedaan had. Je kunt als eigenaar van een Rolls Royce je neus wel ophalen voor een houten bouwsel op wieltjes, maar als het dan ineens van de grond komt en het luchtruim kiest veranderen zeker de intelligentsten van mening.

Zelfs in schrijvers die er bijna prat op gingen niets aan hem te ontlenen herkende je soms Bergotte, omdat elementen van de door hem uitgevonden syntaxis algemeen Frans taalgebruik  waren geworden, zeker in literaire kringen. Niemand realiseerde zich meer dat het van hem kwam.

Zelf had Bergotte trouwens veel spraakgebruik overgenomen van een vriend van hem die zelf nooit iets belangwekkends geschreven heeft.

Geergerd door de vorige generatie schrijvers die hun eigen observaties ondersneeuwde door er te veel woorden aan de spenderen, hield hij ervan zulke dingen te zeggen als: "Hé, een klein meiske  met een oranje sjaal, da's mooi!". En hij haatte de helden van de dag: Tolstoi, Eliot, Ibsen, Dostojevski.

"Mild". Dat was bij Bergotte het sleutelwoord voor het goede in de literatuur: «Ja, toch hou ik meer van de Chateaubriand van Atala dan van die van René, ik vind het milder.»

Als hij geprezen werd over iets in zijn werk kon hij dat beamen door de zeggen: "Ja, dat wat nuttig". Als hij vele jaren later, de inspiratie kwijt, mistroostig iets wegstuurde voor de drukker dat hij niet goed vond zou hij vaak zeggen: "toch nuttig voor mijn land". Zo werd wat bij zijn debuut een overbodige bescheidenheid was bij zijn latere werk een mislukte poging zichzelf te troosten.

Hij zag, al toen ik met hem kennismaakte tegen anderen op omdat die, anders dan hij, lid waren van de Académie Française of tot het meubilair van de faubourg Saint Germain behoorden.

En zo zat ik er met de met de - natuurlijk zwaar overdreven - teleurstelling die mij bij mijn kennismaking met de mens Bergotte schier de afgrond in gooide, toch niet volledig naast.

"Cela il le savait aussi, comme un kleptomane ... " Bergotte's wereldlijke ambities.

Hij wist, je kon het ook bij hem lezen, dat genialiteit maakt dat je officiele positie in de wereld niets betekent. En uit wat anderen over hem zeiden had hij geleerd dat hij die genialiteit bezat. Maar hoewel hij het had geleerd, hij geloofde het niet en bleef daarom de reten van al die onbenullige schrijvertjes in de Académie likken omdat hij er zelf zo graag bij wilde horen.

En zelfs dat had hij zelf door, als de voor een een kleptomaan nutteloze kennis dat het slecht is om te stelen. Hij die zo duidelijk de waarde van de armoede had beschreven moest zich uit alle macht de tekenen verwerven die hem het gevoel zouden kunnen geven bij de rijken en machtigen te horen. Dat had de Norpois goed gezien.

En helden van zijn boeken werden, met de groei in de finesse van hun scrupules bij hun meest hoogstaande daden, steeds duidelijker de antagonisten van die man met die slakkenhuizeneus en dat sikje die dat allemaal opschreef.

Niet dat hij als mens onverdeeld zwak en slecht werd. Zijn vrouw bejegende hij wreed, maar redde eens een arme vrouw die zich had willen verdrinken, bleef de hele nacht bij haar, en liet, toen hij uiteindelijk weg moest, een flinke hoeveelheid geld achter. Had hij misschien net zo'n onmatige zorg en aandacht voor de levens van de karakters in zijn boeken, zodat hij daardoor niets meer voor zichzelf over had?

In die arme vrouw was hij denk ik zo opgegaan als in een van de figuren in zijn boeken. Opgegaan niet in een echt mens, maar in een beeld in zijn geest. Zelfs voor een tribunaal zou hij zich niet richten op wat die rechter van vlees en bloed zou kunnen overtuigen, maar zijn woorden zouden daar beelden schetsen die aan zijn prozaïsche gehoor niet besteed zouden zijn.

"Ce premier jour où je le vis chez les parents de Gilberte ..." Met Bergotte en de drie Swanns over la Berma,  Phèdre en de Norpois.

Een moment waar la Berma, in Phèdre, met geheven hoofd en arm heel even stil in groen licht had gestaan, wat mij toen wel aardig had geleken als het maar iets langer had geduurd, werd aan tafel door Bergotte geduid als element uit de klassieke Atheense sculptuur van de gouden tijd.

Ik voegde het met gulzig toe aan mijn ijverig vergaarde verzameling van redenen waarom la Berma geniaal was, al dacht ik al meteen spijtig dat zijn werking op mij wellicht minder krachtig was omdat ik er vooraf niet voor was gewaarschuwd zodat ik in spanning naar dat moment had kunnen uitzien.

Bergotte had dat licht liever niet groen gehad, maar hij snoerde mij, die er wel van gecharmeerd was, niet de mond, zoals de Norpois in zulke gevallen had gedaan, en dat was bepaald niet omdat Bergotte's mening minder waard was: de meningen van de Norpois over kunstzinnige zaken waren niet voor weerwoord ontvankelijk omdat ze geen enkele realiteit hadden.

En zo kwam de Norpois weer ter tafel, met wie de Swanns noch Bergotte veel op leken te hebben.

"Pour dissimuler son émotion, ... " Naar huis met Bergotte.

Terwijl Bergotte met Gilberte in gesprek raakte verbaasde ik mij over de ongeremdheid waarmee ik hem had verteld wat ik dacht, en maakte mij ineens flink ongerust dat hij dat alles, tenslotte bedacht in jaren dat ik nog jonger was dan nu, in Combray in de tuin, misschien wel niet veel soeps had gevonden.

Ik was daar een flinke tijd later nog steeds mee bezig toen Gilberte terugkwam van Bergotte en mij in het oor fluisterde: "Ik zwem in blijdschap, want je hebt mijn grote vriend Bergotte veroverd".

Bergotte woonde bij ons in de buurt en toen de "lunch" afgelopen was mocht ik met hem mee in zijn koets.

"Ik hoor dat je vaak flink ziek bent", zei Bergotte, "dat lijkt me vreselijk, ik leef met je mee". Hij vervolgde "maar ik overdrijf mijn medeleven niet, want ik zie dat je de genoegens van de intelligentie kent, en die tellen zwaarder, zoals iedereen weet die ze kent".

Die hele afweging was mij vreemd. Ik antwoordde: "Nee meneer, de genoegens van de intelligentie tellen voor mij niet erg, ik zoek ze niet, en ik weet zelfs niet of ik ze ooit geproefd heb".

"Toch moet dat zo zijn, is mijn indruk"

Hij overtuigde me niet, maar ik voelde een kleine opluchting alsof de lage dunk die ik van mezelf had mij iets meer ruimte liet. De Norpois had mij even in een mooie droom over mijzelf geholpen maar dat was duidelijk een droom geweest. Met Bergotte, met die overtuiging van hem "mijn geval" te kennen, leek het even of ik alleen maar mijn twijfels over mezelf moest laten varen, op moest houden genoeg van mezelf te hebben.

"Wie is je dokter?"

"Monsieur Cottard"

"Die ken ik niet als dokter, maar ik heb hem bij Mme Swann gesproken, een imbeciel! Zelfs als hij voor simpele zielen een goede dokter is moet hij intelligente mensen in de omgang zo vervelen dat hij onmogelijk effectief voor ze kan zijn. Driekwart van de klachten van intelligente mensen vindt zijn oorzaak in hun intelligentie. Die ziekte moet zo'n dokter toch tenminste begrijpen. Ik bedoel, als je iets verkeerds hebt gegeten zal hij dat begrijpen, maar wat als je Shakespeare hebt gelezen?".

"Ik raad je dokter du Bouldon aan, die is intelligent."

"Dat is in ieder geval wel een grote bewonderaar van uw werk". Wat het onderwerp Cottard betreft wist Bergotte geen snaar bij mij te raken.

"Swann", zei Bergotte, "zou ook wel een goede dokter kunnen gebruiken".

Op mijn vraag wat hem dan scheelde zei hij: "Getrouwd met een sletje, slijmt vijftig keer per dag met slangen van vrouwen die de zijne niet willen ontvangen en mannen die met haar naar bed zijn geweest. En kijk eens hoe zijn gezicht erbij staat".

De kwaadwillendheid waarmee Bergotte tegen mij als vreemde sprak over een hele oude vriend van hem was even nieuw voor mij als de bijna tedere toon die hij tegen les Swann aansloeg als hij bij hen was.

"Dit alles tussen ons", zei Bergotte toen hij mij voor onze deur afzette. Later zou ik op zoiets leren te antwoorden: "dat spreekt vanzelf", en me daar natuurlijk niet aan gehouden voelen. Nu schoot mij alleen te binnen wat mijn Oma in zo'n geval zou doen.

Die zou vragen: "Maar waarom vertelt u het mij dan?".

Dus ik zweeg.

"Malheureusement, cette faveur que m'avait faite Swann ... " Terug thuis na Bergotte.

Thuis werd mijn hoop dat mijn ouders toch iets van mijn enthousiasme over les Swann zouden gaan delen snel de bodem ingeslagen. Mijn vader voer weer op de mening van de Norpois en dat was nu in mijn nadeel: "Heeft hij je aan Bergotte voorgesteld? Dat ontbrak er nog aan."

Dat Bergotte's mening over de Norpois ook niet erg vleiend was gebleken achtte mijn vader een nieuw bewijs dat de Norpois het bij het goede eind had en dat ik bezig was in verkeerde kringen te raken.

Ik achtte de meningen van mijn ouders hierover zo fundamenteel buiten de werkelijkheid dat ik me bedacht dat ik er zelfs niets aan zou hebben geprobeerd te verbeteren als ik had geweten hoe dat moest, maar hoorde mezelf intussen zeggen: "Hij heeft tegen Swann gezegd dat hij me extreem intelligent vond". 

Geheel op mijn instinct bleek ik daarmee de Norpois net genoeg van zijn plaats te hebben gekregen, plots "niet altijd welwillend jegens mensen van hem vreemde gezindte" geoordeeld, om ruimte te krijgen voor Bergotte.

Al vóór deze Bergotte-veldslag had mijn moeder me gezegd dat ik Gilberte best mocht uitnodigen als ik vrienden op bezoek zou krijgen. Maar dat durfde ik niet, want, ten eerste schonk mijn moeder daarbij altijd, naast thee, ook chocola, wat Gilberte niet deed. Ik was bang dat ze die chocola ordinair zou vinden. Ten tweede was mijn moeder niet gewend mijn vrienden bij binnenkomst, zoals les Swann deden, te vragen: "hoe gaat het met mevrouw uw moeder". Toen ik haar er over sondeerde bleek ze daartoe ook niet bereid. En zo meende ik te moeten besluiten voor afgelasting c.q. uitstel voor onbepaalde tijd.

"Ce fut vers cette époque que Bloch bouleversa ma conception du monde ... " Bloch bedreigt de orde van mijn opvattingen

Dit was ook de tijd dat Bloch gehakt maakte van mijn geordende wereldvisie door me te verzekeren dat vrouwen alleen maar aan liefde denken en me mee te nemen naar een bordeel. Een derderangs bordeel met lelijke meiden, slecht meubilair, maar een aardige madam, waar we overigens niet tot zaken kwamen.

Na er een paar keer geweest te zijn besloot ik die aardige mevrouw wat meubeltjes, met name de canapé, uit mijn erfenis van Tante Léonie te geven. Maar toen ze er stonden gaven ze me een wat beklemd gevoel en ik kwam er nooit meer.

Pas veel later realiseerde ik me dat ik precies op die canapé destijds in Combray voor het eerst met een meisje had gefoemeld.

Het zilver van Tante Léonie verkocht ik ook. Dat was om mijn stroom van enorme manden vol orchideeën naar Mme Swann te kunnen blijven financieren. In het algemeen was ik in die tijd denk ik vooral bezig met het bedenken van allerlei gestes waarmee ik hoopte bij les Swann nog beter te gaan bevallen.

Geen wonder dat mijn eerste schrijversvruchten deerlijk op zich lieten wachten. Thuis voelde ik dat iedereen dat besefte en er niets over wilde zeggen, behalve oma een keer, die daar direct spijt van had en beloofde het nooit meer te doen.

Mme Swann zag het anders. Toen ik een keer voor een uitnodiging bedankte omdat ik wilde "werken", leek ik haar ermee in verlegenheid te brengen. Ze voerde de pressie op door te zeggen dat Bergotte er ook zou zijn, alsof ze dacht dat grote werken ontstonden door het onderhouden van goede relaties.

"Ainsi pas plus du côté des Swann que du côté de mes parents ... " Mme Swann's zoekt mijn heil maar bereikt mijn ondergang.

En dan was ik ook weer bij Gilberte. Met haar bleef alles in beweging, ook nu ik er helemaal bij hoorde, want al was ik bij de liefde aangeland, er was altijd wel iets nieuws om naar te verlangen. Elke keer als ik thuis kwam had ik weer iets nieuws bedacht dat ik absoluut tegen haar zou moeten zeggen, meestal leek hij mij zelfs iets waar onze hele vriendschap van afhing. En zo werd het beginnen aan mijn oeuvre een beetje een nevenfunctie.

Zeker op momenten waarop Gilberte er wat minder op gebrand leek dat ik zo snel mogelijk weer langs zou komen. Daar kon ik makkelijk omheen, want voor haar ouders kon ik er niet vaak genoeg zijn: die vonden dat ik een goede invloed op haar had. Maar daar had ik voorzichtiger mee moeten zijn.

De laatste keer dat ik bij Gilberte kwam zou ze net weg naar een dansmiddag bij mensen die mij niet kenden. Ik kon dus niet mee. Met een scherp "Gilberte!" beeindigde Mme Swann's haar dochter's voorbereidingen voor vertrek, en, wat ze verder in het Engels tegen haar zei weet ik niet, maar bij Gilberte leek ik in één klap tot de grond toe af te branden.

Ze moest dus bij mij blijven, en voor zover ze nog iets tegen me zei was het om het gesprek gaande te houden tot ik weer weg zou gaan.

Ik probeerde nog te zeggen dat ze niet aardig tegen me was.

"Je bent zelf niet aardig!"

"Jawel!"

"O ja natuurlijk, je vind jezelf aardig".

"Wat doe ik dan, zeg het maar, ik doe alles wat je wilt".

"Dat heeft geen zin, ik kan het niet uitleggen"

"Ik hield echt van je, dat ga je ooit nog eens begrijpen", zei ik en had de moed te besluiten dat ik nooit meer bij haar zou komen. Dat zei ik niet, want ze had het toch niet geloofd.

Furieus, ondersteboven, dodelijk gewond beende ik naar huis waar ik meende nog slechts te kunnen overleven als ik meteen terug zou gaan. Maar die overwinning gunde ik haar niet, en gaf mij over aan het schrijven van een groot aantal verwarde en elkaar tegensprekende concept-brieven.

Toen dat was uitgewoed ging ik terug. De maître d'hotel van les Swann, die mij aardig vond, meldde haar niet alleen afwezig maar, veel erger, voegde op een verontschuldigende toon toe dat hij bereid was iemand van het personeel te roepen om dit te bevestigen. Mocht ik de hoop hebben gehad dat ik het nog niet helemaal verbruid had bij Gilberte, dan was die nu vervlogen: haar humeur over mij had het personeel al bereikt.

Nu goed, ik zou niet meer komen, nam ik mij nogmaals voor. Ze zou vast wel schrijven om zich te excuseren. En dan zou ik nog niet komen. Ik zou bewijzen dat ik zonder haar kon.

En ik ging thuis op haar brief zitten wachten. Elke dag enkele pieken van spanning bij de postbestellingen. Tussendoor had ik ook geen rust, want ze kon hem natuurlijk ook nog door een bezorgdienst laten afgeven.

En zo bleef het. Ik verviel in fantasieën over wat ik zou dan als ze me weer zou willen zien. Ik zou toestemmen en dan vlak tevoren een briefje schrijven dat er helaas iets tussen gekomen was. Dat zou haar het gevoel geven dat het mij allemaal niet veel meer kon schelen. Of ik fantaseerde de brief die ze me zou schrijven, of misschien zelf wel zou komen brengen.

Als ik wist dat Gilberte er niet was ging ik bij Mme Swann op bezoek. Dat was ook vreselijk, maar ik bracht mezelf ertoe te hopen dat het mijn imago bij Gilberte wat zou verbeteren. Mme Swann had al vaak gezegd dat ze het leuk zou vinden als ik haar ook buiten haar salon, haar "Choufleury", zou komen opzoeken. Dat was voor mij nu een mooie reden om dat te doen, al dacht ik natuurlijk alleen maar aan Gilberte.

"Et très tard, déjà dans la nuit, presque au moment ... " De diepere betekenislagen van late thee.

Zo'n visite aan Mme Swann begon altijd als een zeer late wandeling door duistere straten, want voor Mme Swann had thee een bijzondere betekenis. Als zij een tegen een man zie "U zult me 's avonds altijd nog wat laat kunnen treffen, komt u eens een kopje thee drinken", dan deed ze dat met een verfijnde en zachte glimlach en een wat Engels accent, waardoor haar gesprekspartner geneigd was er met de mimiek van een zeker gewicht nota van te nemen.

Uit de stijl van haar vroegere leven van top prostituée had ze de aandacht overgehouden voor zaken die pas in de intieme sfeer tussen man en vrouw van belang werden, zoals haar kleding en inrichting binnenshuis. Dat verklaarde ook haar liefde voor orchideeen en andere planten, en ook voor alles wat zich openbaart, niet als men zich heeft aangekleed, waar het zich fatsoenlijk rekenende deel der vrouwen zich op richt, maar juist als men zich subsessievelijk van kleding ontdoet.

Vanaf oktober hechtte Odette ook zeer aan wat in die tijd de five o'clock tea werd genoemd, want Mme Verdurin's salon, waarmee Odette's nu rivaliseerde, was destijds, wist ze, aan de loop gekomen door de zekerheid die iedereen had dat de gastvrouw er dan zeker zou zijn.

En op die gelegenheden versloeg zij Mme Verdurin op afstand, tussen de orchideeen met een keur van schitterende peignoirs die op zich al, zeker voor mij, evenzovele redenen waren voor thee bij Mme Swann.

Zo waren er ook vaak anderen, en luisterde ik, denkend aan Gilberte, met een half oor naar de gesprekken om ook zelf op een gepast moment iets te kunnen zeggen.


"Même avec Mme Cottard et quoique l'heure fût avancée, ... " Als verstoten amant der dochter tussen de dames van Mme Swann.

Mme Cottard, bijvoorbeeld, liefderijk gekapitteld dat ze al drie keer niet geweest was, bekende vlot en schuldbewust dat ze inderdaad "eeuwen, eeuwigheden" niet was geweest, maar een "kleine misère", namelijk dat ze een gevoelig deel van haar personeel had moeten vervangen het leek haar een op zijn minst onderhoudend excuus.

"En uw dochter?" vroeg Mme Cottard.

"Nee die is uit voor een diner". Odette wendde zich tot mij "ik geloof dat ze je geschreven heeft of je morgen op visite wilt komen?".

"Nee ik zal haar vanavond een briefje schrijven", zei ik, en voegde daar, zwelgend in een illusie van liefde aan toe: "maar Gilberte en ik kunnen elkaar niet meer zien".

"U weet dat ze oneindig veel van u houdt", zei Mme Swann, "wil je echt morgen niet komen?"

Dan kietelde ik mezelf door het even te overwegen, om mij vervolgens weer diep in mijn droefheid terug te trekken. Immers met zoiets zou Gilberte mijn de afgelopen weken zo moeizaam overeind gehouden air van onverschilligheid meteen ontmaskeren.

Mme Bontemps onderhield het gezelschap het liefst met gespeelde verveling in het milieu van de hoge ambtenarij waarin haar man zijn carriere had gemaakt, want dat gaf haar de kans om ongemerkt indruk te maken op de andere dames met alle gewichtige personen die zij daar ontmoette. Die ambtelijke rangen waren sinds het einde van het Seconde Empire enkele jaren geleden inmiddels flink gevuld met eenvoudige mensen, zoals ook haar man, van buiten de adel.

"Dans l'entrebâillement d'une tenture une tête se montrait ... ". Schrijver zo vriendelijk eindelijk het nog onvertelde relaas les Verdurin te doen.

Daar kwam Swann's hoofd om de deur, jolig veinzend bang te zijn een ernstig gesprek te storen.

"Odette, de Prince d'Agrigente zit bij mij en laat vragen of hij je zijn hommages zou kunnen brengen, wat mag ik hem berichten?".

"Dat is mij een grote eer", zei Odette, de kalmte bewarend, met de routine die zij daarin vroeger als prostituee had opgedaan, bij dit naderen van een elegant man.

En zo zou Swann met de prins zijn verschenen als Mme Verdurin niet juist was gearriveerd.

Nu verscheen de prins alleen. Bij zijn huwelijk had Swann geeist dat Odette de kleine kern niet meer zou frekwenteren. Ze mocht Mme Verdurin twee keer per jaar bezoeken.

Sommige getrouwen verschenen wel eens bij Odette, goed geprepareerd met deugdelijke excuses voor het geval dit Mme Verdurin, inmiddels ook wel eerbiedig aangeduid als la Patronne, ter ore zou komen, andere waren bijna weggelopen bij Mme Verdurin omdat deze haar banden met Odette niet volledig had doorgesneden. Zo kon Odette haar rol als "trouwe echtgenote" van Swann ironisch bewijzen met haar huidige afstand van de kleine kern.

Als Odette naar la Patronne ging, werd zij door Swann begeleid, maar kwam Mme Verdurin bij hen dan vertoonde hij zich niet.

De prins was voor Mme Verdurin weer een mooie gelegenheid om thuis een republikeins dedain over Odette's nieuwe leven te ventileren: "Een fraai gezelschap! De hele fine fleur van de Reactie was weer van de partij". Als Odette daarvan had geweten had ze in die tijd alleen nog maar kunnen denken: was het maar waar.

En ook Mme Verdurin was, absoluut zonder vooralsnog haar imago aan te passen, in de aanval op de "monde", maar zo ver uit de buurt van Odette dat de rivales nog onvoldoende informatie van elkaar kregen om elkaar degelijk in de wielen te kunnen rijden.

Mme Verdurin bleef Odette af en toe opzettelijk per abuis "Mme de Crecy" noemen en liet zich graag uit over de slechte buurt waar ze woonde, die ook het "vreselijke eczeem" van haar man niet ten goede zou komen, en dan die ratten ...

"Welnee, hoe kom je erbij".

"Des te beter, het was me verteld, ik ben er namelijk als de dood voor". Enzovoort.

En bij haar vertrek wist Mme Verdurin nog dat orchideeen Japans waren en geschikt moesten worden op de Japanse wijze, en niet zoals Odette het deed.

Hetgeen, na haar vertrek, en een vergevende verzuchting van Odette tegenover de achtergebleven dames, een geanimeerd gesprek opleverde over de verschillende leveranciers van orchideeën die de stad momenteel rijk was.

 

Commencement de la deuxième partie

 

"Cependant Mme Bontemps qui avait dit cent ... " Thee en Bontempisme.

Daar zat ik weer, op de bekende manier, hoewel deze keer dan met de niet al de snedige Prince d'Agrigente, tussen de dames bij Mme Swann, aan de thee. Het ging over hoe saai hun mannen waren als ze hun boeken lazen, of de nieuwe hoed van Mme Trombert niet toch echt iets te groot was, en of de indringendheid van Mme Verdurin, met die stem van haar - die je glas nog eens in de hand zou doen breken - van de conversatie niet eigenlijk niet meer een soort verhoor maakte.

Mme Bontemps had wel honderd keer gezegd dat ze absoluut nooit naar les Verdurin wilde gaan, waarmee ze zonder zoveel woorden bedoelde: zo vaak als dat kon, dat wil zeggen - want ze wist nog niet hoe negatief Mme Verdurin zoiets beoordeelde - zoiets als om de andere week wegblijven wegens "affreuze verplichtingen", dat zou het meest glansrijk zijn, want dan zou niet alleen haar aanwezigheid opvallen, maar ook haar afwezigheid. Is er iets leuks op een voor afwezigheid bestemde avond dan is daar altijd wel een mouw aan te passen.

De wet van de sociale osmose luidt: in een systeem van salons waarin intellectueel gehalte en elegantie negatief correlleren wordt de beoordeling van minder aan het basisprofiel beantwoordende gast (zoals Mme Bontemps bij M. Swann) versoepeld indien men meent er in te moeten berusten deze gast te moeten incorporeren. Daaruit volgt dat het met het onderhouden van een salon net zo gaat als met dat van een land: de eigen cultuur en zelfs de eigen taal degenereert als de afhankelijkheid toeneemt.

Dat buigen voor de macht komt met de jaren: net zo als er een moment komt waarop een kunstenaar liever geen originele mensen meer om zich heen heeft, waarin hij er niet meer naar streeft zich in oorspronkelijkheden en nieuwe gezichtspunten te uiten maar in het slaafs laten navolgen van wat hij vroeger - toen hij daar geen seconde mee bezig was - heeft gecreeerd. Dan gaat zo iemand, zelf het eerste slachtoffer van de macht, want dat is altijd degene die hem grijpt, zich omringen met een kringetje geborneerde leerlingen en navolgers.

En in dit thee-gezelschap hoorde ik ook van Mme Cottard dat het huis dat Mme Verdurin onlangs had gekocht helemaal electrisch verlicht was. Zij wist het van M. Mildé, de électricien. Alle lampen hadden kappen! Ja, ja, de moderne tijd ... en een vriendin van haar had zelfs telefoon laten aanleggen ... ze zou er een keer langs gaan want het leek haar aardig het eens te proberen. Voor zichzelf leek het haar niets. Het zou een paar dagen leuk zou zijn en dat zat je er maar mee.

Volgens Mme Cottard had ik Mme Verdurin veroverd. Ze hield er niet over op. Onze "atomen" leken haar "haakjes" te hebben die "precies in elkaar" pasten.

"Gilberte saurait que j'avais parlé d'elle comme je devais le faire ... " Ik sterf schier aan Gilberte.

Aan de impasse richting Gilberte veranderde totaal niets. Ik bleef mijn strategie consequent volgen en zei nu, om Gilberte te bewegen, zelfs tegen Mme Swann dat ik niet dacht het weer goed te kunnen krijgen (het kwam niet in me op dat ik, gezien de directe aanleiding van de breuk, door dit uitgerekend bij Mme Swann te laten vallen om die het weer bij Gilberte te laten vallen, waarschijnlijk het omgekeerde van mijn doel zou bereiken).

Ik had ook een brief van die strekking aan Gilberte in mijn hoofd. Haar uitnodiging in antwoord, zou, nam ik mij voor, de laatste zijn die ik zou weigeren. Bij de daarna volgende zou ik mijn hand over mijn hart strijken en komen.

Maar ik had toch ook wel af en toe de gedachte dat ik hiermee mezelf, om de zaak nog wat draaglijk te houden voor de gek hield, als een soldaat op het slagveld, een dief vóór hij gepakt wordt, een stervende. Ik deinsde er niet voor terug te verwachten dat ze de jaarwisseling voor haar initiatief zou aangrijpen.

Als wij liefhebben is die liefde in ons veel te veel voor ons bewustzijn. Het grootste deel zien we niet. Dat werd dus veel huilen toen het nieuwjaar voorbij was. Men vond dat mijn hart te wild werd en mijn medische cafeine werd gestopt. Ik voelde me flink beter maar tegen mijn liefde hielp het nog niet, al had ik wel al zo ongeveer door dat er mij een soort zelf-amputatie gaande was.

Zou ik Gilberte een brief moeten schrijven om haar te waarschuwen dat ik bezig leek op te houden van haar lief te hebben? En dat daarna niemand er meer iets aan zou kunnen doen? Maar ik kon het me zelf eigenlijk nog niet voorstellen.

Ondertussen wist iedereen van mijn liefdesverdriet en er waren er nogal wat, van Cottard tot mijn moeder en M. de Norpois toe, die er iets tegen Gilberte over hadden laten vallen, zodat Gilberte nu vast heel goed wist hoe zeer mijn onverschilligheid van het begin af aan een pose was geweest en welke enorme energie ik had besteed om haar ongemerkt zo ver te krijgen dat ze me weer zou willen zien.

Maar achteraf weet ik dat die goede mensen niets te verwijten is. Mijn grote vijand was ikzelf.

Toch bracht het aandringen van Mme Swann - ik "had ook zo'n goede invloed op haar dochter" - mij er toe Gilberte te gaan schrijven.

Maar ik slaagde er niet in een overtuigende houding aan te nemen. Het was meer huilen in geschrifte. Eigenlijk net als wanneer het juist goed gaat in de liefde, want dan ben je immers ook niet bezig je liefde te leren kennen; je bent er druk mee te zorgen dat je haar morgen weer ziet. En zo wilde ik nu mijn verdriet niet kennen; die wilde ik bij haar kwijt. Eigenlijk praat je puur voor jezelf maar zelf wil je het niet horen.

Maar ik schreef ook: "Ik zal je waarschijnlijk niet meer zien". Dat zou gemaakt op haar kunnen overkomen, zo klonk het eerst voor mezelf ook, maar al schrijvende ging ik huilen omdat ik ging voelen dat het waar was. En al huilende kreeg ik moed, het idee dat ik mijn geluk bij haar zou kunnen opofferen voor de kans dat ze het ooit, ooit, weer leuk bij mij zou vinden.

En dat zou gebeuren ook maar toen was het voor mij van veel minder belang geworden.

Haar schrijvend kietelde mij ook nog wel met de gedachte dat ze op het moment van onze breuk nog van me gehouden had, dat ik haar niet gewoon was gaan vervelen, maar dat ze bijvoorbeeld heimelijk ergens jaloers over was geweest. Dan fantaseerde ik dat ze jaren later zou zeggen: "Hoezo, hield je dan nog van mij? Als je had geweten hoe ik op je brief heb zitten wachten, hoe ik hoopte dat we weer iets zouden afspreken, hoe ik gehuild heb". Zo lukte het mij dan zo'n brief af te krijgen.

Niet veel later zag ik haar, in de avondschemering, met een jongeman. Ik zat in een koets en was de rue de Berri net voorbij.  Ze liepen daar, niet ver van het huis van les Swann langzaam, maar in een overdachte pas.

Ik kon het helaas toen nog niet denken: "ja, jongen, nou nog door die deur zien te raken".

Dit verhaal is zo ontworpen dat u zonder leemtes in de informatie verder kunt lezen op ca. 12% van A L'OMBRE DES JEUNES FILLES EN FLEURS, deuxième partie, bij "Les deux promeneurs étaient déjà un peu loin et les deux lignes douces et parallèles que traçait leur lente promenade allaient s'estompant dans l'ombre élyséenne"