Proust Index

Crtd 14-12-07 Lastedit 15-08-21
download pdf

à la recherche du temps perdu
Marcel Proust
DU COTE DE CHEZ SWANN

Troisième partie

NOMS DE PAYS: LE NOM

"Parmi les chambres dont j'évoquais le plus souvent ... ". Parijs, ik ben een jaar of veertien, dweep met de natuurlijke natuur en doe de gothiek er bij.

Als ik weer eens niet kon slapen dacht ik, als bekend, vaak aan andere kamers, en woei het zo hard in Parijs dat Françoise mij vermaande niet te dicht bij de gevels te lopen om geen pan op mijn kop te krijgen dan was dat een wel zeer apart geval: Balbec, het hotel. Glanzend geverfde muren met als ramen winderige zeegezichten.

En vandaar ging ik over op "de natuur". Die kon mij niet puur genoeg zijn. Zeegolven waren prachtig, doch ze moesten eigenlijk niet tegen een dijk maar tegen een ongerepte kust slaan, dan was het pas echt.

Maar Swann, die de middeleeuwse kerk van Balbec heel goed kende deed mij een uitzondering maken, en wel voor de gothiek: die taaie wilde oude vissers, waarvan er altijd wel een paar de stormen op de kusten van de hel achter de rotsen des doods hadden weten te overleven hadden hun sporen achtergelaten als de nerven van vergane klaver die als een doodsbericht uit het bange verleden op de steen waren blijven kleven. Gothiek! En zo had gothiek dus voor mij met storm van doen.

Zo zou ik heel lang kunnen doorgaan en ik nam mij dan ook voor daar later als schrijver van La recherche niet voor terug te zullen schrikken.

 "Combien ils prirent quelque chose de plus individuel ... ". Ik vind eigennamen voornamer dan andere namen.

Mijn verlangen naar plaatsen waar ik men mij van verteld had maakte ze welhaast tot personen tot wie ik mij kon verhouden, hetgeen overigens de voornaamste oorzaak was van de teleurstelling die mij gewoonlijk beving als ik er werkelijk kwam.

Dat zij voor mij als personen werden kwam omdat ze niet zomaar werden aangeduid met een woord, zoals wat je op een prent aan de muur van de klas kon zien: "kapmeeuw", "miereneter", maar eigennamen, bestemd voor hen als individu: Parma, Florence, Balbec.

Het klopte niet want die eigennamen werden daardoor opbergplaatsen voor mijn dromen, die er verdomd simpel uitzagen. Zo was Balbec in mijn droom slechts zoiets als een gothische kerk met Perzische invloeden, omspoeld door de zee. 

En zo zag ik in Parijs de dingen om me heen niet want ik droomde van verre dingen die achteraf niet bleken te bestaan. Als het 's winters koud was in Parijs dacht ik aan Florence, waar, leek mij, alles wel in bloei zou staan.

Maar het maakte me wel dol op reisgidsen en treindienstregelingen.

Eens was het zover, we zouden gaan, maar ik werd zo ziek van vreugde dat de dokter zei dat ik het eerste jaar maar niet aan reizen moest denken. 

"Et hélas, il défendit aussi d'une façon absolue ... ". Nog steeds theaterleed, maar: Gilberte.

En naar het theater gaan, La Berma, de heldin van Bergotte zien, mocht ook al niet van hem.

Dus het werd een beetje spelen in het parkje van de Champs Elysées, bij de Place de la Concorde, Françoise - bij ons in dienst sinds de dood van tante Léonie - mee om te zorgen dat ik me wat rustig hield.

De Champs Elysées. Onverdraaglijk. Kwamen in Bergotte's hele werk niet voor!

Françoise nam me eens mee naar een plek in het park iets verderop, waar de paarden van de houtkarren stonden uit te rusten en de schapen uit de Seine-aken voorbij kwamen, op weg naar de slagers.

Daar waren twee meisjes van mijn leeftijd aan het badmintonnen bij de fontein. Een ging weg er riep nog: "Gilberte! Ik kom na het eten bij jullie hè?".

Schok, consternatie. Vervolgens zonk ik diep in de meest verheven gedachten en fantasieen over deze twee dames, vanavond in al hun zieleadel tesaam thuis bij Mlle Swann en werd daarin gestoord door die vreselijke Françoise met haar bruut contrasterende vocabulaire: "Kom we peren hem, knoop je jas dicht". Tot mijn ontstemming realiseerde ik me ook ineens dat ze niet eens zo'n blauwe pluim op haar hoed had. Hoe kon ik nu in zo'n gezelschap op toenadering van Gilberte hopen?

Een paar dagen later was ze er weer, en nog wat later waren ze er aan het spelen toen ze vond dat ze te weinig mensen aan haar kant had. Ze gaf orders mij te ronselen. Sindsdien was ik daar elke dag.

Zij was er niet altijd. Als ze iets vervelends moest doen, school of zo, dat was dat zo erg nog niet want dan zei ze: "Bah, morgen hebben jullie pret zonder mij". Maar vroeg ik of ze morgen kwam en was er iets leuks dan zei ze bijvoorbeeld: "Nou ik mag hopen van niet, want misschien mag ik van mijn moeder naar mijn vriendin!". Dan kon ik mij wel verhangen.

En soms nam haar moeder haar zomaar onaangekondigd de middag ergens anders heen zonder ook maar een moment te beseffen wat voor totale ramp ze over mij afriep.

Of Gilberte er nou wel of niet was, altijd zat er een oudere dame, altijd geharnast in dezelfde magnifieke, sombere kledij. Voor een kennismaking met haar had ik mijn hele toekomst opgeofferd want Gilberte ging haar altijd begroeten en de dame vroeg haar altijd naar haar "amour de mère", ze wist duidelijk alles van haar ouders.

Ze was er zelfs die keer toen er sneeuw en ijs lag. Ze wilde net weggaan toen ik in de verte de blauwe veren van de hoed van Gilberte op me af zag rennen met daaronder een meisje dat dolgelukkig was door het voortuitzicht op spel. Nog een heel eind van mij af kwam ze rennend op ijs en gleed de rest van het stuk naar mij toe, één been vóór, armen wijd, luid geprezen door de deftige oude dame namens de de gehele, doodstille, Champs Elysées.

"La vieille dame elle-même ayant plié ses Débats ... ". Bij Gilberte tel ik mee maar maak onvoldoende opmars.

We gingen spelen. Wij waren de enigen. Wat een intimiteit! Zielsgelukkig liet ik me haar sneeuwballen in de hals proppen.

Er kwamen meer kinderen. De partijen werden verdeeld en de oude mevrouw zei tegen mij: "Nee, nee, we weten allemaal toch dat je het liefst bij Gilberte bent, kijk, ze geeft je een teken".

Mijn liefde werd erger, nee, volstrekt eenkennig: toen iedereen eens ongerust was omdat mijn oma te laat was dacht ik: "O God, als ze dood onder een koets ligt kan ik straks niet naar Gilberte".

Niet dat Gilberte mij haar liefde had bekend. Integendeel, enkele vrienden bevielen haar beter, had ze gezegd, omdat die beter opletten bij het spel.

In Combray waren een aantal aspecten van haar uiterlijk aan mij ontsnapt, vooral die papegaaieneus van haar en door al mijn gedroom was die ongemerkt vervangen door een neus uit een of ander schilderij. Dat had zich in mijn herinnering zo in mij vastgezet dat ik haar, met onder andere dus twee neuzen, bijkans dubbel zag, waardoor ik haar bal niet goed ving, wat op zijn beurt mijn reputatie bij haar niet ten goede kwam.

Maar er waren enkele wapenfeitjes: bij een stalletje waar een peuter die andere pruim van zijn kinderjuffrouw wilde, stampvoetend uitleggende dat dat was omdat daar zo'n prachtige worm in zat, keek ik naar twee mooie knikkers. Als ik het had mogen zeggen had ik die gewild.

Gilberte kreeg veel meer zakgeld. Ik vroeg haar welke zij het mooiste vond. Ik zei zelf de voorkeur te hebben voor die ene die de kleur van haar ogen had. Ze betaalde het losgeld en gaf hem aan mij: "Hier, hij is voor jou, bewaar hem als herinnering".

Ik begon ook tegen haar over dat kleine boekje van Bergotte waar Swann het in Combray over had gehad, waarin Bergotte iets zei over Racine. Ik moest de exacte titel maar even naar haar op telegram zetten. En ja, het kwam boven water. "Kijk maar, het is hem precies", zei Gilberte en toverde het boekje, met het pneumatische buizentelegram dat ik naar haar gestuurd had, uit haar mof .

En op een dag zei ze: "Luister, noem me maar bij mijn voornaam, dat ga ik bij jou in ieder geval doen, want dat ge-u tussen ons is te gek voor woorden." Maar het lukte haar in het begin niet altijd en als ik dat zei lachte ze en zei gauw iets met mijn voornaam erin.

Allemaal prachtig, maar ik zag nog steeds dubbel en die Gilberte met de papegaaieneus, die bepaald geen aanstalten maakte te openbaren dat ze mij beminde, die dit allemaal zei en deed was niet de echte, niet die van mijn Liefde, die altijd bij mij was, waar ik ook ging.

"C'était ce mystère aussi qui me troublait quand ... ". M. Swann, vader van Gilberte.

Dan was er nog een derde Gilberte: zoals ze thuis en in gezelschap van haar ouders moest zijn. Die zag ik als als ze een reverence maakte voor de oude dame, met een eerbiedige glimlach, een beetje stijf.

Maar dat bestaan van Gilberte werd goed zichtbaar toen M. Swann er eens was. Hij kwam al een flinke tijd niet meer bij ons. Ik zag hem aankomen en voelde mijn hart bonzen. Toen dat over was leek hij als een belangrijk karakter uit een groot boek gekomen. Hij beantwoordde vriendelijk de begroeting van alle kinderen, ook die van mij, al leek hij te doen of hij mij niet kende. Hoewel ik de Bergotte-Racine connectie nog paraat had gehad was Swann voor het overige helemaal de vader van Gilberte geworden en waren mijn herinneringen aan de Swann uit Combray wat verscholen geraakt. Nu die ineens terugkwamen zag ik hem net zo dubbel als Gilberte.

Gilberte mocht nog wel een kwartiertje spelen zei hij,  ging op zo'n stoel zitten, en betaalde de huur met die hand die die van Philippe VII zo vaak had geschud.

"Un de ces jours de soleil qui n'avait pas réalisé mes espérances ... ". Gilberte verheugt zich op leukere dingen dan spelen met mij

Gilberte de laatste keren na afloop 's avonds snel naar huis gegaan. Zo had ik haar zo veel niet kunnen vertellen dat ik bijna uit elkaar barstte. Toen ze het de volgende dag weer deed en ik protesteerde gunde ze mij een kort overzicht van haar drukke agenda de volgende dagen waarna ze, het zou dan tegen Kerst zijn, meteen op reis zou gaan "Dag! Papa roept mij!".

Ik hoorde niets meer - tot diep in het nieuwe jaar - en trachtte mijn algehele ondergang te voorkomen door er een soort romantiek in te zien en te fantaseren dat ik een brief van haar kreeg. Maar die werd binnen een paar weken zo mooi dat ik mij met schrik realiseerde dat als ze ooit een echte zou schrijven, die niet aan de mijne zou kunnen tippen en een vreselijke teleurstelling zou worden. Zo begon ik wanhopig die woorden van mijn brief allemaal weer te vergeten, met naast mij die knikker en dat boekje waar Bergotte over Racine schrijft.

En ik ontdekte de troost die het brengt ernstig te menen dat men beter verliefd kan zijn op iemand van hoge waarde die niets van je moet hebben dan op een lager wezen die het beantwoordt.

Ook voor de praktische kant van de zaak bleef ik aandacht houden. Zo vroeg ik mijn moeder of we voor Françoise geen deftige regenjas en een hoed met blauwe pluimen konden kopen.

Als Gilberte mij weer eens zei dat ze minder aan me gehecht was dan aan enkele andere vrienden omdat haar team al enkele keren puur door mijn schuld had verloren bood ik mijn excuses aan en vroeg wat ik er aan zou kunnen doen hier verbetering in aan te brengen.

Maar uiteindelijk vertrouwde ik mijn Liefde toe dat er van Gilberte's kant wel geen sjoegen meer zou komen. Mijn Liefde bleek er al een tijdje net zo over te denken, en daar stonden wij dan een beetje beteuterd, en eenzaam, bij elkaar allebei naar de grond te kijken.

Maar het hielp niet. Ik kon het niet opgeven.

Ik begon hoog op te geven thuis over de deftige dame die altijd bij ons speelgras zat. Daar zou tenslotte ook nog wat muziek in kunnen zitten. Ik schrok er niet voor terug hardop te veronderstellen dat ze een ambassadrice of zelfs een prinses was.

Ik zei ook dat Gilberte haar Mme Blatin noemde.

Dat had ik niet moeten doen.

"O maar die kennen we wel!", zei mijn moeder, "Een vreselijk mens! De weduwe van een deurwaarder.

"Quant à Swann, pour tâcher de lui ressembler ... ". Ik wil op M. Swann lijken, maar thuis keert men terug in de schoot van het Hinduisme.

Wat M. Swann betreft, ik wilde nu zoveel mogelijk op hem lijken. De hele dag trok ik aan mijn neus en wreef in mijn ogen. Ik wou eigenlijk ook kaal zijn, zoals hij.

Mijn vader twijfelde openlijk aan mijn verstand en vond dat ik het statiebezoek van koning Theodosius aan Frankrijk belangrijker moest vinden. Maar ik ging pas rechtop zitten als mijn moeder vertelde Swann ergens een paraplu te hebben zien kopen.

"Hebben jullie elkaar ook gegroet?"

"Natuurlijk", zei mijn moeder, die de brouillage met Swann graag onbekend liet uit vrees voor verzoeningsinitiatieven van deze of gene, want ze wilde Mme Swann onder geen beding ooit zien. "en we hebben gepraat over jou, dat je met zijn dochtertje speelde ..."

Ik in verrukking, dat Swann zich mijn naam en mijn moeder en mijn hele familie nog goed herinnerde toen ik hem daar trillend van liefde voor Gilberte, in het park had ontmoet en gegroet.

Maar mijn familie weer helemaal terug in de schoot van het Hinduisme die ze een paar jaar geleden hadden verlaten toen de Figaro een schilderij van Swann had afgedrukt: Swann was niet langer een persoon met wie met fatsoen omgegaan kon worden, en van weeromstuit werd ook nooit meer gesproken over zijn vader die zo bevriend was geweest met Opa.

En zo was zelfs mijn eigen familie voor mijn ambities richting Gilberte volstrekt nutteloos geworden.

Ik kon nog slechts bedevaartstochten houden naar haar huis en naar plaatsen waar het gerucht ging dat een van de Swanns vaak langs kwam.

"Mais le plus souvent, - quand je ne devais pas voir Gilberte ... ". Ik dirigeer Françoise naar het Bois de Boulogne.

Omdat ik had gehoord dat Mme Swann vrijwel dagelijks gezien werd in de allée 'des Acacias', rond het Grand Lac, en in de allée de la 'Reine Marguerite', dirigeerde ik Françoise naar het Bois de Boulogne.

Françoise dacht - en daar hoopte ik ook op - waarschijnlijk dat ik weg was van de zorgvuldig opgebouwde afwisselendheid van natuurlijk lijkende landschapjes in het Bois de Boulogne, maar mij interesseerde maar één ding: Mme Swann. Dit was de tuin der vrouwen!

Mij was verteld dat ik hier Mme Swann in het gezelschap zou kunnen zien van elegante dames, hoewel niet allemaal getrouwd, en meestal bekend onder hun nom de guerre, een soort schuilnaam die men diende te gebruiken om aan hen te refereren in de context van het Bois de Boulogne.

Aan het toilet en de koets van dergelijke dames zou ik kunnen zien dat zij ingewijden waren in de occulte wetten van de Schoonheid - in de orde van de vrouwelijke elegantie.

Françoise zei dat ze moe was. Of we niet naar huis zouden gaan.

Maar ik had geen genade. Voor mij telde maar één ding: Mme Swann. De begeerte van nabijheid die mijn liefde voor Gilberte in mij had gewekt, had zich inmiddels uitgestrekt tot haar ouders, die - daar zou ik binnenkort achter komen - er helemaal niet blij mee waren dat ik met haar speelde. Ik was speelbal van die verering, juist van mensen die het slecht met je menen.

Daar was ze dan! Mme Swann, in alle bewonderenswaardige eenvoud, in oogverblindend toilet beantwoordde ze, met een knipoogje, een groet vanuit een koets met enkele heren.

Ja, meer nog dan die eenvoud bewonderde ik haar pracht en praal zoals die keer dat ik haar in een unieke victoria zag, waarin ik Mme Swann ontwaarde in ongekunstelde pose, met een glimlach die je majesteitelijk maar ook uitdagend, ja hoerig kon opvatten, die voor de ene passant betekende "ja ik weet het nog, het was exquis", voor de andere: "Wat zou ik je lief hebben gehad, dat was pech!", voor weer een andere: "Maar natuurlijk, als u wilt, ik volg even de file en zodra het mogelijk is zet ik mijn koets aan de kant".

Een andere keer zag ik haar op het wandelpad. Achter zich etaleerde zij de lange sleep van haar zacht paarse jurk, geappliceerd, zoals het volk zich een koningin voorstelt, met stoffen en rijke opschik die andere vrouwen niet hebben. Haar blik ging af en toe naar beneden richting de steel van haar parasol, alles zonder dat ze veel aandacht leek te hebben voor de mensen om haar heen, alsof het haar grote doel was wat lichaamsbeweging te hebben, zonder ermee bezig te zijn dat alle blikken in de verre omgeving op haar gericht waren.

Maar als ze zich omdraaide om haar hazewindhondje te roepen konden haar ogen snel even de volle ronde om haar heen maken.

Door de verregaande overdrijving vroeg ieder die haar niet kende zich af: "Wie zou dat zijn", en de rest mompelde tegen elkaar: "Weet je wie dat is? Mme Swann ... Odette de Crécy, zegt je dat niks?"

"Odette de Crécy, ik had al zoiets ... die grote ogen ...".

"Maar die kan niet zo jong meer zijn. Dat is een jaar of tien geleden dat ik met haar naar bed ben geweest".

"Herinner haar er maar niet aan. Ze is nu de vrouw van een meneer van de Jockey, een vriend van de prince de Galles. Maar ze ziet er nog superbe uit."

Nu na al die jaren weet ik dat zo ongeveer de conversatie moet zijn geweest. Toen hoorde ik het niet maar door al het gemompel om me heen begreep ik dat zij een beroemdheid was.

Stel je voor dat ik, een klein jongetje, haar gewoon zou groeten! Ik kon het best doen, ze kende me niet maar ik speelde toch met haar dochter? Mijn hart bonsde van de gedachte.

En voor ik het wist was ik al bij haar en nam diep, ietsje te diep, mijn hoed af.

Er werd hier en daar wat gelachen.

Mme Swann bejegende mij geamuseerd, als onderdeel van de ambiance van het park. Ik kreeg de indruk ongeveer in de categorie te vallen van de eendjes die zij brood gaf in de vijver.

Zag ik haar eens niet  in de allée des Acacias, dan kon ik haar vlakbij treffen in l'allée de la Reine-Marguerite, waar de vrouwen lopen die alleen willen zijn, of althans die schijn willen wekken. Zij zelf bleef dan niet lang alleen maar had snel het gezelschap van een vriendin vaak met een grijze "tube" als coiffure, en dan werd er lang en intensief gesproken terwijl de beide koetsen hen langzaam volgden.

Deze complexiteit van het Bois de Boulogne, eigenlijk een kunstmatig aangelegde Tuin, in de zoologische en mythologische zin van het woord, ondekte ik opnieuw in dit jaar, nu ik deze episode met Mme Swann voor La recherche aan het opschrijven ben. Na enkele dagen door regen te zijn weerhouden, kon ik eindelijk op een zonnige dag in het vroege voorjaar aan mijn drang weer eens in het Bois de Boulogne te zijn toegeven, zodat ik ook mijn lezers zou kunnen verrassen met een uitgebreide en subtiele beschrijving, waarbij ik uiteindelijk natuurlijk weer terug zou komen op mijn ontmoetingen als kind van die chefs-d'œuvre van vrouwelijke elegantie.

Niet dat ze er nog steeds waren, natuurlijk. Geen elegante dames wandelend, gevolgd door hun victoria's met magere schichtige paarden ervoor, licht als wespen, met het bloed in de ogen van de wrede rossen van Diomedes ... nee, auto's!

Auto's. Gechauffeerd door mechaniciens met snorren. De dames in die vreselijke moderne mode, en zelfs de kleding van de sjieke hoerelopers was niet meer om aan te zien.

Vreselijk.

Maar in de avenue des Acacias - l'allée de Myrtes zag ik er nog een paar. Heel oud.

Straten, huizen, mensen, kleren, alles gevlucht als de jaren.