Lingeblog Home
Previous
Next
PHiLES home
Bert Tells What He Reads
English version

Created 06-06-07
Last edited 20-12-27
Download pdf

... uiterst onderhoudend voor de zeer weinige reeds in zijn tijd bekeerden tot het modernisme,
maar bepaald ongeschikt om ook maar één zieltje uit de achterlijke kudde over te halen ...

Gargantua en Pantagruel
Francois Rabelais

Rabelais schreef, vijfhonderd jaar geleden, zuiver voor zijn plezier, hij was arts, een vette turf, bestaande uit vijf boeken, met parodie. Hij begon met Boek 2, over de reus Pantagruel, zoon van koning Gargantua. Verhalen over die vader Gargantua waren in omloop, en de schrijver sloot daar graag op aan om de boel zo spoedig mogelijk van het gebruikelijke cliché romantisch heldendom uit de hand te laten lopen tot een soort geschreven komisch stripverhaal.

Voor wie Don Quichote kent (een eeuw later geschreven): daar heeft het wel wat van. Rabelais vereist iets meer intelligentie van de lezer, maar neemt hetzelfde op de hak: al dat ambitieuze gedoe, de wereld willen veroveren, geleerd verwijzend en voorspellend, pal staan voor de edele zaak, God's boodschapper willen wezen, weten wat onze jeugd nodig heeft en zo meer, ik noem nog maar het minste, dit alles ondernomen met genant gebruik van citaten uit gezaghebbende boeken, gewichtige argumenten, astronomische observaties, orakeluitleg, gebed, wetsartikelen, de kleur van ingewanden van slachtdieren, jurisprudentie, wiskunde, het paard, het zwaard, en zo veel meer dat we er hier niet aan kunnen beginnen de lijst in zijn deprimerende volledigheid op te maken.

Op gepaste wijze wordt het belachelijke aangetoond van kleuterachtige agressie poserende als heldendom, boekenwijsheid en de andere in vele achtergebleven kringen van die tijd nog duchtig gebezigde lifestyle artikelen van de late Middeleeuwen. Aangetoond voor wie al bekeerd was tot moderner denken, niet geschikt om conservatieve kringen het licht te laten zien. Daar kon het boek slechts ontsteltenis en verontwaardiging wekken.

Maar!

Na het voltooien van Boek 2 begon de schrijver het gezien de bestaande verwarring rond Pantagruel's vader Gargantua gewenst en gepast te achten de eigenlijke en juiste versie van diens leven, woorden, daden en zelfs de belangrijke dingen vast te leggen als

Boek I: De Geboorte en Regering van Pantagruel's vader, koning Gargantua

In deze nieuwste en meest geloofwaardige versie wordt de reus Gargantua geboren op het ongelukkige moment dat zijn moeder te veel tripes (darmen) gegeten heeft. Gelooft u niet in het maar al te vaak verspreide verhaal dat Gargantua door de overvloedige diarrhee zijn greep verloor en er uit dreef. Integendeel! Om die overvloedige diarrhee te stoppen geven vroedvrouwen haar een sterk middel dat de baby reus, die net wilde komen, de weg verspert, zodat hij uiteindelijk niet anders dan uit haar oor weet te ontsnappen. Haar linkeroor.

Nu hoort u het van een echte arts, in eigen persoon, uit eerste hand.

Er volgt een periode met een aantal rivaliserende methoden van opvoeding en onderwijs, waarin jeugdige reus zijn vader imponeert door zelf na honderden experimenten te concluderen dat men zijn kont het beste afveegt aan een ganzehals. Zelfs Parijs wordt aangedaan ter voltooing van de opvoeding. De onderhoudende wijze waarop Rabelais de Parijse geleerdheid te tonele voert zou hem zijn latere leven nog af en toe zuur maken.

Maar dan ineens is het oorlog thuis. De parodie op geleerdheid, opvoeding en onderwijs gaat onverhoeds over in een parodie op de ambities en retoriek van de veroveraar ("Picrocole"), en niet te vergeten die van de aangevallene, Gargantua's oneindig wijze en goede vader koning Grandgousier, die natuurlijk niet anders dan in vrede en vriendschap met zijn buurman had willen leven, in zijn verregaande goedheid retorisch en met geschenken de strijd tracht te vermijden, maar als dat dan toch niet gaat, onvervaard zijn goed georganiseerde, integere en dappere leger, permanent achter de  hand voor het ondersteunen van zijn wijze buitenlandse politiek op het zootje ongeregelde plunderaars van de vijand afstuurt.

Rabelais verslaat deze ongelijke strijd natuurlijk op een wijze die de toen bestaande populaire romantische oorlogsverhalen volstrekt in de schaduw stelt.  

Dit is nog maar de eerste van een onafzienbaar aantal heroïsche oorlogsverhalen dat Homerus de ogen had uitgestoken van jaloezie als de man niet al blind was geweest.

Na een gedenkwaardige toespraak tegen zijn overwonnen en ontwapende vijand, waarin hij over een andere oorlog verhaalt waar de overwinnaar de verliezers vergaf en met geschenken naar huis stuurde, hetgeen hen met zo'n dankbaarheid zou hebben vervuld dat zij nog jarenlang vrijwillig een schatting opbrachten die vele malen hoger was dan wat de winnaar hen met geweld had kunnen afpersen, financiert de goede Grandgousier hun terugtocht naar huis, inclusief een patrouille om hen te beschermen tegen boeren die zij op de heenweg geplunderd hadden.

(Tussen haakjes, Grandgousier liet zich voor alle zekerheid wel de hele elite van de gevluchte Picrocole uitleveren, garnizoenen bij hun steden plaatste en gaf, ter bevordering van de goede gang van zaken, de leiding van het land aan enkele van zijn eigen hovelingen)

Het moet Rabelais, oorspronkelijk kloostering en dat formeel, ondanks veel reizen en leven als arts, zijn hele leven gebleven, moeilijk zijn gevallen zo lang zijn grappen over kloosters en monniken achter zijn kiezen te houden, zodat men zich zijn opluchting kan voorstellen toen hij er achter kwam dat Picrocole's ongeordende bende in een vroeg stadium al een klooster had aangevallen.

Het werd natuurlijk verdedigd met gebed, doch één monnik greep het grote kruis van de wand om daar de vijand grootschalig de hersens mee in te slaan, daarbij zorgvuldig schade aan de aanplant van zeer goede wijndruiven vermijdend. Deze Broeder Jan klimt in de oorlog snel op tot commandant van een van Grandgousiers regimenten, en laat in die technisch en heroisch hier en daar toch vernuftige taak geen steekje van betekenis vallen. Een keertje, niet gewend aan plaatijzeren kleding, met je paard aan een boomtak blijven hangen, en later nog eens een keer een uurtje krijgsgevangen valt natuurlijk ruimschoots in de foutenmarge.

Zo krijgt ook Broeder Jan bij het eind goed al goed van dit Boek 1 zijn cadeau: hij mag naar eigen inzicht een klooster bouwen en de samenleving daar organiseren. Broeder Jean besluit het Thélème te dopen.

Rabelais creëert zijn kans om de oorlogsparodie te laten voor wat hij is en zich te verlustigen in een derde parodie: op het kloosterleven. Thélème, vindt Broeder Jan, moet een omgekeerd klooster worden: alles precies andersom. Dat moest kunnen met de 2.700.831 gouden Agnus Dei kronen die Grandgousier ter beschikking stelde, dit bovenop een jaarlijkse bouwkostenvergoeding van 1.669.000 Zonnekronen en even veel gestempeld met het teken van de Pleiaden voor zolang de bouw zou gaan duren, dit alles natuurlijk los van het permanente exploitatiebudget van 2.369.000 Rose Nobles.

Het moest dan ook een paleis worden dat Marco Polo's beschrijving van dat van de grote Khan in Peking met gemak overtreft: een enorme zeshoek met zes verdiepingen, zes torens, een park in het midden met een rijke en smakelijke hoeveelheid wild. Kloosterlingen, man en vrouw dooreen in een geïntegreerde stad met kundige ambachtslieden door wie ze gekleed zouden worden in kostbare gewaden, zouden vrij entree hebben, ze zouden geen intreegeloften hoeven te doen en mogen vertrekken wanneer het hen goeddacht. Geen klokken en bellen, geen dag- week- en maandroosters, ieder zou op zijn eigen moment doen wat hem of haar inviel. Broeder Jean ging ervanuit dat dit zou leiden tot onderling onderwijs in alle kunsten en wetenschappen, en het eendrachtig buiten de deur houden van alle vieze pokdalige hypocriete kloosterlingen van andere ordes, advokaten en geborneerde boekenwurmen, onder het kloostermotto: doe wat je wil.

Bij het graven voor de fundamenten werd een bronzen plaat gevonden met een verward verhaal over tweedracht en strijd en een soort nieuwe zondvloed, waaruit de besten weer tevoorschijn zouden komen. Het leek het jonge reusje Gargantua, dat niet bij de bouw van Thélème was weg te slaan, iets met de Heilige Waarheid van doen te hebben, maar Broeder Jan hield het met kracht van argumenten voor een allegorische beschrijving van tennis. Einde Boek 1.

Boek II: De Geboorte en Opvoeding van Pantagruel

Boek 2 is het eerst geschreven. Net als bij vader Gargantua begint het met de curieuze geboorte van een reus-koningszoon Pantagruel, wordt vervolgens de opvoeding een stevige parodie op de eigentijdse geleerdheid in het algemeen en de Parijse geleerde establishment in het bijzonder, gaan we ten strijde na een laffe aanval van een belendend koning, behalen wij eenvoudig de overwinning en annexeren diens land, eind goed al goed.

Dit schrijf ik slechts bij wijze van inleiding en vooroverzicht. Ik reken mij gezegend en bevoorrecht thans de details, stuk voor stuk edelstenen, voor het voetlicht te mogen plaatsen.

Dat Pantagruel bij zijn geboorte die van zijn vader Gargantua ruimschoots overtreft door zich vooraf te laten gaan door 68 muilezeldrijvers, hun dieren topgeladen met zout, negen dromedarissen geladen met ham en gerookte ossetong, zeven kamelen met gezouten aal, vierentwintig karrevrachten look, knoflook en ui, en dat zijn moeder dit niet overleefde, moge alles geen vermelding behoeven, maar het verhaal van zijn intellectuele opvoeding, met name in Parijs, laat zien dat men daar sinds de studies van Gargantua niet stil heeft gezeten.

Op weg naar Parijs passeert hij Orléans, waar de universiteit met zijn tijd is meegegaan: de studenten leren alleen nog maar tennissen. Binnen enkele dagen was Pantagruel kampioen en toog naar Parijs, waar hij allereerst een schat aan geleerde boeken trof in de beroemde bibliotheek van Saint Victor, zoals De Kunst van het Beschaafd Scheten Laten in Gezelschap, Over Het Eten van Ham (3 dln), Over het Serveren van Mosterd Na de Maaltijd (veertien delen, verzameld door M. Vaurillon) en zo zes bladzijden veelbelovende titels. Onmiddellijk moet hij begrepen hebben wat zijn vader hem kort nadien zou schrijven, namelijk jaloers te zijn op zijn zoon's studiemogelijkheden in vergelijking met de zijne omdat "de tijden toen niet zo goed en bevorderlijk waren voor educatie als ze heden zijn".

En Pantagruel was een uitgesproken studietalent. Niet veel later werd hij al uitgenodigd door het hoogste juridische hof in Parijs om te arbitreren in de langdurige, veelbesproken en gecompliceerde juridische procedure van de Heer Kusmereet tegen de Heer Zuigmisser. Pantagruel liet onmiddellijk het complete dossier verbranden - een heel werk, maar het was koud en Parijs kon wel wat brandstof gebruiken - en gaf de Heren in het nu aangenaam verwarmde gerechtshof het woord. Op een welsprekende doch volstrekt onbegrijpelijke aanklacht volgde een dito verdediging van Zuigmisser. Het vonnis van Pantagruel, zelfs nog indrukwekkender en onbegrijpelijker gesteld, bracht een unicum teweeg in de Parijse rechtspraak: beide partijen waren zeer tevreden, men ging als vrienden uiteen. Pantagruel's naam in Parijs was definitief gevestigd.

Dit was ook de tijd waarin Pantagruel Panurge ontmoette. Panurge is de enige voor wie Rabelais de moeite doet die nodig is om een boekpersonage een karakter te geven. Bijna alle overige personages, zelfs Pantagruel's meest intieme vriendenkring, Epistemon, Eusthenes, Carpalim zijn algemeen inzetbare stripfiguren: allen zetten zich voortdurend aan uitgebreide tafels, laten vervaarlijke scheten, rennen achter de vrouwen aan, gaan dan weer onvervaard vijanden doodslaan, en citeren bij al deze activiteiten voortdurend alle geleerde en gerenommeerde boeken van de vroeg-antieke tijd tot heden. Hetzelfde geldt voor de koningen Grandgousier, zijn zoon Gargantua, en diens zoon Pantagruel: zij doen wat des konings is: straffen, belonen en geleerde wijsheden debiteren, maar zijn als zodanig verwisselbaar.

Panurge echter is ... Panurge.  Er is gewoon geen ander woord voor. En Rabelais gaat ver in diens speciale behandeling: alsof hij niet al bladzijden lang voortdurend bezig is Panurge te boetseren kopt hij, alsof hij nu pas gaat beginnen,  na een flinke tijd zelfs een hoofdstukje: "Panurge's karakter en kwaliteiten". En die zijn niet gering: een welgebouwde elegante verschijning, helaas zo stuitend gewond op menige plaats dat hij ternauwernood aan de honden lijkt te zijn ontsnapt.

Als Pantagruel hem bij de eerste ontmoeting vraagt naar naam en herkomst wendt Panurge in twaalf vreemde talen voor te hongerig te zijn om de antwoorden in fatsoenlijk Frans uit zijn mond te kunnen krijgen, maar na stevig voeden en alcoholisch laven verhaalt hij, in het Frans, zijn moedertaal, geeft hij nu toe,  dat hij, bij de Turken aan het spit geregen, ternauwernood met een grote list - die heel Istanbul in de brand zette - nog geurend naar de marinade en de ham ontsnapte, achtervolgd door meer dan zes, nee, dertien honderd elf eveneens vluchtende hongerige honden.

Zijn wijsheid en kunde verbluffen Pantagruel en de schrijver, dat blijkt niet Rabelais zelf te zijn maar ene Alcofibras. Zo toont Panurge naadloos aan dat Parijs het beste verdedigd kan worden met een omwalling van kutten en lullen, en hij levert zelfs (in een geheel aan dit onderwerp gewijd hoofdstuk) de specificaties voor de technische uitvoering. Zelf na al dit, herhaal ik, acht Rabelais een apart hoofdstuk over diens karakter en kwaliteiten op zijn plaats: boef, oplichter, zuiper, vagebond, altijd blut maar met een groot arsenaal van trucs om die terugkerende lastige kleinigheid te verhelpen, en een dito, meer schooljongensachtig, ter bereiding van ongerief dat niet profijtelijk, maar vermakelijk is.

Rabelais lijkt niet veel uit deze twee dozen onbeschreven te laten. Zo gebruikt Panurge de welstand die zijn nieuwe status als vriend voor het leven en parasiet van koningszoon Pantugruel oplevert om het neuken hogerop te gaan zoeken en gaat hij jeugdige gehuwde adellijke dames benaderen in de volgende stijl: "Mevrouw, het zou de hele staat ten goede komen, voor u zalig zijn, en voor mij is het een absolute noodzakelijkheid dat u door mij wordt gedekt en bevrucht", dit, nu geld toch geen rol meer speelt, gevolgd door de vraag welke kostbaarheden de dame in kwestie bij voorkeur zou ontvangen.

Toen een dergelijke dame in kwestie bleef weigeren wreef hij haar kostbare jas in de kerk ongemerkt in met een gehakte loopse hondekut, waarop zij haar huis ternauwernood bereikte, bedolven onder alle reuen van Parijs, waaromheen de voltallige Parijse bevolking. Het moge duidelijk zijn: we mogen veilig aannemen dat Panurge nooit in Istanbul was, maar hij heeft wel degelijk een karakter.

Dan is het de hoogste tijd voor een brief van koning-vader Gargantua aan zijn zoon: Anarch, koning van de Dipsoden heeft zich verlaagd tot een lafhartig invasie van Gargantua's Utopia. Of zijn zoon het varkentje wil wassen. Er op af! De boel blijkt ergens achter Kaap de Goede Hoop te liggen. De strijd is onderhoudend als de Ilias behalve hierin: op geen enkel moment bestaat maar een schaduw van twijfel over wie de overwinning in de wacht zal slepen.

Hoogtepunten: Panurge past voor het eerst in de geschiedenis LUI toe (Lethale Urine Inundatie) door de reus Pantagruel krachtige kruiden, medicijnen en scheepsladingen witte Anjou toe te dienen. Deze pist vervolgens het vijandelijk leger de verdrinkingsdood in, op de veiligheidtroepen na, reuzen, die het hoofd boven de urine weten te houden. Dezen gaan akkoord met een tweegevecht tussen Pantagruel en Anarch, waarbij Pantagruel een heel schip met mast en al onder de gordel steekt en als wapen kiest voor het duel, en zich gereed meldt. Een kort gevecht.

Het hoofd van Epistemon, één van de andere helden en boezemvrienden van Pantagruel, lag, kort tevoren, tijdens de veldslag, even, als gevolg van een kleine slordige militaire onoplettendheid los van de romp op het slagveld, maar Panurge naait het er weer aan zodat hij van zijn korte bezoek aan hemel en hel kan verhalen. De groten der aarde blijken er verdomd simpele baantjes te hebben (Caesar zag hij, een interessante aanvulling op Dante's verslag, schepen breeuwen).

Men trekt in de stortregen op naar de Dipsoden, maar om zijn leger droog te houden hoeft Pantagruel alleen zijn tong maar uit te steken. Schrijver Alcofibras klimt in de mond van Pantagruel en ontdekt daar complete landerijen, dorpen en steden. Als hij er uit komt wordt hij nieuwsgierig door Pantagruel geinterviewd. Het blijkt inmiddels zes maanden later en de Dipsoden zijn inmiddels met Gods hulp onderworpen. Alcofibras zal als beloning voor zijn moedige expeditie kasteelheer van Salmiguondin worden. Einde deel 2.

Wie geen karakter heeft kan, en dan noem ik nog maar het minste, moorden plegen, landen veroveren, kapitalen vergaren, herdrukt worden, de encyclopedien en geschiedenisboeken halen, ereprijzen en kinderen krijgen, en sterven, maar heb je er een, zoals Panurge, dan kan er, mogelijkerwijze, iets interessants gebeuren. En dat levert jou en mij, de enige twee overgeblevenen op aarde gezegend met ware leesvaardigheid, de resterende drie delen van Rabelais' Pantagruel op. De laatste keer namelijk dat wij Panurge in goede doen meemaken is wanneer hij door Pantagruel aan het begin van

Boek III: De metamorphose van Panurge

wordt gekapitteld, overigens in alle  vriendschap, over zijn schulden. Hij is inmiddels niet slechts vriend voor het leven, maar ook formeel vazal van Pantagruel: hij heeft het aan schrijver Alcofibras beloofde Dipsodische Salmiguondin gekregen - Rabelais vindt het niet nodig daarvoor enige verklaring te geven - en zich daar in korte tijd dieper dan ooit in de schulden gewerkt met een meedogenloos ritme van feestelijke bijeenkomsten goed gevuld met vleselijke geneugten van alle kunne.

Als gezegd, hij is nog geheel in goede doen en houdt onder de kapitteling met gemak de overhand tegen Pantagruel. Het is hier dat hij zijn beroemde theorie over de waarde van de schuld ontvouwt, sindsdien hoog gehouden en toegepast door alle verstandige lieden: het maken van schulden voldoet geheel aan de vier algemeen erkende kardinale deugden, namelijk commutatieve rechtvaardigheid, distributieve rechtvaardigheid, kracht en matigheid, legt Panurge uit met vele welgekozen  voorbeelden en een onoverwinnelijke overmacht van argumenten ontleend aan de Universiteit en het Hooggerechtshof van Parijs, Hippocrates, Plato, Cicero, Vergilius' Thestylis, de Keltische druiden, Xenocrates, Hesiodus, Metrodorus, Saturnus, Jupiter, the Stoicijnen, Titanen, Aloiden, Giganten, Lucifer, de Mysterien van Dou, Geloof, Hoop, Liefdadigheid, Lycaon, Bellerophon, Nebucadnessar, Aesop's Apologie, om maar enkele te noemen.

Schulden, betoogt Panurge, vormen een beschermende ring om ons heen: de crediteuren willen hun vorderingen terugzien, zullen dus altijd vriendelijk zijn, nooit kwaadspreken, en zich inzetten voor het vinden van andere crediteuren, waken voor je persoonlijke veiligheid indien je wordt belaagd enzovoort etcetera ... Pantagruel krijgt er geen speld tussen en retalieert in arren moede non-verbaal: hij lenigt in één klap Panurges enorme schulden.

De feiten bewijzen prompt opnieuw Panurges gelijk: hij zal deze klap de rest van het boek niet meer te boven komen.

Even later verschijnt Panurge voor Pantagruel met een kostbare gouden ring in zijn rechteroorlel. Op de plaats van de steen is een vlo gemonteerd ("een vlo in je oor krijgen" schijnt te kunnen betekenen: berispt worden). Verder slechts van top tot teen gedrapeerd in een vijf meter lang ruw bruin doek, aan zijn pet bungelt een bril aan een touwtje. Weg knickerbocker, met name ook weg zijn meest markante kledingstuk, een zogeheten lulhouder (braguette, Engels: cod piece), een kledingstuk dat het totale geheel van penis en scrotum beschermt. Het totale geheel, zei ik, Panurge had er een enorme verzameling van had, stuk voor stuk slechts tot stand gekomen na urenlange minutieuze diskussie met de kleermaker en gewoonlijk bijkans tot de grond reikend [plaatjes van voorbeelden].

Panurge verklaart zich: hij wil trouwen, maar vertrouwt zijn boezemvriend toe dat hij advies nodig heeft. Pantagruel, is weinig geinteresseerd maar wil wel kwijt dat hij Panurges nieuwe uitmonstering minder geschikt acht. Als hij wil trouwen dan moet hij dat maar doen. Dit laat evenwel voor Panurge enkele gevoelige vragen onbeantwoord.

 "Maar als jij het geen goed idee vind doe ik het niet.

"Doe het dan niet.

"Maar het is toch niks om je hele leven alleen te blijven?

"Trouw dan.

"Maar als ze dan vreemd gaat, zoals al die vier honderd duizend miljoen vijf ... en drie en twintig vrouwen met mij deden?

"Trouw dan niet, want dat doen ze allemaal.

"Nou, ben je nou niet te lapidair?

"Trouwen!!!

"Maar je hebt er ook die slaan...

"Ik zeg toch, begin er niet aan.

"Maar ik zit nu helemaal zonder schuld, dus zonder crediteuren die bezorgd voor mij instaan, ik ben helemaal ongedekt.

"Inderdaad, dan is het huwelijk je oplossing.

Nu hoort het ons te dagen dat dit hele gedoe Panurge's antwoord is in de schuldendiscussie, op de zet van Pantagruel in één klap zijn schulden te betalen. Als Pantagruel nu gezegd had: dan moet je maar weer schulden gaan maken was het boek afgelopen, maar daar is hij te trots voor en dat blijft hij goddank nog lang, want we zijn nog niet eens op de helft!

"Maar als ik door ziekte of ongeval niet meer aan mijn echtelijke plichten kan voldoen zou ze me kunnen bedriegen en bestelen, zoals men dat alom ziet...

"Ik heb je toch gewaarschuwd!

"Maar hoe moet ik anders wettelijk nageslacht krijgen?

"Dan zit er niets anders op, neem een vrouw", zegt Pantagruel, inmiddels ruimschoots gereed om zwaardere middelen toe te passen om aan dit gezeur een einde te maken. Zo lukt het Panurge om Pantagruel, en in zijn kielzog Broeder Jan, Epistemon, Eusthenes en de andere helden, te laten wegzinken in het moeras van het huwelijksadvies en de begeleiding bij de adviesinwinning.

Er blijkt tot en met het eind van het posthuum uitgegeven vijfde boek, geen weg terug, en de ganse wereld van geleerdheid, devotie, devote geleerdheid, occultisme, occulte geleerdheid, waarzeggerij, waarzeggische geleerdheid, spiritisme, spiritistische geleerdheid, orakeltaal en -uitleg, en dan noem ik nog maar het minste, zal er de komende twee honderd dertien en een halve bladzijden lang, lege pagina's, voorwoorden en uitweidingen niet meegerekend, bijgehaald worden om elk op de eigen karakteristieke wijze licht op het probleem te laten schijnen.

Het had natuurlijk net zo goed een ander probleem kunnen zijn, maar goed, Panurge zoekt raad volgens de hieronder opgesomde methoden en bij de genoemde instanties, die alle tot een volstrekt eensluidende uitkomst leiden: als hij trouwt zal hij door zijn echtgenote (1) bedrogen, (2) geslagen en (3) beroofd worden. Panurge slaagt er echter telkens met allure en geleerdheid, althans met verve, iedere bron te neutraliseren, respectievelijk als hieronder aangegeven, en zich dan weer te beraden op, c.q. te verzoenen met, het vinden van een betere.

Bert's Beknopte Gids van
Panurgische Adviesinstanties

Legenda:
*      : Een bezoek aanbevolen
**    : Een omweg waard
***  : Een speciale reis waard 

* Homerische and Virgilische loterijen. Je neemt een willekeurige pagina van het briljante werk van van één dezer groter dichters, en beziet wat de regels daar voor je probleem betekenen. Panurge wil liever dobbelstenen gooien. Bij wijze van compromis worden de gedichtfragmenten per dobbelsteen bepaald. Pantagruel ziet de resulterende tekenen als driewerf somber, Panurge als zonnig. Een meningsverschil met onwrikbare posities. Pat, heet dat in het schaak. De partij eindigt onbeslist. Pantagruel zou Panurge nu dus op zijn huwelijk af kunnen laten gaan maar heeft kennelijk - Rabelais verklaart het niet - nu toch de ambitie ontwikkeld hem er af te brengen. Men besluit tot een andere methode.

* Droomuitleg. Opnieuw Pat.

* Een sibylle van Panzoust schudt acht bladeren van de boom, schrijft er wat op, laat ze waaien in de wind en gaat haar hut weer binnen, op de drempel nog even gebukt met geheven rokken haar onsmakelijke kont tonend aan onze verblufte helden. Men vangt de bladeren, leest, en ...Pat.

*** Raad van een Doofstomme. Na enig zoeken wordt een doofstomme gevonden die vaak met vrucht schijnt te worden geconsulteerd. Op het hoogtepunt van een conversatie in gebarentaal, beschreven op een wijze die iedere rechtgeaarde striptekenaar het water uit de mond zou doen lopen, ontsteekt Panurge in woede omdat de dove handtastelijk wordt. Zijn vrienden maken er uit op dat Panurge zal trouwen met de bekende driewerf sombere gevolgen. Ditmaal heeft hij geen weerwoord, zelfs niets om de dove als adviseur voor te diskwalificeren. Panurge vraagt zijn vrienden hem te geloven dat dat van dat trouwen klopt maar dat verder niemand als hij zo gelukkig zal zijn met zijn vrouwen en paarden als hij zich gepredestineerd weet. De lezer denkt nu natuurlijk even aan een huwelijk in het eerstvolgende hoofdstuk, maar nee, Panurge blijkt ondanks de vaste overtuiging die hij met verve uitdraagt, evenzeer als zijn vrienden gebrand op voortzetting van de adviesronde.

*** Raminagrobis. Een karrevracht logisch toegepaste boekenwijsheid leidt tot de conclusie wat definitief uitkomst moet bieden:  advies van een oude stervende dichter. Men weet er een. Na de langzamerhand gebruikelijke overhandiging van van de kostbare geschenken schrijft Raminagrobis een gedichtje, maar aan de uitleg komen wij geheel niet toe: Raminagrobis vertrouwt het gezelschap toe zojuist een onderling vechtend pak zeloten van alle religies en kloosterordes, allen zich aanbiedend om tegen bescheiden vergoeding zijn sterven te begeleiden, zijn huis uit te hebben gesodemieterd. Panurge raakt - maar ik vermoed persoonlijk theater, en niet alleen hier, buiten zichzelf van angst voor de duivels die daar achter moeten hebben gezeten, en vlucht zo overhaast dat hij nog struikelend achter de horizon verdwijnt.

Epistemon zelf.  Nu benadert Panurge zijn boezemvriend Epistemon. Onder vrienden gaan die dingen tenslotte met gesloten beurzen. Maar wij weten inmiddels dat iedereen, Epistemon, Broeder Jan, Eusthenes, Carpalim en Pantagruel zelf inmiddels stilzwijgend en hard denkend een geheel andere agenda hebben: Panurge van zijn huwelijksplannen af zien te krijgen.

Epistemon raadt Panurge aan zich allereerst weer normaal te kleden, maar Panurge legt uit dat zijn eed aan de heilige weet ik veel hem verplicht tot zijn vlooieoorring, touwtjesbril en verdere drapering tot hij met zichzelf in het reine is over een beslissing al dan niet te trouwen. Dat is voor Epistemon voldoende de Zwarte Piet eerst maar weer eens door te spelen, en wel naar:

** Herr Trippa. Met deze specialist in onder andere astrologie, geomantie, cheiromantie, metopomantie, catoptromantie, gyromantie, en dan noem ik nog lang niet alles, heeft Panurge weinig op: tijdens een audiëntie met de koning kreeg Trippa's aantrekkelijke jonge vrouw tot haar grote genoegen buiten op de trap een stevige beurt van de hoflakeien, hetgeen thans behoudens Trippa het hele land weet.

Na ontvangst van de kostbare geschenken analyseert Trippa in een fractie van een seconde Panurge's gezicht (physiomantie) en concludeert: zo iemand wordt in een huwelijk onmiddellijk bedrogen, geslagen en beroofd.

Prompt zet Panurge het op een bezeten vuilspuiten: kijk naar jezelf, Trippa, oude gek!!!, smerige malende oude idioot!!!, etc. Onverstoord past Trippa nog zeven honderd een en twintig alternatieve typen van diagnostisering toe die hij in huis heeft, alle met driewerf somber resultaat. Onder andere doet hij de onomatomantie (diagnose op basis van naam): "Wat is je naam?", "Kauwdrol!!!", maar het mag niet baten: weer is het raak. Panurge maakt Trippa nu zelfs uit voor ketter, zwarte kunstenaar en tovenaar van de Antichrist. Somber weer naar huis. 

* Broeder Jan zelve. Naar verwachting van de lezer komt nu natuurlijk het hoogtepunt, de confrontatie van de twee krachtigste persoonlijkheden uit het boek. Maar nee. Rabelais zat tussen twee vuren: Broeder Jan kan in de adviesronde onmogelijk ontbreken, maar het boek mag niet ophouden. Broeder Jan zal hier begrip voor hebben gehad en hij houdt zich dan ook duidelijk in.

Ter vermijding van het vreemdgaan van de huwelijkspartner adviseert hij topfrequent gebruik en oefening van de edele delen, maar geeft toe dat Panurge - Panurge protesteert hevig - op een leeftijd raakt dat de haalbaarheid daarvan taant.

Maar er is nog een andere mogelijkheid: draag de ring van Hans Carvel. Deze kreeg in zijn droom van de duivel een grote ring omgeschoven die zorg zou dragen dat zijn vrouw hem nooit zou bedriegen zolang hij hem droeg. De ring voelde zo stevig aan dat hij er wakker van werd en wel met de betreffende vinger in de kut van zijn vrouw.

*** Een bijeenkomst van een theoloog, een arts en een advokaat, die er worden bijgehaald als deskundigen van resp. de ziel, het lichaam en het bezit, waarmee we alles hebben, maar een filosoof, iemand die vanuit zijn vak op alles antwoord heeft, wordt als een nuttig extra gezien, Professor Woordspinner verklaart zich daartoe capabel en bereid. Dit leidt tot het absolute dieptepunt van de adviesronde - voor de helden, bepaald niet voor de lezer. Alhoewel de arts nog wel een paar aardige dingen zegt - geen wonder, Rabelais is arts - hebben nu werkelijk alle helden begrip voor Panurges somberheid, en weten dat er nu snel iets gedaan moet worden. Men besluit het nu werkelijk serieus aan pakken en te gaan zoeken naar:

* De raad van een gek. Een procedure die een stevig fundament in de gezaghebbende literatuur en overlevering blijkt te hebben. De gek Triboulet kraamt iets uit, Pantagruel meent wederom de driewerf sombere richting te lezen, met als nieuwtje dat het een monnik zal zijn waar Panurge's vrouw na huwelijk mee zal vreemdgaan. Panurge ziet het anders. Pat. Maar Triboulet had het ook nog over een fles, en Panurge ziet dat als raad om het verre Orakel van de Fles te raadplegen. Er schijnen mensen te zijn die weten waar het is, Lantaarnland of zoiets. Koningszoon Pantagruel is bereid, maar moet eerst zijn vader vragen. De rest staat natuurlijk ook meteen klaar.

Dan eindigt boek drie met de voorbereiding vna de zeereis naar Lantaarnland en een geleerd loflied op de magnifieke eigenschappen en prestaties van een kruid dat erg aan hennep doet denken, bij gelegenheid van het in opvallende hoeveelheden, zowel in ruwe als in bewerkte vorm, inladen van dit zogenoemde pantagruelion in de vloot. Men laat er dus - overigens in onberispelijk geleerde stijl - wat gras over groeien maar in

Boek IV De Quæste Kiest Zee

gaan we aan boord voor de lange zeereis naar Lantaarnland, zetel van het Heilige Orakel van de Fles. De Portugezen gaan altijd Kaap de Goede om en dan Oost, maar Xenomanes, de "grote tochtenmaker en reiziger langs gevaarlijke routes", kiest voor de richting Amerika en dan West om de Noord, langs het poolijs. De eerste vermelding van de Noordwest Passage! De kaart heeft hij niet eens nodig: hij laat hem thuis om de goede Gargantua in staat te stellen de reis te volgen.

Voordat, twee honderd dertig bladzijden later, Lantaarnland in zicht komt, komen wij in aanraking met tal van op onze eigen trotse werelden van politiek, oorlog, devotie en geleerdheid lijkende samenlevingen, hetgeen allen het huwelijksprobleem geheel doet vergeten en opnieuw aan een verbaasd maar onvervaard, deskundig en belezen filosoferen zet. En wel op de volgende eilanden:

Bert's Beknopte Gids van
de Eilanden langs de NoordWest Passage

Legenda:
*      : Een bezoek aanbevolen
**    : Een omweg waard
***  : Een speciale reis waard  

* Medamothi

* Ennasin

* Cheli

*** Klerkeneiland (Procuration), waar men gerechtshofhaaien aantreft, maar vooral pofdeurwaarders (chiquanoux), masochistiche types die hun geaardheid te gelde maken door zich tegen betaling op iemand af te laten sturen om deze een exploot te overhandigen, hetgeen zij vergezeld plegen te doen gaan van uitgebreide beledigingen. Dat levert de chicanous tot zijn grote genoegen een afranseling op, waarna niet alleen de klant zijn kosten betaalt maar van de gedaagde tevens nog een schadevergoeding geist kan worden.

Broeder Jan slaat bij wijze van proef eentje tegen vergoeding in elkaar, maar heeft er sneller de lol af dan zijn zakenrelatie in deze.

Het filosofische probleem hoe met chicanoux te onderhandelen, en hoe ze een lesje te leren - immers de hele afweging van kosten, baten, beloning en straf - komt op losse schroeven - wordt niet opgelost. Maar enkele overgeleverde eiland-verhalen suggereren dat ze het toch uiteindelijk niet meer leuk vinden als je maar lang en hard genoeg doorslaat.

Thohu en Bohu,

Nargues en Zargues

Enig en Ewig

*** Teneliabin en Geneliabin, waarna Panurge in een vreselijke onweer met torenhoge golven, hagel en orkaanstoten welsprekend groeit in zijn geniale rol als angsthaas. Na het luwen van het weer wordt hij bespot maar zegt: "Ach wat, ik ben nergens bang voor. Alleen voor gevaar"

*** De eilanden van de Langlevers, waar een diskussie over heldendom uitmondt in een onvermoede vergelijking, door Pantagruel, van Jezus met de anders toch niet bepaald als kampioen van de beschaving bekend staande Griekse god Pan, zo gevoelig getroffen dat iedereen er lang, met een brok in de keel en tranen in de ogen, stil van is.

** Stiekemeiland (Tapinois), van Koning Quaresmeprenant (Vasten), volgens reisleider Xenomanes te ver uit de route en niet de moeite waard gezien de armoede van de gastronomie. Xenomanes bereikt echter grote hoogten in een gedetailleerde beschrijving van het stuitend innerlijk, uiterlijk en handelen van deze koning.

*** Wildeneiland (Farouche), dichtbevolkt met zeer aggressieve worsten, andouilles, om precies te zijn, gehard in de strijd met de aartsvijanden van Stiekemeiland. Onze helden zien een edele taak: de worsten helpen om deze strijd definitief te winnen. De koks van Pantagruel's vloot gaan onder leiding van Broeder Jan in de aanval, waarbij zij onverwacht luchtsteun krijgen van een reusachtig vliegend zwijn dat tonnen mosterd over de vijand uitwerpt. Het hoeft geen vermelding: de strijd is kort, de worsten leefden nog lang en gelukkig.

* Eiland van Ruach ("Wind", maar ook zoiets als "ziel"), met leeft er van de wind en laat slechts scheten .

* Pausvijg eiland, de bevolking, vroeger de "Vrolijke Jongens" geheten, tot armoede en ellende vervallen na verovering door de Papimanen

*** Papimania Eiland, waar men de Paus vereert en diens Decreten heiliger zijn dan de Bijbel. Het is er goed van eten en drinken, aangedragen door lekkere meiden en ook edele metalen, met name van Franse origine, ontbreken niet.

* Tehuis van Meneer Gaster (Maag), die de eigenlijk uitvinder en belanghebber blijkt te zijn van zo ongeveer alle bekende ambachten en technieken, tot die van de oorlog toe.

* Het eiland van Chaneph (Hypocritia), waar onze helden geen contact zoeken met de plaatselijke, sterk religieuze bevolking doch zich aan tafel zet, om de over hen bekende informatie uit te wisselen. Daarbij wordt goed gegeten en gedronken, want met een lege maag ga je, zoals alle grote geleerden in de geschiedenis ondubbelzinnig hebben geschreven en aangetoond, dodelijk speeksel aanmaken waar zelfs de giftigste beesten niet van terug hebben. Er volgt een complete lijst van alle giftige beesten op aarde. Broeder Jan vraagt langs zijn lange neus in welke categorie van deze lijst de toekomstige vrouw van Panurge valt.

Dat is een harde, vooral omdat dat onderwerp toch lang niet aangeroerd was. Panurge protesteert hevig. De rest echter citeert Andromache in een stuk van Euripides: de mens heeft op alle gif een antwoord behalve op dat van de vrouw. Panurge groeit zo mogelijk nog verder in zijn dankbare rol en gilt als een speenvarken.

Rabelais zwijgt als het graf over wie Panurge's theater door heeft en wie niet. Broeder Jean denk ik, maar verder? Niemand? Het zou kunnen.

* Ganabin Eiland, (Schurkeneiland), dat, hoewel Broeder Jan op roof uit wil, op bevel van Pantagruel, geplaagd door slechte voorgevoelens (denk je even in: Pantagruel!!), slechts van afstand een salvo van de heldenvloot krijgt, hetgeen Panurge zich onwelriekend doet bevuilen. Als de damp is opgetrokken beweert hij echter geheel niet bang te zijn geweest maar dapper genoeg, bij God, om alle vliegen te eten uit alle bakkerswaren van Parijs.

Onverhoeds einde van boek 4. Maar het gaat gelukkig gewoon verder in:

Boek V: De Quæste Kiest Zee (vervolg)

waar wij aandoen:

*** Klokkeneiland. Hier leeft een keur van vogels zoals monnikgaaien, priestergaaien, bisschopgaaien en zelfs een papegaai. Ze broeden er niet, maar komen aanvliegen uit buurlanden als Geenbrood en Teveelvanjullie. Op Klokkeneiland gaan ze in kooien met een klok er boven. Luid je de klok dan gaan ze zingen. Het benodigde vogelvoer kwam vroeger uit heel Europa, maar sinds kort heeft het Noorden de zendingen gestaakt wegens wat men daar noemt: "Reformatie".

Gereedschapseiland. Onbewoond. Er ligt alleen gereedschap.

Cassade: Er wonen duivels in kubusvormige benen huizen met nummers of stippen er op.

** Zijdeurtje. Nauw verbonden met Klerkeneiland. Op dit eiland is aartshertog Klauw van de Harige Katten de opperrechter van het Hof, dat de groten laat lopen en de kleintjes laat betalen.

Het Eiland van de Ignoramussen (Wij-weten-het-niet-en), waar men overal persen ziet. Allerlei soorten druiven worden er tot de laatste druppel uitgeperst. De persen hebben onbegrijpelijke namen als: aangifte, voorlopige aanslag, definitieve aanslag, naheffing. 

Vlak bij is het andere eiland dat dan ook Outre heet. Hier is corpulentie en liposuctie zo algemeen verbreid dat met luidruchtige vetexplosies openbarstende oude littekens de meest voorkomende doodsoorzaak zijn.

*** Koninkrijk van de Quintessens of Entelechie. De diskussie bij de landing aan het strand is al van zo'n hoog intellectueel niveau dat Panurge er weer een nieuwe uitdrukking uit pest om zijn angst te beschrijven: "Geen man uit heel Beauce was onwelkom om mijn reet dicht te stoppen met een kar hooi."

"Vergeef ons, wij zijn maar boeren" roepen de helden, anders toch niet vies van een citaatje. Men mag er in. Opluchting.

De Koningin van Quintessens, meer dan acht tien honderd jaar oud maar een slanke, fijngeklede schoonheid, kent geen gewone woorden, heeft een alomvattende kennis en geneest alle ziekten. Haar lunch bestaat uit een grote hoeveelheid schotels als daar zijn: categorien, abstracties, generalisaties, en dergelijke. 's Avonds eet zij wel vlees, maar dit wordt fijn voorgekauwd  en door een gouden buisje ingegoten.

Het gerucht gaat dat zij nooit echt op de WC gaat zitten maar er vanzelf een eindje boven blijft hangen.

Odes

* Sandaleneiland, de Orde van de Trillende Broeders

Satijnland, waar men alles ter wereld kan zien, maar op doek. Deze gigantische educatieve galerij blijkt gemaakt op instructie van de heer Horenzeggen. Zijn mond rijkt beiderzijds tot zijn vele grote oren, zijn tong eindigt in zeven repen. Met elke reep afzonderlijk kan hij spreken in alle talen, maar hij al vanaf zijn geboort blind en geheel verlamd.

Eindelijk komt het orakel in zicht en dus ook opnieuw het bijkans vergeten thema van het boek - moet Panurge trouwen of niet? Zelfs Panurge had de laatste honderden bladzijden geleidelijk weer meer praats gekregen. Hij schiet schielijk terug in zijn rol.

* Lantaarnland, vestigingsplaats van het Orakel van de Fles, valt erg tegen. Ik geef 1 ster, zelfs dat is wat genereus, maar ik moet wel, want dit is al meer dan de helft van het boek het reisdoel.

Gezien de onvoorspelbaar dartele bewegingen op de voorgaande zevenhonderd twee en twintig pagina's, lege bladzijden, voorwoorden en inleidingen en uitweidingen niet meegerekend, was de keuze voor een einde erg vrij, en zijn er vijf duizend vier en tachtig leukere te verzinnen. Maar Rabelais zal in zijn wijsheid ons lezers het afscheid niet te verdrietig hebben willen maken, en ons weg hebben willen sturen met het gevoel dat het nu wel mooi is geweest. Loffelijk.

Het orakel zegt: Trink. Priesteres Bacbuc haalt er ter uitleg een zilveren boek bij dat je niet leest maar waar je uit drinkt: het is een wijnfles. Panurge krijgt er van in de keel gegoten en jubelt in rijm zijn trouwplannen uit, de rest dicht verschrikt tegen elkaar dat hij nu totaal zijn verstand heeft verloren.

        Terug naar de schepen.
    Terug naar huis
EINDE

TRINK

Door het hele boek blijft Rabelais onvermoeibaar de spiritualiƫn aanbevelen. Maar welke zijn dat precies? Er is sprake van witte Anjou, die vooral schittert waar Panurge er in boek 2 (zie boven) LUI mee toepast op de Dipsoden. Maar wat de ware spiritualien zijn legt Rabelais uit in de inleiding van het derde boek. Zijn schrijfactiviteiten vergelijkt hij daar eerst met de wijze waarop Diogenes tijdens de koortsachtige voorbereidingen van Korinthe op een aangekondigd militair beleg zijn woning, een ton, een heuvel, in het zicht van de stad, op en neer ging rollen om "ook het gevoel te hebben zaken van hoge urgentie te doen".

Maar dan komt het. Rabelais schrijft zijn schrijven te zien als het drinken van zeer bijzondere spiritualie: drinkende verdwijnen het niet, dus de voorraad is oneindig. De omgeving, de lezer, kan meegenieten en hoeft nimmer te vrezen voor lediging. U kunt zorgeloos drinken zo veel u wilt, er is altijd genoeg, altijd meer, maakt u zich geen zorgen, de geest komt uit de fles en dat zal altijd zo blijven, zelfs de monniken weten het: zij hebben voor hun verplichte heilige leesoefeningen immers de brevierfles uitgevonden, een aarden kruik die als twee druppels jenever op een boek lijkt!