Proust Index

 

De literatuurprijs

Het zwerk betrok. "Ik heb sterke trek in een oude jenever" sprak de zojuist profijtelijk gelauwerde schrijver op leeftijd. Mijn leeftijd. Ongeveer.

Ik liet hem er maar even op kauwen.

"Maar", vervolgde hij, "je mag hier nergens roken".

Hij stond aarzelend stil voor een drankzaak, ging erin en verscheen weer met een fles in dun papier en een grote langwerpige doos. De fles gaf hij aan mij. "Het park", zei hij. 

Het begon zachtjes, de regen. Hij droeg geen jas. Ik wel, en ik had ook een paraplu. Een grote.

Het bankje dat hij koos stond onder een boom. Daar was het nog droog. In de doos paste wel een geweer en zo was het ook, een kalashnikow van glas, gevuld met wodka. Langs de rand lagen de glazen waarvoor hij tot de aankoop had besloten, nam er twee uit, knikte mij zwijgend toe. Ik begreep dat ik de jenever, immers onder mijn beheer, mocht ontkurken en inschenken.

Nu werd ongetwijfeld verwacht dat ik een van mijn sigaren zou presenteren. Ik doe dat niet graag want het zijn dure. Maar, ach, zo vaak zag ik hem ook niet, hij was juist gelauwerd, en hij droeg ook al geen jas.

Ik stelde de uitvoering van mijn besluit uit want het ging waaien, de regen bereikte mijn, onze, ferm omklemde paraplu, en een meisje kwam met de wind in de rug aanslenteren in een poncho met daaronder een grote deken.

"Meisje", zei de schrijver vragend, toen ze voorbij kwam. Het meisje stopte, en keek hem aan. "Zeker lekker warm?".

"Ja meneer". Ze bleef nog even staan.

"Wat vraag je voor pijpen?"

Al regende het nu flink en waren in velden noch wegen ambtenaren te bespeuren, deze wending  bezorgde mij wat onrust.

"Vijftig euro voor een half uur meneer."

Ben je boven de achttien?

"Ja meneer."

"Ik geef je honderd", sprak de literator, met een glimlach die het meisje beantwoordde.

Hij gaf haar het geld, spreidde zijn knieen en legde de wodka-doos dwars achter zijn hakken. Het meisje knielde erop en spreidde de poncho met de deken eronder over zichzelf en zijn knieen. Hij legde alles zorgvuldig zo, dat zij geheel onzichtbaar werd. Zijn rechterhand - in de linker zat zijn wodkaglas gevuld met jenever -  toverde een condoom uit zijn zak en gaf die naar binnen door.

Omdat die hand daar binnen een bezigheid leek te hebben gevonden greep ik mijn kans een sigaar aan te bieden in de zekerheid dat hij zou weigeren. Maar dat deed hij niet. Of ik de goedheid zou willen hebben te knippen en goed vuur te geven.

Verbaasd voldeed ik aan zijn verzoek, stak, voorzover wind en regen toelieten volgens de regelen der kunst, twee sigaren aan of het de normaalste zaak van de wereld was, waarop de hand met het glas over zijn borst naar mij toekwam om zich de sigaar tussen de knokkels te laten steken.

Die regen zou voorlopig wel niet ophouden.

Hij leek tevreden met zijn toestand van het moment, maar zijn blik klaarde niet op. "Het wordt tijd dat ik ooit eens iets fatsoenlijks schrijf", zei hij, "ik heb er toch goddorie langszamerhand de leeftijd voor".

"Minder uitgaven, minder broodheren", zei ik. "Zoiets lukt niet als je je nu alweer afvraagt wat er eind van de week in de krant moet. Goed dat je die vreselijke vriendin eruit hebt geschopt, maar nu nog zorgen dat je de besparing aan de supermarkt besteedt en nergens anders aan". Bij dit laatste wees ik met een naar ik hoopte paternalistische mimiek op de poncho en de doos.

Al zei hij niets, ik vlee mij met de gedachte dat hij het niet direkt naast zich neerlegde.

"Ik", zei ik na een tijdje maar, "kan er natuurlijk niet op bogen uit de praktijk te weten wat geldnood betekent ... maar ..."

"Het lijkt je vreselijk", vulde hij aan.

"Al geef ik toe dat de resulterende noden tot een maatschappelijke carrière kunnen stimuleren".

"Waar ik een goed voorbeeld van ben ...".

"Dat wou ik niet zeggen", zei ik verdedigend, al wist ik nog niet hoe hij van plan was toe te slaan. Ik heb hem wel eens onderschat en mijn lesje geleerd.

Inderdaad leek zich mijn dekking in zijn ogen niet te openen als gehoopt. Hij staarde in de verte, jenever en sigaar in de linker, de rechter onder zijn poncho en warme deken. Een man met aangelijnde hond passeerde.

Ik had mijn eerste glas al op. Opgelucht goed weg te zijn gekomen, ja, ik zeg het eerlijk, trots mijn straatje, zonder te weten waarvan, schoon te hebben gehouden, schonk ik me nog een in, de paraplu met kracht in de wind houdend.

"Proust."

"Ja?", bracht ik er na enige tijd nieuwsgierig uit.

"Bulkte ook van het geld."

"Ik bulk niet van het geld."

"Nou ja ..."

Stilte.

"Praat niet teveel", zei ik tenslotte, "dan brandt de kegel van je mooie sigaar in en krijg je een bittere smaak".

"Huhuh."

Maar toch, hij vervolgde: "Het heeft wel iets. Fuck the market".

"Maar lastig prijzen winnen als ze je eerst niet eens willen uitgeven."

"Sjakte hem lauw."

"Ik denk van niet."

"Hij kon er toch gewoon geld bij doen".

"Ja maar Academie Française niet gelukt en geen Nobelprijs. En op zijn fotoos kijkt hij steevast alsof hem beide tevergeefs met klem zijn aangeboden."

"Welnee, daar staat zo'n jongen toch boven."

"Ik denk het niet", zei ik. Want dat dacht ik.

De regen hield toch op na een half uur.

Het meisje vertoonde zich niet. De verborgen hand van de zojuist profijtelijk gelauwerde schrijver kwam behoedzaam tevoorschijn en droogde met diens zakdoek een stuk bank af. Daarop lei hij zijn sigaar en zette zijn glas erbij. Beide handen gingen vervolgens onder zijn deken en zijn rug strekte zich. Er werd dichtgeknoopt.

"Ja maar ...", klonk het van onder de deken.

"Het is droog, kind, het was voor een half uur en klaarkomen doe ik al jaren niet. Kom der maar uit."

Zwijgend liepen we het park uit in de richting waarin we gekomen waren. Het meisje, poncho en deken opgevouwen onder de arm, achtte zich vooralsnog deel van ons gezelschap. Wij ook. Ik vond het vertederend, maar raadselachtig, ook van mezelf, en keek af en toe even. Ze merkte het niet.

Op het bruggetje gooiden we onze sigaren in de vijver. We stonden even zonder iets te zeggen met onze rug tegen de leuning.

Het meisje met de buik. Ze vouwde zich voorover zodat haar voeten iets los kwamen te hangen, en zei: "Het is wel mooi ... Proust".

We liepen verder.

Toen, bij de bakker: "Daag, en bedankt hè?".

Ze verdween in de zaak.

Ook de zojuist profijtelijk gelauwerde schrijver nam afscheid van mij, iets mompelend over verplichtingen.

Ik kwam weer langs de drankwinkel en keek in de etalage. Er bleken in zo'n doos ook nog twee met licht geel gekleurde drank gevulde glazen pistolen te zitten. Het geheel kostte 145 euro, een geopend, licht gebruikt, maar nog volledig exemplaar met beschadigde verpakking en een nog aardig gevulde fles jenever elders gereed voor de gelukkige vinder.