waarin ik mijn moeder en het Afrikaanse Volk aan elkaar voorstel hetgeen beiden uitstekend bevalt
Jinja Rubaga, naast Bert, donderdag 12 augustus 1999
Ik zit al weer op mijn krent in de schaduw. Ik mocht van Piet en de bisschop weer in
hetzelfde huis. Mijn moeder komt pas volgende week.
In en tussen Entebbe, Kampala, Jinja en Iganga heb je GSM. Er woedt nu een zware
concurrentie tussen twee netten, CelTel en MtN. MtN heeft zichzelf nu zo goedkoop gemaakt
dat hun de SIM kaartjes op zijn. CelTel had gelukkig mijn oude SIM kaartje, bewaard onder
het motto je weet nooit, niet van zijn nummer beroofd, dus daar kon weer twintig dollar
op. Piet was niet bereikbaar want die zit bij MtN en dat netwerk was even down. Ook zijn
kabeltelefoon doet het even niet. Aangekomen te Jinja doet ook mijn eigen CelTel simmetje
het niet, alleen noodoproepen. Ik op de bodaboda naar het Jinja kantoor van CelTel. Niets
aan de hand! roept men daar opgewekt, everything OK, bij ons werkt ook even niets want het
netwerk is down. O, gelukkig, roep ik opgeruimd en pak een bodaboda naar Piets Cultural
Research Centre. Die is net naar zijn telefonisch dubbel onbereikbare huis, dus ga ik naar
de parochie van Kees waar mijn motor nog moet staan. Je weet nooit, misschien is hij
thuis, is de motor niet uitgeleend, kunnen we de sleutel nog vinden en start hij
En
ja! Good Luck! En zo zat ik pal voor etenstijd bij Piet tussen de kippen, die zijn
grasveld nu geheel bruin en kaal hebben gevreten, zodat hij serieus Afrikaans woont. De
volgende dag op jacht naar het rijbewijs. Missiegarage Yussuf had nog papieren van mijn
motor bij Kees liggen, waarmee het slechts tekenen zou zijn bij de Revenue. Mocht
langzamerhand ook wel, want alle papieren en documenten tellende waarvan mij was gezegd
dat ik ze niet mocht weggooien op weg naar mijn rijbewijs kwam ik op twaalf. Dit alles om
een zorgvuldige gang van zaken te garanderen. Dat blijkt moeilijk genoeg want bij de
Revenue hing een NOTICE met vier namen van mensen die ABSOLUUT niets met rijbewijzen,
belasting en dergelijke van doen hadden en bij vragen moesten mensen die met deze
ex-onkreukbare ambtenaren te maken hadden gehad maar langskomen.
Miss Two-or-Three-Days zat weer als vanouds achter tralies met aan de andere kant een
meute deemoedig wachtende negers. Als vanouds was de deur naar het getraliede kantoor
gewoon open en liep ik met mijn muzungu-komt-geld-brengen gezicht langs de meute naar
binnen. Miss Two-or-Three-Days onderbrak haar werk en wist na inspectie van mijn bos
papieren nog naar eentje te vragen die ik niet had.
Toen sprak ik weer het toverwoord uit: "Yussuf of the Mission Garage".
Prompt vroeg ze hoe ik heet. Dat staat natuurlijk op elk der twaalf papieren, maar de
Bantucultuur is nu eenmaal oraal. Er werd in een la gefrommeld en daar kwam mijn papier,
het was slechts tekenen, er werd aan gewerkt, ga zitten.
Even later kon ik tekenen.
Zo, vroeg Miss Two-or-Three-Days, je bent weg geweest.
Jazeker.
Nu kom je zeker terug met veel dollars.
Nee ik ben arm.
Ben je broke, zoals wij?
Ja.
Ik geloof je niet.
Echt ik ben broke, net als jullie, jullie geloof ik ook niet als jullie zeggen dat jullie
broke zijn, dus het klopt precies. Ben je broke?
Miss Two-or-Three-Days kijkt mij aarzelend aan, zet een gedecideerd gezicht en zegt: ja.
Geloven jullie dat? Vraag ik aan de wachtende meute.
Men maakt onduidelijke gebaren, immers een nette Afrikaan is het met iedereen eens en dat
is in dit geval lastig. Er wordt niet gegniffeld, vooraan volstrekt uitgestreken,
onderworpenheid uitstralende gezichten, maar achteraan de rij zie ik enige ogen wat witter
worden terwijl ze naar andere ogen kijken.
Dit lijkt mij het moment voor een joviale groet en een snelle afgang.
Ik heb een Ugandees motorrijbewijs! Dan moet je het als
filosoof toch ver geschopt hebben, slechts degenen die dit hogere doel hebben bereikt
weten echt hoe ver en zonder Yussuf was het nog heel wat verder geweest. Guile, Good Luck,
de magie van het muzunguschap, van het toverwoord "Yussuf of the Mission Garage"
en ondanks dat toch nog wel hier en daar, beslist niet te veel, maar toch wat duizenden
Uganda shillings, allemaal onderling substitueerbare krachten in een mengsel dat voldoende
bleek. Dit was niet slechts een rijbewijs, ik voel dit als een propedeutisch diploma
Afrika en het vervult mij met grotere trots dan mijn doctoraalbul filosofie. Voor ik hier
een zaakje kan beginnen ben ik nog wel een paar jaar verder. Dat is hogeschool. Dat is de
kunst van de Indiër.
Alle dingen hier zijn krachten. Een steen, een boom, een dier een mens, een geest, alles.
Die krachten houden zichzelf naar vermogen in stand. Dat vermogen heeft de kracht
gekregen. Van andere krachten. Enzovoort.
Krijg je een steen op je kop dan is de standaard uitdrukking in de meeste Afrikaanse
talen: "een steen heeft mij geslagen".
Een mens krijgt vermogen van zijn ouders. Maar ook van een boog, want
daarmee kan hij een beest schieten, zodat hij weer kan eten. Een kracht houdt op te
bestaan als hij botst met een kracht die sterker is. Een boom bezwijkt onder een lawine,
een mens of dier onder een goed geworpen speer. Zo'n speer kan zoiets natuurlijk niet op
zijn eentje. Die heeft zijn vermogen te doden weer van elders gekregen, bijvoorbeeld het
hout, de maker, de gooier, en nog veel meer. Een mens zal daar nooit helemaal het fijne
van kunnen weten. Hoe meer hij er van weet des te meer vermogen heeft hij. Kennis is
vermogen. Die wetenschap komt van de voorouders. Alles komt ergens vandaan. Van jezelf heb
je niets en ben je niets. Zo bestaat de wereld uit krachten die vermogen op elkaar
overdragen en jij fietst daar op goed geluk met wat jij aan vermogen gekregen hebt en dat
is weinig, tussendoor. Zo dacht ik dat het hele idee van "magie" een vorm van
westers onbegrip was. Ik dacht: dit is magie, alles is magie, dus dit woord is overbodig.
Maar zo is het niet. Ik heb er net weer even met de Kafuko's over gesproken. Er is medicijn, magie en geesten en dat is allemaal wat
anders. Het gewoonste is medicijn: je boog wordt "geladen" door de medicijnman
en ook die leeuwetand die om je nek hangt. Dit verhoogt je jachtvermogen. Medicijn is
kruiden tegen puisten, bezweringen tegen slapeloosheid. Magie is bijvoorbeeld dat bij
vrees voor diefstal een tovenaar je huis 's nachts in een bosje verandert, zodat de dief
er aan voorbij loopt. Een rieten vliegende schotel onderhoudt een tienminuten dienst
tussen Tanzania en New York (naakt en zonder bagage), die als brandstof het bloed van een
gedood mens gebruikt. De tarieven liggen hoger dan bij de concurrerende
luchtvaartmaatschappijen. Geesten worden niet "opgeroepen" zoals bij ons in het
zwevende deel van Europa. Die komen zelf en alleen indien zij verstoord zijn. Het zijn
gestorven clanleden. Ik had ergens gelezen dat geesten onbekende dode personen waren, maar
veelal weet men wie het is. Een geest komt bijvoorbeeld aan zijn zoon Hamlet vertellen dat
hij vermoord is door zijn broer die het koningschap van Denemarken en zijn vrouw begeerde.
Zoiets is meestal wel even stevig schrikken. Met magie en medicijn heeft het niets van
doen. Bekwame lieden combineren vaak de medicijnkunde en de magie, je kunt tenslotte ook
bekwaam loodgieter en talentvol waterpoloër zijn. Toen ik probeerde het verschil tussen
medicijn en magie algemeen te formuleren aan de hand van de vele voorbeelden die ik kreeg,
had ik enig succes met het criterium dat medicijnen voor iedereen begrijpelijk zijn en
magie alleen voor de magiër. Medicijnen is gewoon een vak. Niet alleen een
gecertificeerde medicijnman maar ook veel ouderen kunnen zulke dingen als bogen en
leeuwetanden opladen en beheersen de kruidenkunde (tegen allergie, en ook bijvoorbeeld ter
beperking van het brandstofgebruik van motoren). Dat is gewoon een kwestie van oefenen en
ervaring. Niks bijzonders. De magiër echter, die een patiënt op honderd kilometer
afstand van een slechte knie afhelpt (zoon, afgereisd, krijgt een datum en uur te horen
waarop vader in een bepaalde houding moet gaan liggen), doet zelfs de Afrikaan paf staan.
Voor ons westerlingen is het verschil tussen medicijn en magie dus pas te begrijpen als
wij leren wat voor een Afrikaan verbazend en wonderlijk is. En dan moet je werkelijk goed
zoeken want alles is vermogensoverdracht door de ene kracht aan de andere en veel vormen
daarvan die voor westerlingen verbazend zijn, zijn voor Afrikanen de gewoonste zaak van de
wereld en dus geen magie.
Jinja Rubaga, naast Bert, zondag 15 augustus 1999
Ik denk niet dat ik vandaag iets ga doen. Dat was gisteren en eergisteren ook al mijn
plan maar daar is toen niets van terechtgekomen. Zelfs geen tijd gehad voor schrijven. Ik
zou naar de tovenaar bij de Budhagali watervallen in de Nijl, maar Grace bleek
thuisgekomen. Dus dat werd zitten onder de boom waar zij de was deed, met de broers. Dit
is nu echt Ugandees, zeg ik: de vrouw aan het werk in de brandende zon en de mannen zitten
er in de schaduw naar te kijken.
Ja, zo was het, iedereen was het eens, alleen aan het gezicht van Grace zag je dat ze het
ook wel uit de haak vond. Haar kan het niet schelen, ze laat graag haar handjes wapperen.
Plots opduikend uit de concentratie van haar klusjes roept ze luid: Bert! En dan vertelt
ze iets. Wat ze wil of wat ze heeft meegemaakt. Bij circa de twaalfde Bert! wordt na de
gebruikelijke korte pauze die ze mij gunt om op scherp te gaan medegedeeld dat ze gaat
sparen om na haar eindexamen volgend jaar naar Nederland te komen. Mei-Juni. In mijn
gedachten gaan alle dagen van deze twee maanden onmiddellijk op bezet. Schitterend! Zo
eentje voor het eerst in het westen en ik er de hele dag naast om te zien wat haar opvalt
en te horen wat ze zegt.
Natuurlijk kan dat sparen een verhaal zijn dat uit dient te lopen op een vlucht op mijn
kosten, maar dan heeft ze pech gehad.
Ze wil me ook zien parasailen. Een goed idee, naar Frankrijk en Frans praten want dat kan
ze nog niet en dat moet beslist bij een Afrikaanse journaliste. En zij dan met een Franse
piloot onder een tweepersoons parapente, ik er jaloers achteraan onder de mijne. Ik word
ook weer een beetje verliefd, maar de volgende dag is het weer terug op zuivere
vertedering. Vanochtend ging ik met haar mee bidden, zoals dat hier heet. Ik stikbenieuwd.
Want ze gelooft immers dat mensen bezeten kunnen worden door geesten.
In de kerk horen mannen rechts en vrouwen links van het gangpad. Ik zit dus links met
Grace. Daar zitten nog enkele mannen meer. Tevens zit je vooraan als je belangrijk bent en
anders achteraan. Alle nitwits, inclusief enkele vrouwen verdringen zich kont aan kont op
de eerste drie bankjes rechtsvoor. De buitensten moeten persen om niet op de grond terecht
te komen. De rest van de enorme kerk is gemiddeld eenderde vol en zit gerieflijk. Grace
zit links op tweederde van voren. De dienst van tien uur blijkt om half tien al begonnen,
dus dat scheelt al weer. Nog wat chaotische rituelen, waarbij de binnendansende meisjes
halverwege het gangpad van muziek verstoken blijven en hun danshobbel ieder in hun eigen
ritme als een ontspoorde trein tot aan het altaar voortzetten, en dan is daar de rieten
mand. Ik ga naar voren en betaal. Grace niet. De geldmand gaat
naar achteren en voorafgegaan door de dansmeisjes weer naar voren, terwijl Vincent zo ver
naar voren stapt op het podium als hij de hele dienst nog niet gedaan heeft en een kruis
slaat, nee schrijft, nee tekent met grote devotie. God en geld. Monetising the economy is
een thema in Uganda: niet je eigen eten verbouwen, maar kopen met de opbrengst van de
verkochte cash crop. Wordt afhankelijk! Het door mij zo genoemde satellietschotellied
wordt ingezet, het lied waarbij men de handpalmen als een kommetje ophoudt ter ontvangst
van het zegeningssignaal van de Heer van boven. In de VIP sectie rechtsvoor is iemand die
zijn handen omhoog houdt alsof hij onder schot gehouden wordt door Father Vincent, die het
bloed aan het toveren is. Hier is duidelijk nagedacht. De Heer is daar bij Father Vincent,
deze VIP heeft de beste ontvangst. Grace doet niet mee met het schotelen. Ik dus ook niet
deze keer. Samen uit samen thuis, tenslotte. Dan komt de communie. Grace gaat niet. Ik
blijf dus ook zitten, stiknieuwsgierig, natuurlijk. Wie niet gaat is ongedoopt of meent
eerst zonden te moeten biechten. Ik vraag niets natuurlijk. Zelf heb ik zonden zat om niet
te hoeven. Als ze later op de dag komt vertellen dat ze de stad in gaat ontstaat op een of
andere manier het moment.
Nee, die ouwel hoeft ze niet. Ze vindt het onzin, dat gedoe met die ouwels. En ik?
Nou, ik doe mee met de anderen, beken ik halfslachtig. Jij ging niet, daarom ging ik ook
niet. Bidden vindt ze wel belangrijk?
Ja, bidden wel. En niet protestant maar beslist katholiek?
Ja, beslist katholiek. Zijn er meer mensen die dat zo vinden?
Weet ze niet.
Zelf bedacht?
Ja.
Zelf iets bedenken is toch ongebruikelijk?
Ja, hier doen de meesten gewoon mee met de anderen, zegt ze.
Zo doen kinderen dat toch ook, zeg ik, die gaan toch eerst nadoen en voelen later pas waar
het voor is? Ik ga voelend-onderzoekend in de satellietschotelhouding staan. Ja, zeg ik,
het voelt of ik wat ga krijgen. Zal wel komen omdat ik altijd zo sta als iemand me iets
wil geven. Pavlov.
Grace kent Pavlov niet. Ze weet dat ze afwijkt, maar dat is gewoon zo en ze maakt er geen
fuss over. Een individu van eigen makelij in Jinja. Ik zal het maar niet aan de Paus
vertellen.
Ik was een half jaar geleden al eens tevergeefs bij de tovenaar Budhagali geweest. Als
ik vandaag aankom ligt wijlen zijn motorfiets nog steeds in zes tinten roest half uit
elkaar op dezelfde plek. Ik zet mijn warme rood-zwart monster er naast op de standaard,
schakel uit en begeef mij kijkend naar onze respectievelijke bolides in een moment van
contemplatie. De blaadjes ritselen. Er straalt een vreemd licht over de bruine kleiplaats
die zich tussen zijn huis en de overige bouwsels bevindt. Een sterrenbeeld van
kinderoogjes schittert in het duister van het deurgat. Met een jonge moeder maakt een
meute kleintjes zich los uit het duister. Welcome, ga zitten. Nee, hij is in Kampala.
Alweer dus. Zou hij weer iets hebben gebroken?
Of ik een probleem heb.
Ja: ik ben een filosoof. Dat is iemand uit het westen
die wijsheid zoekt maar geen macht heeft. Hier heb je geen filosofen, was mij verteld, en
wel tovenaars. Dus ben ik gekomen om kennis te maken. Ineens zie ik dat de twee heilige
hutten verdwenen zijn. Wat is er gebeurd?
Er was een storm geweest. De grote boom bij de weg was over de shrines gevallen.
Dat is nog eens wat anders dan je arm breken! Budhagali heeft het verbruid bij de geesten,
dat zal hij niet meer kunnen verbergen. Ook de vrouw, zijn dochter, zit er wat sip bij. Er
valt een stilte. Vandaar het vreemde licht!
Waren er ook mensen gewond geraakt?
Nee, dat niet. Budhagali was niet thuis geweest en de kinderen zaten in huis.
Dat is het geweest, zeg ik. De geesten hebben hun boom op hun shrines laten flikkeren om
de kinderen te sparen.
Een zoon van Budhagali zelf, zeven, komt met het gastenboek. Met pen. Geheel volgens Burgman laat ik mijn gegevens de plaats van twee
personen innemen. Ik maak een afspraak voor woensdag en reik een halve liter cola uit. Er
wordt nog even om geld gezeurd. Ik besluit het vinkentouw te spannen: nee dat regelen we
woensdag wel. Budhagali junior gaat nog twee keer rond achterop de motor en de filosoof
trekt weer op. Ik ben niet ontevreden over dit begin. Hij zal de volgende keer niet van me
schrikken. Tenslotte moet hij mij laten schrikken.
Terwijl ik steeds Afrikaanser wordt in mijn eigen ogen, zo drink
ik tegenwoordig bij power cut de koffie gewoon koud, lijken de Afrikanen mij steeds
westerser: In Yussufs missiegarage worden op mijn motorfiets blanke staaldriehoekjes
geïmproviseerd voor passagiersstepjes ten gerieve van mijn moeder die maandag komt.
Iedereen kent alle details, want pas als de hele garage weet dat het om mijn moeder gaat
beseft men de volle ernst van de taak, althans daaar ben ik vanuit gegaan. Is dat zo? Ik
weet het niet zeker. Hoe dan ook, de kleur van de plaatjes is beoordeeld als niet passende
bij mij rood-zwarte motor en er is ongevraagd een kwastje zwarte verf over gegaan!
Ander voorbeeld: verbaasd vraagt een meisje in het hotel wat ik met dat fluitje om mijn
hals moet. Bescherming tegen kwade krachten natuurlijk! Daar heeft ze nog nooit van
gehoord. Ik besluit dit minder serieus te nemen, Piet signaleerde meermaals de neiging bij
mensen om nog nooit van die "ouderwetse" dingen gehoord te hebben.
In de garage werd naar de mening van hoofdmonteur
Moses een motor te lang geprobeerd. Toen het begon te stinken riep hij: Hou Op! En ze
stopten. What means Hou Op in Lusoga? Vraag ik. "Enough" is het antwoord. Net
zoiets als mijn "lekker" in Bugembe, door kleine Davies driftig verspreid?
Deze Moses oogt dertig. Hij is als jongetje hier gaan werken en heeft zichzelf alles
geleerd. Hij kan van alle motoren zelfs alles repareren wat in Nederland alleen vervangen
kan worden. Hij krijgt volkomen vastgeroeste en op het oog onbruikbare onderdelen los,
past er, al oplettend op zijn assitententen die met andere reparaties bezig zijn en hen
adviserend, een keur van truken op toe, gebruik makend van een schroevedraaier, een baco,
een lap en wat olie, zet ze terug en je kunt weer rijden. Een natuurtalent. Hoe stelt hij
zich de processen voor van een startende motor, een rijdende motor, een schakelende motor?
Ontbranding door een bougie en door compressie? Ontstekingsmoment? Brandstofmengsel? Net
zoals onze monteurs het uit de boekjes leren? Ik zou het graag willen weten maar hij
spreekt alleen Lusoga en het onderwerp is te abstract. Hoe hij het ook voor zichzelf heeft
gevisualiseerd en begrijpelijk gemaakt, het succes lijkt 100% exact.
De tijd van het aanbrengen van de stepjes doodde ik met een wandeling heen en weer naar de
Sailing Club. De enige zeilboot die daar lag blijkt verdwenen. Ik ontmoette een
botenbouwer bij zijn "werf", een grasveld onder een boom waar vijf boten, van
drie tot acht meter lagen enkele ter reparatie enkele niet, zoals ik dacht, definitief ter
aarde besteld doch ter restauratie en een paar nieuwe. Alles half af. Hij bouwt verder
zodra hij geld krijgt. De eigenaren van deze vaartuigen hadden allemaal tijdelijk even
geen geld. De botenbouwer zat in de schaduw van de boom in één van zijn boten te wachten
of er iemand zou komen. Dat deed hij al weken. Het begint met een kiel, er wordt niet
gemeten, alleen gepast, op het oog, er zijn geen roeren, want vroeger werd aan beide
kanten gepeddeld en nu stuur je eventueel met de aanhangmotor midden achter. Vissers blijken ook niet snel te besluiten tot
reparatie over te gaan. Van boven zie ik hun bootje, een soort Giethoornse puntertjes van
een metertje of twee en een half, vol lekwater staan. Daar blijkt de gevangen vis mooi in
rond te kunnen spartelen. Het visnet is rond met gewichtjes langs de buitenrand. De
peddelaar achterin kiest een plek, de tweede man gooit het visnet vanaf de punt als een
pizzabakker in de lucht waar het zich spreid tot een prachtige grote cirkel van wel vier
meter doorsnee voor het op het wateroppervlak valt en zinkt. Daar, mag men aannemen,
zoeken de gewichtjes van de rand elkaar geleidelijk weer op zodat het net zich sluit
hopelijk om een ongelukkige vis. Terwijl dat gebeurt kan de gooier met een plastic
soepbord even een litertje of drie water uit de boor hozen en zo blijf je net drijven.
[plaatje: victoriavissers.jpg]
Een gloednieuwe luxueuze villa wekt mijn aandacht en ik wend mij tot de simpel wonende
buurvrouw voor een praatje (Welcome!) in de hoop iets los te krijgen over wie daar woont.
Maar nee. Wel luistert ze met belangstelling die bleef toen ik de complexiteit van mijn
beschouwing maar eens ging opvoeren. Harriet Kiwemba, de vrouw van een veearts, blijkt
juist afgestudeerd in Art op Makerere op vrouwen en economie. Zij gooit bij mij enkele
ruitjes in zoals mijn overtuiging dat jongetjes en meisjes zeker tot hun elfde volstrekt
gelijk behandeld worden. Haar zoon vatte aandacht op voor poppen. Die verdween snel toen
hij er om uitgelachen werd. Het knielen bij de begroeting leren meisjes wel en jongens
niet. Ik ga nog eens langs.
Miss Margaret, die schreef "pray for me, I'm not steady", blijkt weer in
goede doen. Door tegenslagen! Haar reis naar de Verenigde Staten als zangeres in het
gevolg van de Kyabasinga van Busoga is niet doorgegaan omdat het gevolg van de Kyabasinga
geen visum had gekregen. De koning is zelf ook niet gegaan. Deliberaties zijn gaande. Maar
erger is dat M'zee, haar vader in Kaliro een soort bloedarmoede had gekregen en door zijn
feeksen van vrouwen bij Miss Margaret is gedumpt. Kijk kijk, zeg ik: ze willen je niet met
mij ontvangen, maar als het serieus wordt kennen ze je waarde! Lachend slaat Margaret haar
hand tegen de mijne zoals volleyballers dat doen na het maken van een punt. Margarets
Parijse zuster betaalt de medicijnen en heeft precies hetzelfde gezegd.
Van dat wachten in die ziekenhuizen krijg je
geen goed humeur, vertelt Margaret. Niet zozeer omdat het tijd kost, maar dan komt daar
zo'n vader met zijn kindje helemaal opgezwollen van een slangenbeet en als de dokter na
uren eenmaal komt lijkt de zaak inmiddels vrij hopeloos. En dat zit dan naast je in de
wachtkamer. En die westerlingen maar collecteren, denk ik in een felle steek van woede,
geld is niet het probleem van de medische zorg in Afrika. Dat collectegeld gaat in de dure
auto's waarmee die dokters afwezig zijn in het ziekenhuis.
De strijd om de bisschopszetel van het anglicaanse diocees van Busoga gaat gewoon door.
Men heeft een neutrale Busoga kandidaat tot bisschop benoemd, maar negentien
"Christians" hebben de aartsbisschop geschreven dat er tien bezwaren zijn tegen
de goede man.
Of Margaret daar bij hoort?
Nee, haar vader is ziek, ze heeft geen tijd.
Houwen zo, is mijn advies, verdorie ik heb gelijk, ik weet het zeker.
Muzee ligt in een kanzu (witte dunne kaftan) op zijn bed. Al twee maanden. Het is wel
beter dan een tijdje geleden.
Leest hij?
Daar waren ze nog niet op gekomen. Margaret heeft een bijbel met grote letters.
Heeft hij die nog niet uit?
Nee.
Nou wat wil je nog meer, denk ik bij mezelf, de bijbel, vooral dat schitterende oude
testament, die litanie van seks en geweld die uit de pen van een moderne auteur een
schandaal zou veroorzaken. Ik herinner mij hoeveel moeite het mij heeft gekost de Bijbel
te bestellen: als je op amazon.com "Bible" intikt krijg je 32000 treffers.
Allemaal schrijvers die menen te begrijpen wat er in de Bijbel precies wordt bedoeld. De
Bijbel zal er zelf ook wel een paar keer tussen staan, maar wie begint nou aan zo'n
zoektocht? Ik heb toen iemand die naar een Engels dorpje ging gevraagd daar in de winkel
van sinkel naar de Bijbel te vragen. En zo heb ik hem gekregen. Spotgoedkoop. Ik breng
M'zee later op de dag mijn kranten van de afgelopen dagen. Hij wil in de schemer bij de
olielamp al gaan lezen.
Junior Kafuko, de oudste zoon van de buren, werkt mij met zijn
nietsdoen het meest op de zenuwen. Toen ik na een half jaar het Kafuko-erf opkwam en het
huis binnenging lag hij precies zo scheef op diezelfde stoel onderuit met één arm achter
de rugleuning TV te kijken als ik hem zes maanden geleden had achtergelaten. Alleen aan de
TV was iets veranderd. Het sneeuwde en leek nu een spiegelbeeld via een rimpelend
wateroppervlak en geluid was voornamelijk ruis. Het scheen hem niets uit te maken. Dit
nietsdoen lijkt niet iets dat je met een schop onder zijn reet kunt beëindigen. Het lijkt
een ontwikkelingsstoornis, een door jaren van deprivatie diep ingesleten defect. In zijn
hoofd komt het absolute minimum op dat nodig is om van het nietsdoen geen al te ernstige
onlustgevoelens te krijgen: "mag ik je krant als je hem uit is?" "Drink je
koffie?, Ik wil ook koffie." "Binnenkort ga ik je motorfiets eens lenen".
Het idee iets voor een ander te doen, het benul om zich in de wensen van een ander te
verdiepen is er niet. Kort gezegd, er is eigenlijk zo weinig als er onder nog levende
mensen kan zijn. Minder en je bent dood. Junior is de enige niet. In Luo is er een woord
voor, legde Hans Burgman mij eens uit: "samuoye", iemand wiens kracht verloren
is gegaan.
Het doet me denken aan een TV programma over een tamme Orca in een soort zwembad. Die had
heel veel speelgoed en ze deden er erg veel spelletjes mee. "Orca's moet
beziggehouden worden, anders gaan ze zich vervelen, het zijn namelijk vreselijk
intelligente beesten", zegt de kommentaarstem. Wat er gebeurt als je niks met ze doet
werd er niet bij gezegd. Zouden die dan ook samuoye worden? En als een beest zich niet
gaat vervelen bij het niets doen, bewijst dat dan dat het niet erg intelligent is?
Zo dacht ik dat Junior, en ook de andere jongens Kafuko, toptalenten in het niets doen
waren, maar dat valt tegen. Vanmiddag waren ze de stad ingeslenterd omdat ze zich
verveelden ("bored"). Ze kennen het woord! Ik was bijna even verbaasd als toen
ik hoorde dat negers in de zon kunnen verbranden. Ze hadden nog wat gezien ook, vertelde
Junior die bij mij even kwam pauzeren van het relaxen: bij de rotonde was er een
belastingrazzia. Iedereen boven de achttien betaalt "graduate tax", 9 euro per
jaar, minder als je armoede kunt bewijzen, tot 45 als je "goed" verdient.
De "boys" houden geen dure auto's aan, uit vrees voor big men, dus men pakt
mensen die te voet of per fiets gaan. Het was een heel geren, teruggefiets, gewaarschuw en
vreemd geritsel in bosjes. De enkele ongelukkige die niet oplet gaat zonder schoenen en
overhemd op een truck door de stad en er wordt ook gemept. Het is, kort samengevat, dus
meer een belasting op armoede en argeloosheid. Hoe het precies zat met alle belastingen
wist Junior niet, maar er was een folder op het gemeentehuis.
Een folder op het gemeentehuis?
Ik erheen. Meteen. Monumentale trappen leiden naar een groot
toegangsplatform waarop verplaatsbare houten borden staan die aangeven wie waar mag
parkeren: "Mayor", "Secretary of Municipality" enz. Er is een beambte,
fantaseer ik, die bijhoudt waar de burgemeester is en is die weg, dan verplaatst hij het
bordje van de Sec naar de plaats van de burgemeester! Als dat de receptionist is, dan
verklaart dat meteen waarom mijn vraag over de folder hem in de grootste verlegenheid
bracht. Na drie doorverwijzingen werd ik respectvol te antichambreren gezet in de gang
voor de kamer van Miss Betty Mwigale, ACAO Jinja Municipality. Toen haar vorige bezoeker
verdwenen was kreeg ik van alle kanten geluidloze wijstekens dat ik naar binnen kon. Miss
Betty, achter in de twintig, een rond tonnetje van een dikke honderd kilo, was alweer in
haar New Vision verdiept, de pagina van de personeelsadvertenties. Links van haar een
circa zeventig jaar oude brandkast met een dito nummer erop. Aangenaam verrast kwam ze uit
haar krant. Ik vertelde haar dat ik niet voor zaken kwam maar uit
onderzoeksbelangstelling. Dat zette haar op haar praatstoel. De "monetisation",
het naar geldelijke maatstaven zetten van de economie, bracht veel aanpassingsproblemen
met zich mee. Mensen verkochten tegenwoordig hun voedsel om schulden te betalen en gingen
dan bedelen. Mensen verbouwden te veel cash crop, zodat ze te weinig overhielden voor
eten. Het zelf verbouwen van voedsel blijft goedkoper dan het voedsel kopen met de
opbrengst van de cash crop. Je moet rekenen en balans houden tussen het één en het
ander. Dat kunnen de mensen vaak niet. Ook hebben ze vaak niet meer goed geleerd voedsel
veilig tegen nat, droog en vraat op te slaan.
Het beginnen van een zaak in Jinja is geen sinecure, want alle inspecteurs der
verschillende voorschriften keuren af zolang er geen geld op tafel komen en goed in het
andere geval, waardoor men in beide gevallen niet weet aan welke voorschriften men nu
werkelijk voldoet. Nee een belastingfolder is er niet. Ieders belasting is het resultaat
van persoonlijke onderhandeling. Het beste kan men zijn licht opsteken bij vergelijkbare
gevallen, als men zich wil wapenen tegen de meedogenloze pen van de gemeenteambtenaar.
Ik zie het al voor me: muzungu heeft idee voor zaakje dat nog nooit eerder is vertoond.
Zo? Vertel eens? Zeg je dat het geheim is dan krijg je geen vergunning. Vertel je het, dan
wordt je geheim verkocht aan de concurrent en aangezien je zaak geen precedent heeft zet
men een nul achter je verschuldigde belasting.
Men begint nu, hoor ik als ik weer wakker word van mijn overpeinzing, te begrijpen dat een
gemeente die het zakenleven niet afknijpt meer geld binnen krijgt. Zooooh, zeg ik alsof
mij een glas champagne wordt aangeboden. Een paar keer tracht ik met verheffing van stem
te zeggen dat dit een erg interessant gesprek geweest is, maar ze is nog niet klaar. Als
ik tenslotte na een warm handenschudden de kamer verlaat zit inmiddels een bedeesde
zakenman (in spe?) op mijn antichambreerstoel in de gang, waar ik bij het verlaten van het
pand stil voor bid.
Peter Kafuko kan zwemmen. Dat heeft hij geleerd van een jongen van school, die van een eiland een dikke kilometer voor de kust komt. Wegens school woonde die bij zijn tante op het vasteland, maar die ging dood toen hij elf was. Hij moest terug naar zijn ouders. Een boot voor huis-schoolverkeer? Jongen, die school, dat is toch mooi geweest, ga toch vissen! Dat deed hij niet. Hij zwom twee jaar lang met zijn tas op zijn hoofd naar school. Toen had hij geld bij elkaar voor een boot. Hij bleef zwemmen als er geen golven waren want hij wilde niet dat zijn boot gestolen werd.
Stsjoertsjie Man blijft ijverig en kleverig. Hij liet me snel op de motor ("mag ik
rijden?", OK) zijn huis zien. Op weg trachtte hij mij een auto te verhuren of
verkopen, hetgeen ik niet nodig bleek te hebben. Daarna gingen we met vrienden een café
in. Daar refereerde hij aan een brief aan mij in Nederland, waarin hij opknapkosten voor
zijn auto opsomde die hij gemaakt had "om mij netjes te kunnen ontvangen". Wat
hij zei begreep ik niet en had ik ook niet begrepen als ik het wel begrepen had, want het
ging duidelijk over geld dat hij nodig had. Toen ik ook nog mee moest naar een kip nam ik
beleefd afscheid, doch werd begeleid naar de stoep, waar ik een warm oor ter beschikking
stelde voor een lang verhaal over het moeilijke financiële leven in Jinja, gouden bergen
die zijn broer mij op zijn verzoek gratis ter beschikking zou stellen, hetgeen die broer
niet kon weigeren want het was immers zijn broer en of ik niet wat cash had.
O, wat is dat nu jammer, kreet ik diep teleurgesteld uit, ik had je zo graag willen
helpen, maar ik heb al mijn met pijn gespaarde centjes nodig voor mijn arme moeder die
maandag aankomt enz. enz., geheel volgens de vigerende etiquette op een lengte gebracht
gelijk aan die van het aanzoek tot ter beschikking stelling van het slijk der aarde.
Mijn lijstje van vraagpunten over Stsjoertsjie Man is dus uitgebreid. Motorrijden kan hij,
zwemmen niet. Toch zegt hij een legeropleiding te hebben. Hij leent geld aan
kandidaat-burgemeesters voor verkiezingen, heeft de tenders (pacht van de belastinginning)
van alle markten doch geen geld voor schijfremmen, anderhalf kabeltje en nog zo wat. De
geldschieter van de Jinjajenese politieke elite komt bij mij een paar tientjes poffen voor
auto-onderdelen. Hij zegt een kleine groep handlangers te hebben die voortdurend gereed
staan orders in ontvangst te nemen. Dat klopt. Volgens Miss Margaret woont hij in een
notoire penozebuurt. Zover ben ik. Grace moet worden ingezet.
Yussufs vrouw, die ik in de motoronderdelenwinkel tref stuurt mij voor lakens naar een winkel waar ook prachtige "Jinja fabrics" bedrukte katoenen stoffen (ketenge) liggen. Voor vier euro genoeg voor een overhemd. Miss Msese, die vóór de winkel zit met een naaimachine, maakt ze voor een tientje. Ik zoek drie mooie uit. De zus van Miss Margaret vindt ze prachtig, maar de Hollandse ketenge is toch het best, zegt ze. In de zelfkant van haar jurk staat: "Guaranteed Dutch". Even later heeft ze speciaal voor mij een rok met bijpassende bloes aangetrokken met in de zelfkant: "Veritable Hollandais". Dit alles gaat natuurlijk op de foto. [plaatje: veritable hollandais.jpg]
Jinja Rubaga, naast Bert, vrijdag 20 augustus 1999
Mary Kafuko had de vorige keer verteld dat ze zo goed
geld zou kunnen verdienen met haar huis in de stad als ze dat eens kon opknappen en
inrichten. Ik zei dat ze een budget moest maken, dan konden we er eens aan rekenen.
Zou ze doen. Na maanden ontving ik een kort lijstje uitgaven voor een hek en nog wat. Ze
bleek het niet vergeten, want ik kreeg nu al snel weer de vraag of er wat van zou komen.
Zonder schatting van de opbrengstenkant was dat wat moeilijk, zeg ik, want dan kunnen we
niet uitrekenen in hoeveel jaar je je schuld terug kunt betalen.
O ja, dat was ook zo.
Op een avond ging ik met mijn notebook op schoot naast haar zitten om de som te maken. Nu
kwam er een geheel andere lijst van zaken bovendrijven: het interieur. Stoelen, tafels,
kasten, gordijnen. Alles nieuw. Dat telde flink aan. Mary zelf was aarzelend over wat ze
nodig had, maar pleegzoon Kiganda rammelde gelukkig rap het lijstje af. Mary zelf gaf in
antwoord op mijn telkens gestelde vraag hoe duur en hoe veel ten antwoord hoe het er
uitzag en waar het precies voor nodig was. En geen prijs. Dan verloste Kiganda haar weer
door met grote beslistheid tal en prijs te noemen en waar je het voor die prijs kon
krijgen. Mary begon al wat somberder te kijken. Het werd 8 000 000 Uganda shilling.
En de opbrengsten? Vroeg ik.
Vijf personen elk een kamer. Met één enkel fornuis om beurten koken, was de bedoeling.
Wie wil dat? Wat betalen mensen die dat willen? vraag ik.
USH 100 000 (60) per maand.
Bij wie gaan zulke mensen nog meer kijken als ze op zoek gaan naar een kamer? Betalen 5
mensen die genoegen nemen met één gezamenlijke keuken en fornuis 100 000? Moet je die
mensen wel in de gloednieuwe spulletjes steken zoals we net ons inrichtingslijstje hebben
gemaakt? Ik reken voor dat je je schuld van de investering in een jaar of vijf hebt
afgelost als je gemiddeld half bezet bent. Zou dat lukken?
Dat leek hun wel. Ach, zegt Kiganda, zo'n huis rendeert altijd, een gezin betaalt er zo
600 000 voor.
Evenveel dus als zes kamerbewoners, zeg ik en daar kunnen jullie er maar vijf van hebben.
Oh, dat was ook zo.
Moet je dan geen gezin nemen?
Nee, want zijn die weg dan sta je zo weer een half jaar leeg.
Bij die kamerbewoners reken je toch ook halve bezetting?
Oh ja, dat was ook zo. Een gezin dus.
Hoe gaat een gezin in Jinja een huis zoeken? Zijn er bemiddelaars?
Mary dacht een briefje bij het postkantoor.
Ik herhaal: als je alle verdiende geld meteen teruggeeft aan je schuldeiser dan ben je in
vijf jaar uit de schuld.
Ja, zegt Mary, maar weet je wat, ik leen het en dan vind ik misschien een sponsor en die
betaalt het voor mij af.
Ja, dat zou mooi zijn, zeg ik, iemand die gewoon geld geeft.
Ik wil helemaal geen schuld, zegt Mary opeens. Hoeveel is het nou in euro's? Reken dat
eens uit. Nou, eh, 4500 zeg ik.
Mary kijkt mij aan en haalt haar schouders op, alsof zij zeggen wil: dat stelt voor jou
toch niets voor?
Nou dat is veel geld, zeg ik: vijf Afrika vliegtickets, of bijvoorbeeld een behoorlijk
goede auto. Ik neem nu maar eens de leiding over het vervolg: ik zal de rekensom mooi
opstellen en uitprinten bij Piet, met het lijstje van de onzekerheden waarover we
uitsluitsel moeten krijgen. Op dat moment weet ik al zeker dat hier helemaal niets van
terecht komt. Het huis, herinner ik mij ineens uit verhalen van andere Nederlanders die
Mary vroeger geholpen hebben, is vroeger verhuurd geweest. Tot het te slecht was om te
verhuren. Ook toen ging de opbrengst natuurlijk gewoon de huishouding in zoals dat ook nu
de bedoeling is.
Kortom: bij transacties die iets met de toekomst te maken hebben: sparen, investeren,
onderhoud, lenen, heeft het toekomstige gedeelte voor hen geen realiteitsgehalte. Sparen
doe je niet. Investeren is van geld iets kopen. Wat er daarna gebeurt is fantasie en
speculatie. Onderhoud is geld weggooien. Van lenen is één ding zeker: je krijgt nu geld.
Dat dacht ook iemand die ik dankzij mijn groentevrouw nog net achter mij door wat potholes richting gemeentehuis zag hobbelen in een
driewerf verlengde geblindeerde Mercedes.
Daar gaat je belastinggeld, zei ik tegen haar. Daar hadden ze je stoep van moeten leggen.
Yes, zei ze, maar van de walging die ik bij mijzelf voelde geen spoor. Zij betaalt
belasting om niet lastig gevallen te worden. Een jungle is wel degelijk een samenleving.
Jinja Rubaga, naast Bert, zondag 22 augustus 1999
Gisteren met mijn motorfiets over de potholes naar
Kamuli voor een onverwacht bezoek aan Faith. Zij had al haar geld bij Piet opgenomen en
mij bericht over een bij de politie liggend probleem waardoor ze haar land niet kon gaan
bebouwen. Waartoe dan het geld gehaald? Piet vond haar er bij het afhalen bijna al te mooi
gekapt en in de kleren zitten. Ik had mij inmiddels ingeprent onder geen beding nijdig te
worden en keurig te registeren wat volgens haar was geschied en dat waar ik kon te
controleren.
Ik rijd eerst naar haar land. Daar blijkt niets aan gedaan. Er staan wel muren voor een
vierkamerwoning van zes bij acht. Twee mannen met zagen en spijkers zijn de eerste hand
aan het dak aan het leggen. Dat was niet de bedoeling. Ze zou eerst de verdienende
activiteiten starten en met de verdiensten een woonhuis bouwen. Nu eerst alleen een
schuurtje voor het gereedschap. Maar goed, er komt tenminste een huis van, doe ik positief
tegen mezelf.
Naar haar school: de Kamuli Polytechnic. Ze bleek boodschappen doen in "town",
zoals het busterrein met drie aanliggende winkelstraten heet. Dat moest een makkie zijn.
Ik zou haar natuurlijk niet zien tussen al die eender lijkende zwarte Basoga, allemaal
familie van elkaar, maar een bovenmaatse muzungu op een grote roodzwarte crossmotor moet
zijn vriendin na hoogstens drie ererondjes door "town" achter zich aan krijgen
hollen. Aan de overkant van het busterrein stond iemand met een bekende soort wangetjes
met de rug naar mij toe in een winkel te kijken. Ik parkeerde er een halve meter achter en
wachtte voor de zekerheid tot ze zich omdraaide. Faith! Glorie, natuurlijk, hoewel
waarschijnlijk geluk dat ik haar het eerst zag. En daar werd, zoals dat hoort in Afrika,
het dagschema van Faith binnen een minuut geheel omgegooid: a.) Naar de plot. b.) 10 km
West naar Oma in Butansi, c.) 10 km Oost naar zoon Japhet (7) op de kostschool. Want ja,
we hebben vandaag even een motorfiets! De plot, ter demonstratie, maar ook duidelijk als
inspectrice van haar timmerlieden, met wie enige noten werden gekraakt. Het landprobleem
bleek daaruit te bestaan dat de familie van de vrouw van wie ze het gekocht had het
contract aanvocht wegens het ontbreken van hun handtekening. Faith had dit eerst
genegeerd, tot men de politie had meegekregen. Het was gekocht voor USH 700 000
(400) en nu wilde men er USH 300 000 (180) bij. De koop was in zoverre
geaccepteerd dat het te bebouwen gedeelte als eigendom van Faith werd beschouwd. Faith
werd rijk geacht toen ze niet alleen was gaan ontginnen maar ook gaan bouwen. Haar
tegenzet was geweest te zeggen dat ze de rest van het land niet nodig had, wetende dat
daar niet snel een gegadigde meer voor zou komen, zeker niet nu zij er zou gaan wonen. Het
wachten was nu op ruzie tussen de verkopende familieleden en het resulterende zakken van
de prijs. Ze wilde kopen in januari en waarschijnlijk voor minder dan driehonderd.
Is dat wachten wel driehonderd waard?
Ja, trouwens, ze had toch even geen geld.
Nu moet de aap uit de mouw komen, dacht ik. En dat kwam hij ook. Ze had gratis 2 acre
geleend van buren in Butansi en was op het land van haar familie nog eens 1 acre begonnen:
aardappelen, maïs, cassave, bonen en pinda's. Het geld was eerst in de zaailingen voor
dat land gestopt. Na de vorige oogstperiode had ze al goed verkocht (vond ik, zelf noemde
ze het "aardig").
Ik viel haar opgelucht in de armen.
Op naar Butansi. Oma zat op haar plek waar ze altijd zit en ze deed wat ze altijd deed:
bananen schillen voor de matoke. Dóór over een zijpaadje naar wat eenvoudige hutjes.
Hier hadden de simpele mensen veel land en kwamen niet op de gedachte iemand die het wilde
ontginnen en bebouwen geld te vragen. Bovendien bleken ze aangestoken door Faith en haar
na te volgen in haar ploeg- en zaaimethoden: hun land was niet van het aan Faith geleende
te onderscheiden: keurig rechte voren en uitpiepende jonge plantjes, heel apart voor deze
omgeving. Faith deed nu vrijdagavond op mijn fiets de 10 km naar Butansi om zaterdag bij
het krieken van de dag te kunnen beginnen. Door de week is het te ver. De familie van het
land past op (rijpe oogst wordt gejat, ook door buurtgenoten) en in de buurt zijn jongens
die achterstallige arbeid veel goedkoper doen dan bij Kamuli gebruikelijk is. Nu stond
weer alles klaar om op te schieten in de regen. Ook was er een boom gekocht op een stuk
land een eind verderop in Butansi. Die was verzaagd en voorzover niet voor het dak nodig
dat nu gebouwd werd verkocht. Zo was winst gemaakt op de boom. Daarvoor waren de spijkers
en de staalbanden voor het dak gekocht.
Terug naar de familie in Butansi. We moeten bij iedereen langs en het is lunchtijd.
Daarna zwoegt mijn motorfiets ons met een hutspot bonen-cassave-tomaat en een lunch van
matoke met dodo en geitevlees in onze buiken terug naar de grote weg. Recht oversteken en
weer de bush in naar de school van Japhet.
In een gehuchtje kopen we zes eieren, vijftien kadetjes voor hem en voor ons vier liter
benzine uit een vieze jerrycan met gelukkig een filter.
De school: Faith verdwijnt, op zoek naar een leraar en een jongetje van zeven meldt zich
schuchter bij mijn motorfiets en geeft mij een hand. De andere in zijn mond.
Hallo, hoe heet jij?
Japhet, zegt hij.
Ja zo zien ze er allemaal uit, wie weet heten ze allemaal Japhet.
Heet je moeder Faith?
Ja. En je broertje, hoe heet die?
Dit is een strikvraag want ja zeggen kan iedereen. Konobodoro Tatjanawadowo, zegt hij (of
zoiets).
Tsja, het jongetje heet Shaim, dus had hij Peter of zoiets gezegd, dan was dit een andere
Japhet geweest.
Ik besluit dat dit mijn Japhet is, hij weet ook niet meer de naam tennisbal, maar als ik
die noem beaamd hij het. Hij blijft een beetje naar de grond kijken. Ik pak hem, zet hem
op de motor en geef hem de meegebrachte ansichtkaart met op afbeelding 1. een vervaarlijk
gapende, op afbeelding 2. een de kijker aankijkende en op afbeelding 3. een de ogen
sluitende leeuw, met daaronder de tekst van George Bernard Shaw: whatever reputation I
have stems from the fact that I never open my mouth unless I have something to say.
Hij pakt het, maar blijft zijn emoties binnenhouden.
Wat of het is, vraag ik.
Een lizzard, vindt Japhet.
Tsja, je kunt wel in een land wonen waar de leeuwen nog los rondlopen, maar als niemand TV
heeft
mag je blij zijn dat je niet weet wat een leeuw is.
Dus ik zeg: als je ooit zo een ziet moet je snel in een boom klimmen.
Daar komt Faith.
Hetzelfde patroon.
Hij staat. Kijkt naar de grond.
Laat zich vastpakken maar houd zich zelf passief. Zijn we ongewenst in zijn territorium?
Vraag ik Faith.
Nee, maar als hij mij ziet wil hij mee naar huis en hij weet dat dat niet mag zegt Faith.
Ik schiet zowat vol van de triestheid.
Daar staan wij dan, klaar om hem te aaien, kietelen, met hem te spelen, maar hij durft
zich er niet voor open te stellen omdat hij bang is dat hij dat te veel naar huis zal
willen.
Faith reikt hem zijn eieren en kadetjes uit.
Daar staat hij dan.
Met zijn eieren, zijn kadetjes en de kaart van de lizzard. Dat moet allemaal in zijn box,
waarvan hij een sleuteltje heeft. Aarzelend en met bedrukt gezicht begeeft hij zich op
weg. Hij heeft het allemaal erg onhandig vast. Het lijkt wel te veel.
Ik pak hem de plastic zakjes weer af, knoop er een draagtasje van en daar gaat hij dan.
Dit blijkt tevens het afscheid te zijn.
Wij kijken hem na.
Hij loopt voetje voor voetje naar zijn slaapzaal langs twee juffen die onder de boom
zitten met wat kinderen.
Die willen zijn kaart zien.
Andere kinderen komen aanrennen.
De juf weet duidelijk wat het is.
Wij starten de motor.
[plaatje: japhet.jpg]
De volgende twee maanden salaris zat ook al in het huis,vertelt Faith. Het geld was op.
Had ze niet beter wat rustiger aan kunnen doen met het huis? We zouden tenslotte beginnen
met puur gewassen verbouwen en dan pas met de opbrengst een huis neerzetten dat naar onze
berekening na het derde jaar, in 2002 klaar zou zijn.
Nee, want dat idee van eerst alleen een schuur was nodeloos kostbaar. Kun je net zo goed
vast de kern van het huis bouwen (het moet twee keer zo groot worden dan wat er nu aan
fundering staat). Dat moet dan wel meteen onder dak, want regen is puur slecht voor muren
van een huis waar nog geen dak op ligt. Ze kijkt me niet aan, heeft haar ogen eigenwijs en
zelfverzekerd op haar nagels. Een vogel vliegt uit
.
Bert, jongen, ze heeft je niet meer nodig, ze komt alleen nog eens precies op de
afgesproken dag die dollars terugbrengen.
Het huis bevat nu reeds een gastenkamer, het uitbreidingsplan een grote gastenkamer voor
VIP's "zoals jij", grapt ze. De keuken zal voor Ugandese begrippen een
vernieuwing bevatten: geen houtvuur. Hoogstens een kerosinebrandertje. Houtvuur is buiten.
Vanuit de keuken zal een "garage" te betreden zijn, verder evenwel geheel zonder
deuren. Is dan ook niet voor een auto, maar voor voorraden, gereedschappen en andere
kostbaarheden en ter verschansing bij roofovervallen. Dit is het contrast: bij Mary Kafuko
begin ik er niet aan omdat ik toch alles zelf moet doen en hier, bij Faith, voel ik mij
meer de leerling. En dat is nu eenmaal precies wat ik in wezen ben (als ik af en toe te
eten krijg).
Alleen nog wat getalletjes, zeg ik tegen Faith.
Oh, die weet ze niet meer uit haar hoofd, de boekhouding is thuis. Dat blijkt een verslag
van het "Project Faith and Sons", het hoeft alleen even onder het
kopieerapparaat.
Keurig. Ik zweef, trots of Faith en op mijzelf dat ik het gezien heb en de beperkte rol
ben gaan spelen die hier nodig was: uitlener van zo'n 500. Er zijn er nu drie die ik
hier zie tussen de massa: Faith, Zoni en Grace. Het lijkt erop dat de eerste test van mijn
waarnemingsvermogen is geslaagd.
Shaim (4) bleek tijdens onze tocht bij haar geweest en weer vertrokken met de zus van
Faith (dus ook "moeder"). Die vonden we terug
in Kamuli. Shaim krijgt een ansichtkaart van een crested crane, symbool van Uganda.
"Bird", vond Shaim.
Ze moesten weer terug naar het dorp waar zij les geeft en Shaim op school zit.
Of ik geen lift kon geven, vroeg Faith.
Natuurlijk, zei ik, meteen spijt dat ik dit niet afgekocht had met geld voor de bus. De
eerste 45 van de zestig kilometer in het vallende duister met vrouw en kind achterop,
mama-2 met mijn rugzak op met daarin onze gezamenlijke bagage...enfin slechts af en toe
een tintelende arm, pauzeren hoefde niet eens. Thuis in Jinja vind ik tussen mijn spullen
de crested crane van Shaim. Hopen maar dat dat geen huilen wordt.
Jinja Rubaga, naast Bert, maandag 23 augustus 1999
Ondertussen is mijn moeder er al een week. Hoewel het tot nu toe niet erg uit dit
verslag blijkt, is het programma deze keer rond haar opgebouwd. Je zult maar op je 75ste
nog even de moed vatten om eens in Uganda te gaan kijken.
Haar eerste belangstelling gaat uit naar het huis: de kamers worden opgemeten (voor het
reisverslag), de douche, de WC, de keuken, alles wordt uitgeprobeerd. Mijn Spartaans
huishoudelijk gereedschap zou, wist ik zeker, als onvoldoende worden beschouwd. Inderdaad.
Ik werd erop uit gestuurd met een lijst van aan te schaffen huishoudelijke artikelen.
Slechts over de afwaskwast moest ik haar teleurstellen. Dit lijkt een in Uganda onbekend
stuk gereedschap. Toen ik terugkwam had zij de keuken uitgesopt met de door haar van huis
meegebrachte shampoo. Het rook er heerlijk. Al met al was het huis dus in een ommezien in
orde. De onderbrekingen van de water en de stroomvoorziening ziet
zij meer als spannend dan ergerlijk. Ze noemt het de al dan niet aanwezigheid van de
"waterpiet" resp. "stroompiet". De zetels gingen voor ons de veranda
op en zijn daar sindsdien gebleven, want door haar pillen en schrikzalf is ze niet bang
voor malariamuggen. Na een eerste proef achterop mijn motor naar de stad, was ze al rijp
voor een tocht (twintig minuten over een kleiweg) naar Budhagali, de plaatselijke
tovenaar, die evenwel afwezig bleek. De tovenaar, die immers mijn moeder niet gewend is,
bleef zo een hele commotie bespaard. Ik verwachtte de King of Spirits in aanwezigheid van
mijn moeder zo mak als een lammetje te zien worden. Het zag er bij hem wat onverzorgd uit,
bij de laatste storm was immers een grote boom op de shrines gevallen, maar mijn moeder
had gelukkig haar shampoo niet mee.
Bij iedereen is ze een groot succes. De bisschop ontving haar hartelijk, Miss Margaret
geeft haar stevig een arm bij het oversteken, koopt haar favoriete soda voor haar en toen
wij bij haar gegeten hadden met Piet, wilde mijn moeder met Piet mee in zijn 4 wheel drive
double cabin en hadden mijn motorfiets en ik het nakijken. Ze weet precies wat ze wil en
dat is ongeveer één tocht per dag, siësta en opschrijven wat ze heeft beleefd. Dat
opschrijven duurt ongeveer twee keer zo lang als de belevenis zelf, maar is natuurlijk
zeer belangrijk.
Ze voelt zich zo zeer op haar gemak dat ze haar gehoorapparaat niet nodig vindt.
Nee zeg ik, wij herhalen gewoon alles wel.
Wat zeg je?
Wij herha
Mij wijst ze onderweg vooral vaak op gebouwen die "er toch heel netjes uitzien".
Het blijken er, realiseer ik me daardoor, toch nog heel wat te zijn. Haar grondhouding is
dermate positief dat zij zich nog wel eens genoodzaakt ziet na dichtere nadering haar
keurigheidsoordeel weer wat naar onderen bij te stellen. Deze tocht is zeer aan haar
besteed, ze doet haar best niet met een westers oordeel klaar te staan en doet waar ik me
op heb verheugd: ze knoopt overal gezellige praatjes aan. Haar fletsbleke verschijning in
"herenzit" met grote zonnebril, ronde rieten hoed met brede rand en kin-elastiek
en Oost-Afrikaanse ketengejurk achterop de motor lokt joelende aanmoedigingen uit van het
niksend genegerte op de straathoeken. Zij hebben alle tijd om haar te bewonderen want haar
favoriete snelheid is twintig kilometer per uur en daar houd ik mij natuurlijk aan.
Dit inspireert mij tot een mooie truukfoto, die ik de lezer niet
wil onthouden: [plaatje: met
moeder op motor.jpg]
Bij de derde bezoekspoging was de Diviner
"around", zoals dat heet, in dit geval "at the river". Mijn moeder en
ik werden te antichambreren gezet met nog een ander gezelschap. Op de compound stond een
viesbruine Toyota sedan met danig versleten banden. De resten van de motorfiets, waar ik
al twee keer naast was gaan staan, waren verwijderd. Aan de overkant van de compound zat
een politieman met walkie talkie. Hij sprak met enkele burgers, papieren invullend. Ik
dacht al aan een mengsel van gijzelneming en bewaking van Budhagali door de regering. Leek
mij ook wel verstandig. Noteer het autonummer.
Verveeld van het wachten slenterde ik op de politieman en zijn gesprekspartner af. Ik
kreeg een ijzeren hand. Michael. Kennelijk zat Michaels pet, die in de auto lag, erg
strak, want hij had een band van krasjes op zijn voorhoofd. Na enige beleefde
woordenwisseling, waarbij ik begon zijn handspierwerk te prijzen, hetgeen in goede aarde
viel, excuseerde hij zich: hij wilde even deze formulieren invullen. Daarna zou hij
"Mam", die ik inmiddels had verklaard, komen begroeten.
Even later. Daar kwam hij. Mijn lengte en bijna ook breedte. Weer die ijzeren hand, nu met
dito Afrikaanse duimgreep. Uganda Police Jinja. De man die de King of Spirits in januari
van de sokken had gereden -en doorgereden was- moest nu maar eens worden gearresteerd.
Iedereen wist wie het was. Als de duivel
, een stofwolk kwam voorbij, voorafgegaan
door een vrachtwagentje.
Dat is hem, zegt de politieman. Hij was getuigenissen aan het vergaren. We are going to
arrest him, zei hij met het metaal van zijn handen in zijn stem.
Mijn reeds dalende interesse voor de tovenaar raakt nu onder de kritische grens. Dat je
van de sokken wordt gereden alla. Dat de vent dóór durft te rijden, wetende dat jij
tovenaar bent: uiterst bedenkelijk. Dat je dan naar het
ziekenhuis! gaat met je
gebroken arm: droevig. Dat je boom op je shrines valt, alla, dat je de verkeerspiraat niet
uit eigen kracht tot inkeer kunt brengen en de politie erbij haalt, dat doet de deur
dicht.
Een doetje.
De politie hoort de tovenaar er bij te halen als het serieus wordt en niet andersom.
De politieman komt bij Kotido uit de buurt. Een Karamojong! De stam die schietles heeft
gekregen van Werner Freund van het Wolfengehege is
Saarland! Vandaar die band van krasjes op zijn voorhoofd.
Gezien onze overeenkomst in postuur overwegen Michael en ik de mogelijkheid dat wij
familie zijn: allebei uit het Noorden des Lands, je weet maar nooit. Onlangs, vertel ik
Michael, heeft een clubje hobbyisten bewezen dat de Lemba in Zambia inderdaad, zoals ze
zeggen van Isaac, Abraham en Mozes afstammen. (Dat was niet verzonnen, ze hebben wat
speeksel afgenomen voor DNA onderzoek. Hun Y-chromosoom komt dermate overeen met dat van
de Joodse priesterkaste Cohanim, die zelf zeggen van Aaron af te stammen, dat toeval
volgens de enthousiaste onderzoekers moet worden uitgesloten.)
Of ik eens mee wil. Naar Karamodja.
Nou en of! De Jodja naar Karamodja! Met een goed getrainde politieman van de eigen stam.
Dat lijkt hem ook wel wat. Zo'n maat blanke aan zijn stam te kunnen tonen.
Dat zullen wel wedstrijden worden. Ik moet tot december conditietrainen en
schietoefeningen (met pijl en boog, speer en geweer) doen thuis, zodat ik niet al te erg
verlies.
Hij schrijft voor mij op:
POLICE BAR HOUSE Nr. 3a OME MICHAEL JINJA POLICE STATION KARAMOJONG FROM KOTIDO DISTRICT VILLAGE NAKAPEUMORU |
Ik schrijf mijn gegevens voor hem op.
Wij zijn nog niet thuis of mijn mobile gaat. Of ik nog weet wie hij is. Jazeker. Wanneer
ik naar huis ga. vrijdag. OK. Goodbye.
Margarets Parijse zus Catherine, op bezoek wegens ziekte van Muzee, weet een lekkere
bakkerij. Mijn moeder en ik er heen. Naast "Supermarkt" Biashara staat een
oudere Engelse mevrouw van tegen de vijftig, van mijn leeftijd dus, in een Engelse
bloemetjesjurk brood te bakken in een gewone oven. Ach, zo hard gaat het niet, er zijn
altijd wel drie klaar en wat op gaat bak je bij. Er zijn scones, er is chocolade en
slagroomtaart. Met koffie. In een gezellig rieten zitje.
Even laten komt haar man binnen en mager Engelsmannetje wiens naam wij vergeten, met snor
ter grootte van cavia. Piet blijkt hem later te kennen: Captain Small. Captain Small heeft
na Amin de Uganda Airlines weer op poten gezet. Nu is hij de eigenaar van het enige
vliegtuig te Jinja. Dat kun je huren voor een rondvlucht. Captain Small heeft voor iedere
vlucht twee handtekeningen van het gemeentehuis nodig, momenteel wordt er niet gevlogen
want één van de handtekeningen is voor onbepaalde tijd met vakantie.
Captain Small en zijn vrouw hebben ook een daughter van vier. Small is wat nerveus, wil
even zoeken, want ze had al thuis moeten zijn van school. Ons gesprek met hem, terwijl
zijn cavia al buiten is, rekt voldoende voor haar zelfstandige aankomst. Ze blijkt zeer
onderhoudend en zwart als roet.
Mijn moeder wil nu toch het hotel project van die Indiërs
aan de Nijl bezoeken. Mijn Indische opzichter laat ons aan de conference manager (in spe,
want de opening van juni is niet gehaald, het moet nu september worden) over. Wij passeren
de Italiaanse architect. Ze kunnen het hier niet, zucht hij. Als het een klein beetje
moeilijk is moeten er mannen uit Nairobi gehaald worden. Die willen tenminste geld
verdienen. Na ons rondje naderen wij de eigenaar, de volbuikige blondgebaarde Sikh Mnaha
Ranja (of zoiets) zodanig dat onze gids ons vraagt of wij met hem kennis willen maken. Hij
draagt een kaki kaundapak en over zijn witte tulband is een kaki zonneklep gespannen.
Aangenaam
.mijn moeder
Ja, ze zijn hier lui, zegt hij. Het probleem is dat er hier te veel voedsel is. Geld
interesseert ze te weinig. Hij werkt met intern personeel, anders mist hij er te veel 's
ochtends op het appèl. Die nemen dan een baaldag. Als dat honger zou betekenen kwamen ze
wel. Helaas voor de Indiër- is dat dus niet het geval. Er groeit hier te veel.
Letterlijk zegt hij: "The problem here is there is too much food". Die jongen,
hij wijst naar het dak bij de hoofdpoort, heb ik gezegd dat ik die klus voor de lunch af
wilde hebben. Nu moet ik de lunch uitstellen. Als de Sikh gelijk heeft en dat denk ik,
moet je in Uganda voedselschaarste creëren om de economie op gang te brengen (wel eerst
de geweren in beslag nemen). Zo, WHO, steek dat maar eens in je reet.
Uganda heeft in de Kongo met Sjorsrebellen gevochten tegen Rwanda (Tutsis) met
Sjimmierebellen (ook Tutsis). Inzet Kisangani aan de Kongo rivier, want daar valt te
verdienen. De mensen daar hebben door de oorlog tijden niet goed kunnen verbouwen, maar
door de diamanten is er wel geld voor eten, dat per vliegtuig komt.
Wie voeren het voedsel aan? De militairen van welk land mogen daaraan verdienen? De kogels
om dat te bepalen hoeven deze militairen-handelaars niet eens te betalen! Dat doet het IMF
dat staat nergens, maar het komt er wel op neer. Heb je eenmaal het vliegveld dan
verbied je alle vliegtuigen behalve die van jezelf. Nou vooruit, af en toe een ander, die
kun je dan luchthavenbelasting, BTW accijns, solidariteitsbelasting, goodwill en nog
enkele vrijwillige bijdragen laten betalen en een visum laten kopen.
De Rwandezen hebben gewonnen. In Uganda zeiden ze dat ze helemaal niet van plan waren
geweest om tegen de Rwandezen te vechten, trouwens dat er ook
(volatiel
wippend getal) Burundese soldaten stiekem aan Rwandese Sjimmiekant hadden meegedaan en dat
ze, tenslotte, zei Museveni, helemaal niet hadden verloren, want ze hadden daar niets
gehad op een paar gebouwen in het centrum na, dus er viel niets te verliezen. Wamba di
Wamba, de Sjors van de Uganda-gesteunde Sjorsrebellen, was afgevoerd uit dat centrum
vermomd als assistent van een sergeant, met een plastic zak met aardappelen onder de arm,
zo stel ik mij voor.
O, ja, ze hebben ook niet "echt" verloren, zeggen alle Ugandese militairen: het
was alleen dat de munitie op raakte.
De Ugandese president Museveni koos eieren voor zijn geld, de Rwandezen van President
Kagame van Rwanda hebben Kisangani en de vrede is weer gesloten. In de New Vision zitten
de heren presidenten ontspannen op elkaar te toosten. Museveni deelde zijn volk mee dat
Majoor Generaal Kagame, de president van Rwanda, niet persoonlijk bevolen had de Sjorsclub
met zijn Ugandezen uit Kisangani te verjagen en dat hij daarom nog steeds, als altijd, op
goede voet staat met Rwanda. En ach, dan maar geen Kisangani.
Tutsis. Als ik daar ooit tegen vecht alleen met Karamojong. En dan wel zonder oorbellen
(de laatste mode bij de Karamojong is namelijk oorbellen van fietsreflectoren).
Bij mijn bezoek aan Zoni blijken er wat tegenslagen
te zijn. Het werkloon voor de onderdelen van zijn "innovation"
valt tegen. Hij heeft nog eens het zelfde bedrag nodig, ook voor "running cost",
want om 's avonds te werken heeft hij stroom nodig en die is afgesloten. Om eerlijk te
zijn: er heeft nog een ander 180 euro ingestoken, maar dat was ook niet voldoende. Of ik
niet kon bemiddelen bij father Peter, want hij kon zijn stroom niet meer betalen en die
hadden ze nu afgesloten. Om heel eerlijk te zijn, hij had zestig euro bij father Peter
opgehaald en op de bank gezet. Die bank was nu failliet. Ook nog negen piek van hemzelf.
Het laatste bericht was dat die bank toch wat ging betalen. Ook was er een man die de
volledige kosten van de innovation zou gaan uitkeren als hij klaar was.
Of hij hem dan aan hem ging verkopen? Vroeg ik.
Nee.
Een productielicentie dan. Nee ook niet.
Waarom betaalde die man dan?
Nou, hij deed een funding programma en laten zien dat hij wat deed.
Waarom betaalt hij dan niet nu?
Dat zat hem in de regels van dat programma.
Waarom deed hij dan niet wat rustiger aan met de onderdelen, beperkte hij zich voorlopig
niet tot overdag werken en wachtte hij tot hij weer geld had?
Dat had weer te maken met zijn planning als geheel: hij wou het snel klaar hebben.
Verdienen valt ook niet mee, hij noemt de kosten van een stukje winkel in Main Street of
de huur van een marktkraampje. Zijn getallen zijn het tienvoudige van wat ik elders hoor.
Nee, nee, dit word mij te wazig. Er is duidelijk vooruitgang, maar hier gaat geen geld
meer in. Met Piet spreek ik later een symbolische aanmoediging van 10% extra af. Dit wordt
niks zo. Ik kan beter met zijn prachtige bananenblad-collage-portret van mij in Tilburg
gaan leuren. Zoiets willen mensen vast wel bestellen. Daar verdient Zoni mee, in plaats
van aan mijn enkels te hangen met zijn geldvragen.
Entebbe, 23 augustus 1999
Daar sta ik dan weer met mijn moeder op het vliegveld. Ik vraag mij af wie ik nu het meeste plezier gedaan heb met dit bezoek: mijn moeder of Uganda. Men is elkaar uitstekend bevallen. Zij ontmoette alom aandacht, eerbied en interesse. Soms leek het wel alsof het pas serieus wordt als je moeder er bij is. Het zien van een los mens als ik heeft voor een Afrikaan iets theoretisch. Het is nog niet echt. Zijn moeder erbij, dan wordt het wat. Een groter stukje van de boom. Weliswaar van een stam die ze nog nooit gezien hebben, maar één ding begrijpen ze: zoals de Banyankore moeders van de stam van de Banyankore koeien zijn, zo zijn Friese moeders van de stam van de Friese koeien.