casoef-to-relief 000806
Panisch leesvoer
Plato's Symposion
Waarschuwing: niet geschikt voor paedofoben
Bankven, 000806
Mijn zus Willemien gaf op mijn verjaardag Plato's Symposion. Of ik wilde
vertellen wat er in staat, want zelf heeft zij een normaal leven dus geen tijd
voor die onzin. Dat is zeker geen pose, want als zij werkelijk al stiekem wat
gebladerd had zou zij, als moeder van drie kinderen, waaronder twee jongens die
in Athene binnenkort "aan de beurt" zouden zijn, het werkje fluks in de haard
hebben geworpen.
Het geldt als een literair werk en als "fictie". Maar dat is het niet.
Nee, echt niet.
Ik heb daar geen argumenten voor, en dat is maar goed ook, want als iets argumenten nodig heeft ter ondersteuning oogt dat immers meteen zo invalide, denk maar eens aan al die filosofen van tegenwoordig. Nee. Het is geen fictie. Punt. En ik kan het weten, want ik weet wat fictie is. Zelf doe ik immers niets anders.
Dit MOET echt zijn, dit kun je niet verzinnen. Net zo goed als je Sokrates niet kunt verzinnen. Wie Sokrates verzint moet Sokrates zijn. En die heeft zichzelf wel, althans gedeeltelijk, verzonnen, maar als iemand, nadat hij zichzelf heeft gekregen van de natuur met wat voorwerk van zijn ouders, zichzelf verder mee helpt af-verzinnen, dan is dat werk een realisatie, en het resultaat is, als het er eenmaal is, geen verzinsel meer. Ik wil eventueel nog overwegen dat Plato door Sokrates is bedacht om zichzelf schriftelijk te presenteren, ik wil, andersom, overwegen dat Sokrates bedacht is door Plato omdat hij diens onbarmhartige initiatieven in de diskussies niet voor zijn eigen rekening durfde te nemen. Maar in geen van beide gevallen zou ik concluderen dat één van beide niet heeft bestaan en dat er sprake is van fictie. Ik concludeer in beide gevallen slechts dat Plato en Sokrates dezelfde waren.
En dat is geen van beide waar. Het waren echt twee aparte mannen. Plato, lid van fan-club van Sokrates, volgzaam, hield van het doorvertellen en opschrijven van wat Sokrates allemaal zei, en Sokrates van vechten, jongens neuken, drank en diskussiren, dommen voor paal zetten en half dommen, en dat is vrijwel de hele rest, tegen zich in het harnas jagen.
Sokrates was, net als Plato, ook lid van de fanclub van Sokrates. Plato heeft Sokrates onmogelijk kunnen verzinnen, of zelfs maar zijn karakter gebruiken voor verzonnen gebeurtenissen van een aard als in Symposion. Nee. van geen kant. Is daar veel te secundair voor. Nee. Sokrates is echt, het feest waarover het boek gaat is echt, en Plato helaas ook, zou ik hebben gezegd als ik Sokrates zelf had gekend, maar nu ik het van overlevering moet hebben zeg ik: Plato goddank ook.
Plato was een autoriteit bij de Middeleeuwse christelijke zeloten. Onbegrijpelijk. Bij de laatste stel ik me van die kleine hartjes voor die zich angstig vastklampen aan de Waarheid van de Bijbel als een Klif boven het Ravijn van de Hel en zo bang zijn los te laten dat ze iedereen die ze het maar menen te zien doen onmiddellijk vermoorden. En Plato, hoewel niet mijn type, staat rustig op de grond en kijkt om zich heen, Plato denkt zelf na, met de humor en zelfspot van een groot man. Dat moet toch voor een Middeleeuwse geleerde panisch leesvoer zijn? Dat verbrand je toch onmiddellijk? Zo'n boek als Plato's Symposion moet je toch ook in onze eigentijdse Nederlandse Middeleeuwen niet op het internet zetten, en zeker geen gellustreerde uitgave? Dat levert toch acht jaar cel op? Maar nee. Dit "Symposion" is wijsheid, vonden ze in de Middeleeuwen, en aan de keurig gelapte etalageruiten met daarachter stapels van de prijzige gebonden bibliofiele vertaling op geweld lichtgeel papier met jeugdige stenen billen op het harde kaft lopen de Hollandse politieranddebielen gedachteloos binnensmonds boogiewoogiend voorbij.
Plato was een filosoof. Sokrates ook, denkt iedereen. Maar Sokrates was een goed getrainde soldaat, eentje van de soort die bij een commandoactie wordt gevraagd als het echt nauw steekt en iedereen in één beweging met een scherp voorwerp geluidloos dood moet. Ook was hij een geile zuiplap, één van de meest gewaardeerde feestgangers van Athene. Nou, genoeg gezegd. Zo iemand kan absoluut geen filosoof zijn. Hij maakte met filosofen in dronken diskussies korte metten, dat wel. Hij wist precies hoe een filosoof dacht. Maar hij was er zelf geen. Kom nou. Waarom zou hij. Dat heeft iemand als Sokrates toch niet nodig. Net als hij precies wist hoe een generaal dacht. Maar dat was hij ook niet. Hij wist hoe een zakenman dacht. Maar Sokrates was zelf niets. Hij had alles kunnen zijn en verdiepte zich overal voortreffelijk in, maar hij begon er zelf niet aan, zeker niet aan de filosofie.
Kijk en dat vind ik nou leuk, want zo is het bij mijzelf op mijn manier ook zo'n beetje gegaan - al heb ik mij een tijdje als econoom en zelfs vrij lang als filosoof weten te verhuren, ik ben er goddank nooit echt een geworden - en ik ken de weerstanden die zo'n ongeleid projectiel als ik oplevert. Alleen dat neuken van jongetjes, ik heb mezelf helaas nooit zover gekregen dat eens te proberen. Ik weet niet waarom me dat niet ligt. Misschien moet je eerst, zoals in Athene, als jongetje door je moeder in intieme keukengesprekken vertrouwd gemaakt worden met de gedachte dat je over enige tijd wel een grote leuter in je reet zult krijgen - toch wel leuk dat moeders zich in die tijd zo goed in de eerste sexuele ervaringen van hun zoons konden inleven - en moet dat dan vervolgens ook echt gebeuren, zodat je later de beurt wel eens zelf wilt geven, allemaal voorwaarden waaraan in mijn jeugd helaas niet is voldaan. En zo ben ik dan Hetero Stupidis geworden en daar lijk ik slechts in te kunnen berusten.
Ik had al eens van een fictie-figuur kennis genomen die ook kon vechten, neuken en denken, en zelf nergens aan begon: Ulrich, in Der Mann ohne Eigenschaften, van Robert Musil. Die Ulrich en Sokrates, als die elkaar ooit zouden zijn tegengekomen, dan ... had Sokrates gewonnen, want Ulrich was iemand die graag naar iedereen luisterde en Sokrates heeft in zijn leven maar naar een stuk of drie mensen geluisterd. De rest was zijn sadistisch speelgoed en moest maar reageren op wat hij deed. Hoe dan ook, in het moderne Nederland waren deze twee heren ongetwijfeld allebei uitkeringstrekkers geweest en Sokrates daarnaast een "bekende Nederlander", meubilair van de VPRO.
Enfin, het loopt tegen de avond twee en een half milennium geleden in Athene. Het theaterfestival zit er net op. Agathon heeft gewonnen, zijn tegenstanders schuiven het op het lekkere kontje van de jeugdige theatermaker waar deze in de aanloop naar het festival driftig mee heeft gewiebeld. Aristodemos ziet Sokrates lopen en de ogen rollen hem bijkans uit de kassen: Sokrates draagt een schoon tuniek zonder vlekken, piekfijne sandalen, en heeft zich gewassen. Een onbekend verschijnsel.
"H, Sokrates, wat is er met jou, ben je ziek?"
"Heuh ... nee, maar ik ben uitgenodigd voor het feestje van Agathon".
"Ben je verliefd?"
"Wie niet? Maar kom mee, ik zal je introduceren, we zeggen gewoon dat als een
goed mens een feest geeft, de andere goede mensen vanzelf komen"
Onderweg komen ze tot de konklusie dat als twee ongenode gasten (want Sokrates blijkt ook niet uitgenodigd) een feest naderen, ze beter voor elkaar de smoes kunnen verzinnen dan voor zichzelf. Ten eerste voelt men de schaamte dan minder, en als men zich bij de gastheer schrap zet elkaar te verdedigen dan ziet het er meteen een stuk integerder uit.
Sokrates is echter in stilte nog slimmer. Als ze er bijna zijn, zegt hij tegen Aristodemos: "Ga jij maar vooruit, ik moet nog even pissen".
"Ha die Aristodemos, ik heb je overal gezocht om je uit te nodigen, maar ik kon je niet vinden", voorkomt Agathon de verlegenheid bij het willoze slachtoffer van de intrige van Sokrates. Aristodemos kijkt onzeker achterom en vertelt dat Sokrates, nog even "iets moest doen".
Een bediende wordt op verkenning uitgestuurd en komt terug met de mededeling dat Sokrates in het voorportaal van de buren staat. Agathon wil hem laten ophalen maar Aristodemos doorziet ineens de truuk van Sokrates en neemt wraak: "Laat hem maar. Dat is zo zijn gewoonte. Soms trekt hij zich zomaar ergens terug en blijft daar staan. Hij komt dadelijk heus wel. Stoor hem dus niet. Laat maar."
En daar staat Sokrates dan als een gewassen aap met zijn mooie pak in het voorportaal van de buren en hij kan wachten tot hij een ons weegt. Binnen denkt iedereen behalve Aristodemos dat hij daar lekker staat te filosoferen, gaan de sandalen uit legt men zich op de bedden, worden handen en voeten gewassen, gaan de dampende schalen rond en verlustigen de volwassen mannen zich aan de aanblik van de jonge Agathon met zijn lange, ietsje te vaak knippende wimpers, voor wie zij allen beweren de jury te hebben omgekocht. Tsja, dat had Sokrates nooit serieus kunnen beweren, want iedereen wist dat hij altijd blut was.
"Laten we vanavond nu eens niet straalbezopen worden", roept Pausanias "ik
heb nog een kater"
Aristophanes: "H, ja, ik ben gisteren ook al doorgezakt".
Wat die Aristophanes daar dee op dat feestje begrijp ik wel, hij was ook theatermaker. Maar Pausanias? Ik ken maar één Pausanias uit die tijd maar dat was een Spartaan, de zoon zelfs van Koning Cleombrotos I en een neefje van Koning Leonidas zelve. Maar goed, die had als generaal in alliantie met de Atheners gevochten, het was misschien wel komkommertijd op het slagveld en hij kan een reisje geboekt hebben naar het theaterfestival. Verzonnen kan Plato het niet hebben, want dat slappe gelul van Pausanias is absoluut geen reden voor een groot schrijver hem in een "fictie" op te nemen. Er waren genoeg interessante gasten om het boekje te vullen. Trouwens, we krijgen straks nog meer verrassingen die te vreemd en compositorisch te ongelukkig zijn om te zijn verzonnen.
Dat "niet dronken" worden is een truuk. "Dronken worden" betekent namelijk: hopen dat de anderen onder de tafel gaan en dat jij nuchter genoeg overblijft om te neuken. Iedereen is voortdurend naar eigen zeggen "straalbezopen". Voor het wegzuipen van de concurrentie bestaan tal van truuks. De drinkleider laat de gasten één voor één geweldige bekers wijn voorzetten, maar seint de bedienden in ter bepaling van de verdunning. Gasten kunnen natuurlijk achter gaan kotsen, maar wil je dat ongestraft doen dan moet je wel verdomd slim zijn. Mensen worden geroemd om hun vermogen tot "drinken", een vermogen dat feitelijk bestaat uit het waarborgen van een goede verdunning en het bezoeken van de plee zonder dat daar iemand is of achterdochtig achter je aankomt.
Welke truuk is dan "niet dronken" worden? Dat betekent dat er een patstelling is in de strijd om het kontje van Agathon en dat de heren er onderling geen ruzie over willen krijgen. Gastheer, laureaat en "theatergenie" Agathon geniet, ietsje te vaak knipperend met zijn wimpers, met volle teugen. En bespaart nog wijn ook. Omdat iedereen wel weet dat iedereen gekomen is om Agathon te neuken is de "laag-alcoholische" patstelling onder al deze perfect getrainde moordenaars (iedere vrije Atheense burger is tevens soldaat en traint dagelijks in het gymnasium) natuurlijk wel van erotische aard. Hoe hier mee om te gaan?
Eryximachos, arts, die prompt, hoewel met wallen onder zijn ogen, doceert waarom drinken slecht is, komt met een oud en toepasselijk idee van een van de andere geile gasten, Faidros. In lofliederen op de goden is de god Eros extreem onderbedeeld. Er is er namelijk niet één. Een zo grote god zo schromelijk verwaarloosd! Laten wij hier vanavond om beurten iets aan doen.
Sokrates die aan de geluiden had gehoord dat men bezig was de bodem der schalen te bereiken, had daarop eieren voor zijn geld gekozen en zich aangediend. Hij had net een bord gekregen en met volle mond riep hij: "Gelukkig dat jullie dat onderwerp kiezen. Net het enige waar ik verstand van heb. Ik doe mee!". Hij trekt eens wat onwennig aan zijn smetteloos gesteven tuniek om zijn beweeglijke geslachtsdeel wat ruimte te gunnen.
Niemand legt de lezer uit waarom Eryximachos de bal aan die Faidros toespeelt, waarom die Faidros de aftrap mag geven en dan de rol van moderator krijgt.
Liefde, zo spreekt Faidros, bevordert de integriteit, want tegenover niemand is het erger je te moeten schamen dan tegenover je geliefde. Liefde is democratisch, het schept een band tussen mensen waar dictatoren moeilijk tussen kunnen komen en die dus voor hen gevaarlijk is.
Dan Pausanias, de Spartaan. Die wil zich geen buil vallen en verwoordt maar zo goed mogelijk wat naar zijn idee de gangbare Atheense opinie is: je hebt lagere liefde, waarbij geld, status en uiterlijke schoonheid de doorslag geven en de veroveringen maar tijdelijk zijn, en hogere liefde die voortvloeit uit behoefte van een minnaar zijn geliefde geestelijk te ontwikkelen en van die van zijn jonge geliefde ontwikkeld te worden. De minnaar "wil", de geliefde is "ter wille".
Iedereen knikt goedkeurend. Pausanias heeft het goed begrepen. Maar de knipoogjes achterlangs zijn niet van de lucht.
Dan Aristophanes, maar die heeft de hik en moet Erixymachos laten voorgaan, die vooral moeilijk doet en slechts een hoeveelheid tijd vult die voor een gast met zijn status passend is.
Aristophanes, tweede poging: vroeger, betoogt hij, was er een derde sekse: manwijven. Daar borduurt hij wat op voort en wil vooral grappig zijn zonder tot nadenken te stemmen. En in dit gezelschap kun je dan slechts op vergeving hopen. Aangezien hij soms, inderdaad eigenlijk als je er over na komt te denken niet altijd, best toneelstukken kon schrijven, en gezien die hik moet ik aannemen dat zijn verhaal van die zware kater wel zal kloppen. Hij zal ook wel beseft hebben dat hij dit als "de" Aristophanes van bijvoorbeeld de Plutus niet kon maken, en nu Plato's verslag van dit feest voor de mensheid behouden is gebleven mag Aristophanes in zijn handen knijpen dat dat met zijn toneelstukken ook is gebeurd.
En dan is Agathon aan de beurt. Sokrates begint te klieren en aandacht te trekken door Agathon uit te dagen met snaakse understatements.
"Bek houden!", roept Faidros. En dan blijkt er inderdaad nog iemand te zijn die Sokrates aan kan, want hij is ineens helemaal stil. Wie is die verdomde Faidros!
Agathon begint: Eros is teer maar zelfs Ares (de oorlogsgod) de baas, want zelfs die wordt verliefd, zegt hij, kort samengevat. Je ziet de mannen-soldaten erom heen denken: dat zullen we nog wel eens zien!
Sokrates mag nu, maar wil zich natuurlijk weer niet aan de spelregels houden. Hij begint Agathon te slijmen over zijn toespraak, hoewel hij het natuurlijk een draak vond. Dan vraagt hij Faidros (hij vraagt het Faidros! wie is gvd die Faidros!) of hij Agathon mag interviewen, en laat die stap voor stap enkele van de meest vreselijke redeneerfouten als juist erkennen om daarmee moeiteloos op zijn stokpaardjes te komen: Eros jaagt op wat hij niet heeft, hoe mooier je datgene maakt waarop Eros jaagt hoe minder Eros zelf kennelijk voorstelt. Maar hem op iets lelijks laten jagen dat gaat natuurlijk ook niet. Het moet er dus tussenin zitten. Eros is maar een halfgod, een soort interface tussen mens en god. Ene Diotima schijnt hem dat wijs gemaakt te hebben. Hij mocht haar zeker neuken in ruil voor geduldig luisteren, want dat deed hij anders nooit. De weg naar de Abstracte en Absolute Schoonheid loopt via één lichaam, dan meerdere lichamen (promiscuteit en groepssex), dan gedrag van iemand, dan gedragingen van meerdere mensen, dan kennis, en het laatste rechte eind is te moeilijk, dus daar gaan we het voorlopig niet over hebben, had Diotima gezegd. Maar dat was toch al ruim voldoende, want veel meer dan Sokrates strikt nodig had om de Atheners mee op stang te jagen, dus daarna heeft hij bij mijn weten nooit meer naar iemand geluisterd.
Enfin, men dommelt wat in bij dit gedoe dat men van Sokrates nu langzamerhand wel kent, maar gelukkig, er komt leven in de brouwerij, en hoe! Er is volk in aantocht en het huis van Agathon lijkt wel in te storten. Een delegatie treedt binnen, de leider, de Atheense veldheer Alkibiades ondersteunend. Laveloos, en "met een soort dichte krans van klimop en violen in zijn haar en allerlei banden om zijn hoofd ...". Plato's verwonderde omschrijving heeft gezaghebbende historici ervan overtuigd dat dit een ook in zijn tijd ongebruikelijk hoofddeksel was.
Uit de Encyclopaedia Brittannica krijg je een beeld van Alkibiades als een amorele meedogenloze geniale dronkelap, balancerend tussen Athene en Sparta uiteindelijk, uitgespuugd door iedereen, in Klein Azie door zijn Perzische gastheren in het kader van een koehandel met Sparta vermoord. Hij werd in het Sokrates-proces, waarna Sokrates immers de gifbeker moest drinken, als voorbeeld aangevoerd voor diens bederf van de Atheense jeugd. [meer over Alkibiades by in de Thucydides' Historie van de Peloponnesche Oorlog]
Toen Alkibiades, de gemeenste en dus de beste Atheense veldheer ooit, er als jongetje aantrekkelijk uit begon te zien was hij eens door Sokrates met zijn tuniek omhoog tegen een zuil gezet. Alkibiades wist dat één der Atheense heren zoiets vroeg of laat zou doen, maar dit ging wel erg snel. Hij strompelde met zijn beurse reetje naar huis en vertelde het maar niet aan zijn ouders. Niet veel later werd de verloving bekend gemaakt. Men had daar al een flauw vermoeden van omdat Sokrates de inmiddels tot het leger toegetreden jonge Alkibiades tijdens diens allereerste veldslag in, en toen weer uit een volstrekt onverantwoorde situatie had gebracht, waarna Alkibiades op voorspraak van de "filosoof" een medaille had gekregen wegens het "redden van Sokrates".
Lees, dit in het oog houdende, Plato's nu volgende relaas van een geile, op Agathon afgekomen, straalbezopen, althans zich straalbezopen gedragende en noemende Alkibiades, historisch erkend geniaal veldheer uit de top tien aller tijden van de legerleiders der gehele mensheid, die het gebracht heeft tot karakter in een stuk van Shakespeare, met een copieuze entry in de Encyclopaedia Brittannica, lees dit, zeg ik, en stel je de blikken van verstandhouding voor tussen hem en zijn vroegere minnaar Sokrates.
Alkibiades nadert zwaaiend en ondersteund Agathon om hem teder te omhelzen en
hem zijn mooie hoofdeksel te geven. Sokrates, naast Agathon, schuift uit
beleefdheid even wat op, waarop Alkibiades onmiddellijk op de open plek
neerzijgt, tussen Agathon en Sokrates in dus, en zich even van Agathon afdraait,
en quasi verbaasd Sokrates groet: "is dat Sokrates? Lig je daar weer voor
me op de loer, zoals je altijd plotseling opduikt waar ik je het allerminst
verwacht? Waarom ben je nu weer gekomen? En waarom ben je weer daar gaan liggen
en niet bij Aristophanes of iemand anders die geestig is of wil zijn? Hoe heb je
het klaargespeeld om naast de mooiste van het gezelschap te liggen?" Sokrates
roept de hulp van Agathon in tegen zijn ex-geliefde, maar ook daar weet
Alkibiades raad mee.
Hij
pakt -rechts- wat rankjes uit het Agathon opgezette hoofddeksel en hangt die
-links- over de kale kop van Sokrates.
Dan begint Alkibiades: "Jullie zien wel dat Sokrates een passie heeft voor mooie jongens en altijd in hun buurt is, overstuur, en dan begrijpt hij weer nergens iets van en weet niets, naar hij doet voorkomen ... dat is een omhulling die hij van buiten om zich heen heeft gedaan ... maar van binnen, als hij opengaat, met hoeveel zelfbeheersing denken jullie, zoals je hier met me zit te drinken, dat hij gevuld is?
"Jullie moeten weten: of iemand mooi is, kan hem niets schelen, hij kijkt daar meer op neer dan je ooit zou kunnen denken [Sokrates verbergt even zijn gezicht achter zijn twee-liter drinkbeker]. En ook niet of iemand rijk is of het soort status bezit dat door de massa wordt opgehemeld. Hij is van mening dat al die bezittingen niets waard zijn en dat wij niets voorstellen, zeg ik jullie.
"Zijn hele leven houdt hij zich voortdurend van de domme, hij speelt maar met de mensen. Maar wanneer hij serieus is en opengaat - ik weet niet of iemand de beelden daarbinnen gezien heeft, maar zelf heb ik ze eens een keer gezien en ik vond dat ze zo goddelijk en kostbaar waren, zo schitterend en wonderbaarlijk dat eenvoudigweg alles wat Sokrates zegt gedaan moet worden.
"Eenvoudigweg alles", de spot ligt er dik genoeg bovenop zou ik zeggen. Alkibiades had zelf vroeger duidelijk snel gezien dat Sokrates zijn eigen "filosofische" aanbevelingen wijselijk nooit opvolgde. Die wijsheid had hij dus zorgvuldig van Sokrates overgenomen. Het heeft hem overigens niet geholpen, hij is toch vermoord. Sokrates had graag vermoord willen worden maar dat is hem niet gelukt. Hij mocht kiezen tussen verbanning of gifbeker, omdat dat de verbanning nog smadelijker zou maken. Niemand dacht serieus dat hij de gifbeker zou nemen. Maar het was net de tijd dat hij hem moeilijker omhoog begon te krijgen en een andere levensvervulling had hij niet weten te bedenken. Zo dronk hij tot ieders verbazing het gif. Nou ja, ook goed.
Maar nu is het nog feest. Alkibiades vervolgt: "Ik meende dat hij serieus in mijn jeugdige schoonheid was geïnteresseerd en beschouwde dat als een buitenkans en een ongelooflijk geluk, omdat het me naar mijn idee de kans gaf, door Sokrates ter wille te zijn, alles te horen te krijgen wat hij wist. Ik had toen namelijk een onvoorstelbaar hoge dunk van mijn aantrekkelijkheid. Tot het moment dat ik dat idee kreeg was ik niet gewend zonder begeleider alleen bij hem te zijn, maar toen stuurde ik dus mijn begeleider weg en bleef ik met hem alleen. Ja, ik moet tegenover jullie de volledige waarheid vertellen. Letten jullie maar op, en als ik lieg, Sokrates, spreek me dan tegen".
Nou, je voelt hem zeker al. Alkibiades is Sokrates voorbij, zit nu tussen Sokrates en Agathon in, maar nu moet hij zij eigen ster doen rijzen dan wel die van Sokrates doen verbleken. Hij kiest voor het laatste. En hoe doet een veldheer uit de top tien van de wereldgeschiedenis dat? Agathon luistert met rode oortjes en let op de reakties van Sokrates.
"Ik was dus bij hem, heren, we waren alleen, en ik dacht dat hij meteen tegen mij dingen zou zeggen die een minnaar nu eenmaal tegen zijn geliefde zegt wanneer er niemand bij is, en ik verheugde me daarop. Maar er gebeurde helemaal niets. Hij praatte met me net als altijd en nadat hij de dag met me had doorgebracht ging hij weg. Daarna stelde ik hem voor met me te trainen en ik trainde met hem, in de veronderstelling daarmee iets met hem te zullen bereiken. Hij trainde dus met mij en worstelde vaak met me zonder dat er iemand bij was. Wat moet ik zeggen? Ik schoot er niets mee op."
Plato schrijft er niet bij hoe iedereen keek, maar het zal duidelijk zijn, Agathon begon zijn belangstelling voor Sokrates, voorzover die er al was en de oorspronkelijke positie naast Agathon van Sokrates niet zuiver aan brutaliteit te danken was, danig te verliezen.
Terwijl ik dit schrijf sta ik aan het Bankven. Zojuist had ik al de surveillant van het landgoed, met handboeien en pistool. Ik deed of ik hem niet aan zag komen en bladerde druk heen en weer in Symposion.
Hij zei:
"Dag meneer!"
"Goedemiddag".
Hij monsterde mijn notebook, GPS, barometer en thermometer en zei: "u doet zeker
onderzoek".
"Jazeker" zei ik zonder aarzelen.
Ik bleek daarvoor een briefje aan de eigenaar van het landgoed te moeten
schrijven, want alleen de boeren hier mogen er met de auto op.
Toen ik de gegevens in mijn notebook had ingevoerd bleek ik, althans dat
konkludeerde ik zelf maar, de rest van de dag wel te mogen staan.
"Hallo"! De gecoiffeerde krullen van een glimlachende toerist in korte broek
komen om de hoek van mijn open portier. "Lekker een dagje vrij? Wat aan het
genieten?"
Ik leg glimlachend uit dat ik aan het schrijven ben.
"Genieten", zegt hij nogmaals.
Nu ontwaak ik toch enigszins uit mijn concentratie, kijk hem aan, en blijk met
een poot in conversatie te zijn geraakt.
"Nee, schrijven", zeg ik nors.
Het hoofd verdwijnt. "Ja, ja, goed", hoor ik nog.
De poot gaat in mijn zicht een eindje verderop op een bankje liggen.
Na een tijdje geeft hij de moed op en verdwijnt in het bos.
Waar waren we? Alkibiades: "Toen ik zo helemaal niet vorderde besloot ik de man krachtig aan te pakken en niet op te geven, nu ik er eenmaal aan begonnen was. Ik moest eindelijk weten wat er aan de hand was. Ik stel hem dus voor bij mij te eten, precies als een minnaar die zijn slag wil slaan. Ook daar ging hij niet snel op in, maar na een tijd liet hij zich toch overhalen. Toen hij de eerste keer gekomen was, wilde hij na het eten weggaan en uit schaamte liet ik hem toen nog gaan. Maar bij een nieuwe aanval hield ik het gesprek, nadat we gegeten hadden, tot steeds dieper in de nacht gaande en toen hij wilde weggaan, dwong ik hem te blijven onder het voorwendsel dat het al laat was. Hij legde zich dus te slapen op het bed naast me, hetzelfde waarop hij gegeten had."
Dan voert Alkibiades de spanning nog op door aan te kondigen dat het nu volgende een hele zware bekentenis gaat worden voor de hier aanwezige intimi alleen, alsof hij ze zorgvuldig had uitgekozen en niet zomaar ergens binnen was komen vallen, en zelfs de bedienden hoeven niet weg doch moeten "hun oren zwaar vergrendelen", alsof hij werkelijk geloofde dat er in Athene bedienden waren die dat ooit deden.
Akibiades: "Toen dan, heren, de lamp was uitgegaan en de slaven waren
vertrokken, vond ik dat ik er tegenover hem niet omheen moest draaien, maar
vrijuit moest zeggen wat ik dacht. Ik stootte hem aan en zei:
"Sokrates, slaap je?"
"Nee hoor", zei hij.
"weet je wat ik bedacht heb?"
"Wat dan wel?", vroeg hij.
"Ik geloof", zei ik, "dat jij de enige minnaar bent geweest die mij waard is, en ik heb de indruk dat je aarzelt er tegen mij over te beginnen. Ik sta er zo tegenover. Ik vind het heel onverstandig je niet ook hierin ter wille te zijn, zoals met alles wat je verder, van mijn bezit of dat van mijn vrienden, nodig mocht hebben. Want voor mij is niets gewichtiger dan me zo goed mogelijk te ontwikkelen en daarbij is vast niemand beter in staat me te helpen dan jij. Als ik zo iemand dus niet ter wille zou zijn, zou ik me voor verstandige mensen veel meer schamen dan voor de domme massa als ik het wel deed.
Toen hij dat hoorde zei hij heel ironisch en helemaal zichzelf zoals altijd: "Mijn beste Alkibiades, het schijnt dat je werkelijk niet dom bent, als het inderdaad waar is wat je van mij zegt en er een bepaald vermogen in mij is waardoor zelfs jij beter zou kunnen worden. Een onvoorstelbare schoonheid moet je wel in mij zien die jouw eigen aantrekkelijkheid nog verre overtreft. Als je die dus opmerkt en probeert die met mij te delen en schoonheid voor schoonheid in te wisselen, dan is het geen gering voordeel dat je van plan bent op mij te behalen. In ruil voor de schijn probeer je de echte schoonheid in bezit te krijgen. Je wilt in feite koper ruilen tegen goud. Nee, lieve vriend, pas liever op, misschien stel ik wel niets voor en heb jij dat niet in de gaten. Heus, het verstand begint pas scherp te zien wanneer het zicht van de ogen aanstalten maakt zijn kracht te verliezen. En daar ben jij nog ver vandaan."
Hmmm!, het begint al!, zou ik als de jonge Alkibiades gedacht hebben.
Maar de jonge Alkibiades dacht dat niet, althans niet in dit door de volwassen Alkibiades puur gelogen verhaal waartegen Sokrates ondanks zijn belofte zulks bij onwaarheid te doen niets durft in te brengen.
Toen had de jonge Alkibiades volgens de volwassen Alkibiades gezegd: "Wat mij betreft ligt het in elk geval zo. Ik heb precies gezegd hoe ik er over denk. Bedenk jij nu maar wat je voor jou en mij het beste vindt".
"Nou", antwoordde Sokrates toen daarop, " daar heb je gelijk in. De komende tijd zullen we daarover nadenken en dan doen we wat ons beiden, hierbij en in andere gevallen, het beste lijkt".
"Toen ik dat dus hoorde na wat ik gezegd had, en als het ware mijn pijlen had afgeschoten, dacht ik dat hij gewond was. Ik stond op, en zonder hem nog de kans te geven iets te zeggen, legde ik mijn eigen mantel over hem heen, want het was winter, ging liggen onder dat versleten overkleed van hem daar, sloeg mijn armen om die werkelijk demonische en wonderbaarlijke man heen en lag daar de hele nacht. En ook hiervan, Sokrates, zul je weer niet kunnen zeggen dat ik lieg. Toen ik dat dus gedaan had, toonde die man zich zó superieur: hij keek neer op mijn schoonheid en lachte erom en beledigde me juist op een punt waar ik dacht iets voor te stellen, edelachtbare heren, ja, want jullie zijn rechters over Sokrates' hooghartigheid. Jullie moeten weten, ik zweer het bij de goden en de godinnen, ik sliep in en stond op met Sokrates alsof ik met mijn vader geslapen had of met een oudere broer."
Met dit leugenverhaal was de onverbeterlijke geilpieper Sokrates, die er immers slechts in logenstraffing van zijn Diotima-gelul iets tegen in had kunnen brengen, waar hij wijselijk van afzag, door Alkibiades bij Agathon deskundig afgebrand.
Tot de grond? Alkibiades vond kennelijk van niet want hij had nog reserves bewaard! Nu ging hij Sokrates prijzen, en wel over de wijze waarop hij terugtrok op de vlucht voor de Thebanen na de slag 424 bij Delion (Boioti). "Ik was die keer te paard en hij was zwaargewapende. Hij trok dus terug toen de mensen al uit elkaar waren geslagen, samen met Laches [later beroemd generaal en door Alkibiades geminacht rivaal geworden]. Ik kom toevallig in de buurt en zodra ik ze zie spoor ik ze allebei aan de moed niet te verliezen. Ik zei dat ik ze niet in de steek zou laten.
Daar heb ik ... om te beginnen gezien hoe Sokrates met kop en schouders boven Laches uitstak wat koelbloedigheid betreft [even Laches blameren, dat gaat immers in één moeite door]. En verder maakte hij op mij de indruk, zoals jij dat hebt uitgedrukt, Aristophanes, daar rond te lopen net als hier, met zijn neus in de wind en kijkend uit de hoeken van zijn ogen [Aristophanes, Wolken], rustig vriend en vijand observerend, zodat het iedereen al van heel ver duidelijk was dat als je die man zou aanpakken, hij heel krachtig van zich af zou slaan. Daardoor kwam hij ook veilig weg, met zijn vriend, want doorgaans worden mensen die zich zo gedragen in de oorlog niet eens aangevallen, men achtervolgt de mensen die halsoverkop vluchten".
Tsjongejongejonge wat kan die Sokrates goed vluchten! Nog beter dan Laches! Als je wil leren vluchten, dan moet je bij Sokrates zijn! Geniaal, die man, in het vluchten dan! Enzovoort.
Lezer, ik weet niet wat U nu denkt over zo'n verhaal, al heb ik U zo weinig mogelijk kans gegeven iets anders te gaan denken dan ik wilde, maar ik zeg nog maar eens dat dit fictie was. Als U wilt weten hoe het echt eerlijk waar gebeurd is moet U Plato's Symposion lezen.
En die Faidros. Houdt U die man in de gaten. Ik raad U dat met klem aan. Je merkt haast niet dat hij er is. Maar hij had het hele feest lang zonder ophef de bal aan de voet net als het even nodig was. En als Sokrates zich aan het slot van zijn Diotima-gelul weer tot zijn publiek richt doet hij dat zo: "Dat was het dus, Faidros en de anderen, wat Diotima zei en ikzelf geloof." Maar inderdaad, dat kan bij Sokrates ook weer een steek onder water zijn.
Eén ding is zeker, de gelijkenis van deze avond met de feestjes van de Amsterdamse onderwereld maakt onbetwistbaar dat de species van de Griekse Beschaving reeds dezelfde, nu bij ons hier in Nederland vrijwel als enige primaat voorkomende, Homo Sapiens Sapiens was.
En, o ja, Xenophon vermeldt dat Sokrates, zij het met zekere bedenkingen, achter zijn besluit stond om te mee gaan met Proxenus in het Griekse huurlingenleger van Cyrus voor het debacle bij Babylon tegen diens broer, de Perziche koning Artaxerxes. John Dillerym van de laatste Loeb Harvard vertaling van Xenophon's Anabasis, contempleert in zijn introductie wat (nog maar pas geleden, in 1998!) over de aard die deze vriendschap gehad zou kunnen hebben (Loeb Anabasis p. 5-6): het verslag over de raadpleging en mening van Sokrates getuigt volgens Dillery
"van een nauwe relatie tussen Xenophon en Sokrates. Xenophon gaat zonder bedenkingen met zijn probleem naar de filosoof [filosoof! Haha] ... De manier waarop Sokrates hem verwijt dat hij het orakel [van Delphi] niet eerst vroeg of hij wel moest gaan, maar meteen over details was begonnen suggereert welhaast een vader-zoon relatie. Hoewel Xenophon hier en elders een nauwe band tussen hemzelf en Sokrates suggereert, wordt algemeen aangenomen dat ze, hoewel hij meer was dan gewoon een kennis van Sokrates, niet intiem waren".
"Niet intiem"!! Ik hoor een allesverwoestende lach uit de machtige dronken keel van de met banden, klimop en bloemstrengen getooide Alkibiades, een dreunende klap op de iele schoudertjes van Dillery en een spontane uitnodiging mee op te trekken naar het feest van Agathon om dit verhaal te vertellen, want het komt goed van pas. Ik hoor het Alkibiades onderweg naar het huis van Agathon tegen Dillery zeggen, met dubbele tong, drie, vier, vijf keer:
"John! Ljuizterrrr! Naar algemeen wordt aangenomen, dat is heel belangrijk, vergeet dat niet straks als we binnen zijn, naar algemeen wordt aangenomen". En vergeet het niet!"
En op dat "vergeet het niet" volgt telkens een snijdend gebaar van Alkibiades onder zijn wonderbaarlijke ecologische hoofddeksel met zijn hand langs zijn keel, tussen de bloemstrengen door. En dan weer die lach die de Akropolis doet schudden.
Dat was een benauwd avondje voor John.
Naar algemeen wordt aangenomen.