Greetings Home
  PHiLES home
Bert Tells What He Reads

950000

Plutus

Theaterstuk geschreven door Aristophanes, Athene, 388 v.Chr.

Chremylus is een goed doch arm burger van Athene en heeft de pest aan al die lui die rijk en slecht zijn. Als hij zelf rijk wil worden, zegt de god Apollo tegen hem, dan moet hij de eerste man die hij bij het verlaten van de tempel ontmoet noden tot gast in zijn huis. Het blijkt een vies blind oud knorrig mannetje: Plutus, de god van de rijkdom.
Chremylus verbaast zich over Plutus' onnozelheid en zijn slaaf Cario vraagt zich wantrouwend af of het geen jood is, maar beiden zien in met de machtigste van alle goden te van doen te hebben. Immers het is rijkdom at we aan alle goden offeren om er nog meer van te krijgen. Hermes, de god van de handel en de diefstal, is, dat hebben ze meteen in de gaten, een ondergeschikte van Plutus, maar ook een stevige greep op het humeur van Zeus kan Plutus -na enig nadenken- niet worden ontzegd.
Chremylus ruikt zijn kans, maar denkt daarbij niet alleen aan zichzelf: hij wil Plutus' oogkwaal helpen helen, zodat deze nooit meer in verkeerd gezelschap terecht zal   komen en alleen nog maar met goede mensen zal omgaan, een rijkdom met gezichtsvermogen, zo lijkt het Chremylus te horen. Penia, godin van de armoede, tracht Chremylus van zijn daad te weerhouden: als goed-zijn gaat lonen, wordt op den duur iedereen goed en daardoor rijk. Maar wie wil er dan nog voor ons werken? Geen slaaf, geen scheepsbouwer. Wetenschap en techniek? Vergeet het maar verder! En ook de was zul je voortaan zelf moeten doen.
Chremylus zoekt eerst nog naar een oplossing: we kopen slaven uit Thessalië! Maar als Penia vraagt of de Thessaliërs dan arm moeten blijven is ons aller geduld natuurlijk op. Zij wordt luidkeels de Bühne afgescholden en ieder wrijft zich de handen.
Plutus wordt ter genezing meegetroond naar het heiligdom van Asclepios, waar het hele gezelschap instructie krijgt zich voor de nacht te ruste te leggen en op geen enkel geluid acht te slaan en Cario vervolgens de priester vóór is met het opslobberen van de bouillon. Ook is Cario dapper genoeg om getuige te blijven -waarvoor onze dank- als tempelslangen de oogleden van Plutus likken en, o, heilig wonder, zijn zicht herstelt! Nu kan echt niemand meer slapen en is het feest in de tempel.
Bij het krieken van de ochtend trekt een bonte stoet met Plutus op kop naar het huis van Chremylus, vanwaaruit weldra een heerlijke geur van geroosterd vlees onze neuzen streelt. En Chremylus is bepaald niet ongastvrij! Dankbare rechtschapen armen melden zich, een aanklager (iemand van de Atheense sociale recherche zeg maar) komt zijn beklag doen over het onrecht van zijn verse armoede, meent dat Plutus een bedreiging is voor onze demokratie en wordt onder gejuich in elkaar geslagen. Allen leven wij mee met de plotse eenzaamheid van een gefortuneerde oude dame wier jeugdige likkertje alles toch voor het makkelijke leventje blijkt te hebben gedaan.
En dan is daar ineens Hermes zelf. Zeus is woedend, verklaart hij aan Cario, want er zit enorm de klad in het offeren. Cario brengt tactisch in het midden dat het offeren in slechte tijden toch ook niet echt iets duidelijks opleverde. Hermes besluit Cario niet tegen te spreken, maar ter zake te komen: het gaat hem niet zozeer om de andere goden, maar om hemzelf. Hij heeft namelijk honger. Nadat hem duidelijk is gemaakt dat Plutus, nu hij weer kan zien, beslist geen god van handel en diefstal wenst in zijn gezelschap, herinnert Hermes zich dat hij ook nog de god der spelen is. Daar redt hij het mee, hij mag er in.
Een priester van een slecht bezochte Zeus-tempel vraagt belet, bibberend voor de wraak van zijn god voor dit verraad. Chremylus stelt hem gerust: hij loopt binnen geen gevaar. Zeus de Verlosser vermaakt er de gasten.