Eerste terugkomst, januari 1998

waarin ik merk hoe goed Nederland eigenlijk functioneert en hoe weinig dat er eigenlijk toe doet.

Tilburg, thuis, 22 januari 1998

Ja dat zie je goed. donderdag. Ik ben vijf dagen lang door een lange donkere tunnel gerend die ik nog kende van de heenweg. Onderweg raapte ik in het pikkedonker zonder nadenken bliksemsnel van alles op dat ik nodig heb voor mijn leven hier buiten de andere uitgang. Hier is alles precies zoals het hoort te zijn: wat links hoort staat links, wat rechts hoort staat rechts. Als ik gas geef raust mijn autootje weg, als ik rem stopt hij. Als ik op het lichtknopje druk gaat het licht aan. Als ik dubbelklik op Netscape krijg ik de home page van mijn server. Als ik om half zes naar de deur loop ligt daar de krant, als ik een Technics RS-TR373 cassettedeck wegens diefstal van de oude moet hebben stap ik even de deur uit en staat hij binnen een half uur te spelen in mijn huiskamer.
Maar er klopt geen sodemieter van. Iets is er vreselijk niet.
Het begon nog wel Afrikaans: in de kelder van Sheraton Brussel Noord stond mijn auto met lege accu, de taxichauffeur stond op het "offici�le" depannage tarief van elf euro voor een start op zijn accu. Mijn accu bleek onderweg niet op te laden. De tweede helper onderweg reed na zijn weldaad mijn voorbumper eraf en om hem nu voor een tien jaar oud boodschappenautootje een verzekeringsformulier in te laten vullen vond ik te lullig. Daarna ging het snel bergafwaarts: mijn vader had toevallig net zo’n accu in zijn garage staan en vanaf dat moment verloor ik elke schroom voor het vragen van appelmoes en wel met reden: je krijgt het hier immers gewoon.
Ik was eerst naar mijn ouders gegaan omdat ik er niet zeker van was of mijn jeugdige, charmante doch heetgebakerde Slavische echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische echtscheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen, mijn huis reeds had verlaten en ik had geen zin recht uit Afrika in haar franterige tronie te kijken. Ze bleek echter een dag eerder vertrokken met medeneming, dat wist ik al, van een flink deel van het interieur. Onder andere dus dat cassettedeck. Een maand v��r mijn vertrek had ik haar gevraagd een lijst te maken van wat ze mee wilde nemen zodat we daar rustig over konden overleggen. Toen mijn vertrek naderde en er nog steeds geen lijst was stelde ze dat ze bij mijn terugkeer toch nog niet uit het huis zou zijn en dat we de lijst dus wel achteraf konden maken. Veiligheidshalve had ik mijn saxofoons -ik speel graag jazz in kroegen- en andere persoonlijke spullen elders ondergebracht. Nauwkeurig vertelt mijn moeder bij aankomst het verhaal van de innige samenwerking tussen haar, mijn buurvrouw, mijn zus, mijn werkster, mijn collega en de advocate die ik allen bij vertrek voor deze eventualiteit flink wat van elkanders telefoonnummers had gegeven. De commotie was groot geweest, maar mijn huis is vrij en mij is wel een nieuwe stresstijd bespaard. Het eindspel is van deze scheiding wordt dus schriftelijk.
Bij aankomst in mijn huis liggen er twee sleutels op tafel. Er ligt geen bericht bij dat het de laatste zijn en ��n ervan was van mij onbekende makelij. De laatste tijd voor mijn vertrek trof ik Olga ’s ochtends als ik naar mijn werk ging nogal eens met morsige dronken rokende Russische types in mijn huis, van het soort met sportschoenen en leren jasjes. Die vertrokken wel meteen als ik dan alles open ging zetten, maar ik vervang toch maar veiligheidshalve het slot door het exemplaar dat ik verwijderd had toen ��n van mijn vorige geliefden zich zonder inlevering van sleutel aan mijn gezichtsveld begon te onttrekken. Het verwijderde slot bewaar ik natuurlijk voor het afscheid van mijn volgende vriendin, grap ik om me heen om de het angstbeeld van de mij maar al te goed bekende Russische puber met het gelaat vol littekens, die even een schot op mij komt lossen (dan is, de scheiding is er nog niet door, de hele boedel der huwelijkse gemeenschap voor Olga!), van zijn klemmendheid te ontdoen.
De splinternieuwe lederen hoekbank was verdwenen, met het meeste andere meubilair. Mijn meegebrachte fraai bewerkte Afrikaanse houten plankstoel (twee planken, de ��n door een sleuf in de ander en zitten maar) komt prachtig uit in de lege kamer. Op zolder staat nog een zeer oude ietsje wrakke houten rookstoel die ik vergeten was weg te gooien. Het hout is donkerbruin en er liggen twee fletse bruine zachte stoffen kussens met bijna afgeknapte knopen op. Die gaat er naast en tussen die twee zet ik mijn Afrikaanse trommels, adungu, akadungu endingidi en entongoole. De snaren van die instrumenten en de spijltjes van de rookstoel gaan een spannend visueel spel met elkaar aan. Het gat van de gejatte servieskast -had ze ooit eens ergens aan meebetaald dan hoefde je je niet zo dom te voelen met zo iemand getrouwd te zijn- richt de blik op de achterliggende open keuken, spaghetti over de vloer, beschimmelde open blikjes en groenbak. Boven blijken de lampen uit de fittingen gedraaid (de geweldige doos met reservelampen had ze over het hoofd gezien dus mijn leed was kort) en de toch welhaast overdreven grote echtelijke sponde, geen desideratum  voor een meisje dat weer alleen gaat wonen, ontvreemd.
Op zolder staat nog een afgeschaft oud waaibomenhouten zelf-in-elkaar-schroef-bankstelletje van zes losse vierkante elementen. Ik laat ze een verdieping zakken, schuif ze in drie maal twee als rechthoek tegen elkaar, de jutelappen rugleuningsteunen buiten en in dit ge�mproviseerde ledikant slaap ik als een roos. Want zo goed als ik vroeger sliep als mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen er bij was, zo goed slaap ik nu als ze weg is. Althans met een nieuw slot op de buitendeur. En morgen een infraroodschakelaar op de buitenmuur met een buzzertje naar de slaapkamer. De boog met pijlen van de markt van Jinja stand by.
Een lijst van wat ze heeft meegenomen ontbreekt, ik zal er dus werkende weg een moeten maken. Ik neem mij voor het door Hans Burgman in Afrika ontdekte Principle Of Minimum Investment uit te proberen: ik heb een geweldig zakmes dus keukengerei is verder niet meer nodig. De oude koeler uit de schuur wordt mijn nieuwe ijskast. De servieskast wordt niet vervangen, het servies is immers ook weg. In plaats daarvan zet ik mijn drie speren, mijn pijlen, de boog en een masker in die hoek alsmede twee oude speelgoedkonijnen die ik aan mijn zus heb gevraagd als oefendoel bij de schiet- en werpoefeningen in de tuin. En zo'n leren bankstel als gejat door Olga is toch ook nergens voor nodig. Voor een paar tientjes heb je een hangmat. Een vriendin had er zelfs gratis een te leen.
Het Victoriameer. Dat gaat niet zonder. Ik graaf een leuk aantal vierkante meters van mijn tuin af, flikker een stuk zeil in de kuil en zet de kraan erop. 's Avonds zwabbert de maan er al in. Een week later begint het water al groen en troebel te worden en zit er een pad in te boeren.
De laptop en de PC haal ik uit hun veilige schuilplaats en ik sluit ze weer aan in mijn studeerkamer. Ik neem mij voor alle oude dingen die ik ooit eens aan de muur heb gehad van zolder te halen, en uit, ja waaruit eigenlijk, nooit heb weggesodemieterd, zo nodig op te knappen en in hele wolken aan mijn door het nu schaars geworden meubilair goed zichtbaar geworden wit gestuukte muren te hangen. Hakuna matata!
Maar vanavond komen ze naar mijn Afrika video’s kijken en de TV is weg. Ik scheur naar de elektroboer en koop er een. De goede edit-videorecorder had ik veilig weggezet. De CD-speler die het aan het begeven was is tot mijn vreugde ook gesnaaid, dus dat wordt toch echt wel een goeie nieuwe Jap. Ik verklaar mij slechts akkoord als ik onder bijbetaling van vijfenveertig euro er nog een redelijke draadloze telefoon bij krijg want bellen kon ik thuis ook niet meer: telefoon gejat. Dat was goed. Nagestaard door de verkopers been ik tot de kin beladen het pand uit. Thuis roei ik mij in hoog tempo door het tempex en de snoeren en daar is dan weer BBC World Service, CNN, Coltrane en Piet die op video een duif slacht.
En op BBC televisie een film over de Karamojong: die waren valselijk beschuldigd van veeroof, en op zoek gegaan naar de werkelijke daders: twee Karamojongs K1 en K2 lopen, op zoek naar gestolen vee, langs een pad volkomen bezaaid met afdrukken van koeiepoten.
Zegt K1 tegen  K2: ik tel er 28.
Zegt K2 tegen K1: ja ik ook.
En dan maar roepen dat de Karamojong niet kunnen lezen!
Dan begint het hoog opgetaste bureau aan de beurt te komen. Eerst de echtscheidingscorrespondentie. Olga’s advocaat, die ik voor mezelf altijd de Wilde noem (als hij weer eens een streek uithaalt noem ik hem zelfs Mr. Matte�s Marcus Lucas Johannes de Wilde), in zijn vrije tijd een verdienstelijk en in eigen kring gewaardeerd dixielandklarinettist in F, legt momenteel overal beslag op. Ik informeer eens rond in het Tilburgse o.s.m.-circuit. Hij schijnt hij meestal zo te beginnen. Het beslag leggen blijkt heel simpel te zijn: hij liet een pas afgestudeerd onderknuppeltje van zijn kantoor (zelf brand je er natuurlijk je vingers niet aan) een brief schrijven aan de rechtbank dat "de man" (dat ben ik) pogingen doet tot de boedel behorende waarde te verduisteren. De president vraagt daar geen bewijs voor en gaat ook zelf niet kijken. Daar heeft een president het natuurlijk te druk voor, dus die tekent ongezien een honorering van zo'n verzoek tot beslaglegging, en weer is een burger het slachtoffer van justitie. 
Door de wijze waarop de Wilde van stapel loopt bouwt hij wel een flink honorarium op. Olga is heel arm, stelt hij. Er moet een flinke alimentatie komen. Maar ze is niet pro deo ingeschreven. Hoe moet ze hem betalen als ze dit verliest? De Wilde gokt duidelijk op winst. In dat geval kan hij een vorstelijke rekening schrijven, wat hij niet zou kunnen hij haar pro deo zou inschrijven. Daarmee dupeert hij Olga, maar dat zal hem waarschijnlijk worst wezen. Dit wordt een interessant spel, voorlopig in schijn tegen Olga en dat onderknuppeltje, ik noem hem altijd Moraal, waarachter de Wilde zich verschuilt, serieus denkende dat ik hem nog niet zie.
Dan een overzicht zien te krijgen van beschikbare en binnenkort benodigde liquiditeiten. Vanwege het beslag van de Wilde moet ik weer geld lenen.
De universiteit. Wat moet ik er mee? De heren hebben een duidelijke daad gesteld door niet eens te wachten tot ik thuis was en mij in reeds Afrika met kerstmis onhebbelijke faxen te sturen. Vrede op aarde en de mensen een welbehagen. Ik besluit nog even rustig te wachten en op te letten. De tegenstander eerst goed laten komen! riep Ton Koster, mijn oude Groningse boksleraar altijd.
Nog even een tafeltje maken van hout dat nog op zolder staat, naar de winkel voor een decoupeerzaag en een betonboor huren om een boekenplank onder de open trap te moppen. Ineens voel ik een enorme geestelijke vermoeidheid over me komen en mijn hart loopt ook niet zo jofel. Ik slik al een paar jaar een b�tablokkertje tegen atriumfibrillatie. Ik heb al die tijd in Afrika geen enkele onregelmatigheid gevoeld. Ik ga in de slaapkamer languit op mijn pas ge�mproviseerde bankbed TV kijken, Discovery Channel: de Afrikaanse olifant, hyena’s, luipaarden, wilde honden, antilopes. Alles wat daar te ver is om heen te gaan zo dichtbij als daar nooit was gelukt.
Ik wil Piet schrijven. En Miss Margaret. Ik begin met Piet, ik schrijf: "Piet ik mis je!". Dan weet ik helemaal niets meer te schrijven. Ik besef ineens dat het "inslapen en als een ander wakker worden", op de heenweg met zoveel moeite voorkomen, op de terugweg volkomen op de ruggegraat moeiteloos is gebeurd zonder dat ik er erg in had. Ik kan zo helemaal niets tegen Piet zeggen want ik ben er niet. Ik ben namelijk "bezig". Ik ben een ander. Ik ben niet zijnde, ik ben doende. Ik moet eerst verder met mijn dagboek. Ik moet alles opschrijven en van het kopje "Eerste terugkomst" tot hier mag aardig wat lijken maar het stelt geen reet voor. Het is nog helemaal niets. Er ontbreken nog drie boeken, zo voelt het. Drie boeken. De drie belangrijkste. Die had ik voetje voor voetje door de donkere tunnel terugschuifelend moeten schrijven. Maar dat heb ik niet gedaan. Ik ben er als een schicht doorheen geschoten. En nu zit ik hier, ik bedoel ben ik hier bezig, doende. Wie is hier doende?
HO! Stop! Waar ben ik in terecht gekomen? Ik vind alles best maar ik wil wel weten wat er gebeurt en aan die voorwaarde is momenteel op geen stukken na voldaan. Ik word meegetrokken in een maalstroom. En mijn enige redding is telefoon af, bel af, niets doen, schrijven. Hoe minder ik doe, hoe beter het is. Dit moest gewoon, deze hectische eerste dagen. Nu moet ik mijn nieuwe Afrikaanse hobby gaan starten: precies zo weinig doen dat je je net niet verveelt.

Tilburg, thuis, vrijdag 23 januari 1998

De universiteit. Tsja, de moderne Nederlandse universiteit, daar kun je geen persiflage meer van schrijven, want dat is het al. Van zichzelf.
De voornaamste bezigheid van een Nederlands "lid van de universitaire gemeenschap" is: vergaderen. Ik kan het niet maken mij altijd voor elk van de commissies te drukken. Er zijn er zo veel dat bijna alle drie�ndertig stafleden in mijn faculteit wel in vier tegelijk moet zitten om ze allemaal te bemannen. Pardon, "bemensen" moet je zeggen. Anders word je meewarig aangekeken of zelfs voor de commissie gesleept die vrouwonvriendelijk taalgebruik in de "universitaire gemeenschap" bestrijdt. Vanochtend mijn eerste vergadering sinds mijn terugkeer, van de "Vaste Commissie voor Wetenschapsbeoefening", v��r de vorige reorganisatie "Wetenschapscommissie" geheten, v��r de reorganisatie daarvoor "Onderzoekscommissie".
Om commissies te reorganiseren heb je natuurlijk ook weer commissies nodig, etc.. Laatst was er een evaluatie geweest. Niet lang daarna kwam een "meta-evaluatiecommissie" van het Ministerie van Onderwijs om te evalueren of het evalueren wel goed was gegaan.
Om een lang verhaal kort te maken: ik ben Universitair Hoofddocent (voorheen wetenschappelijk medewerker) aan de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen (voorheen Centrale Interfaculteit) van, en vanaf hier geef ik uit pi�teit de namen die ik zelf in stilte gebruik, de Alva Universiteit (voorheen Katholieke Hogeschool Parma). Dat driewerf "voorheen" refereert aan drie "vernieuwingen" die met name bestaan uit het veranderen van de namen der dingen. Mijn salaris, functie en werk zijn in ieder geval niet anders dan ze onder de oude namen zouden zijn geweest. Ach, het geeft een verfrissend gevoel want aan zo’n instelling is door het tekort aan werk voor al die werknemers vaak toch een beetje een saaie boel. Het schijnt dat de naam van de universiteit thans weer "ter diskussie" staat.
Toen ik de cabareteske term "Faculteit Wijsgerige Wetenschappen" voor het eerst in een lijvig bureaucratisch rapport zag staan heb ik mijn licht eens opgestoken. Het bleek dat in de centrale computer alle faculteiten drie letters hadden, liefst de eerste de F van faculteit en de laatste de W van wetenschappen. De middelste kon dan worden gebruikt om aan te geven over wat voor wetenschappen het in die betreffende faculteit ging. Vandaar: Faculteit Wijsgerige Wetenschappen. Wij zijn de FWW.
Veranderingen. Vooral De Secretaris van de faculteit is altijd buitengewoon in zijn sas als er iets "aan zit te komen" zoals dat hier heet. Dan kijkt iedere hoogleraar hem vragend aan wat er moet gebeuren, hij schrijft een diarree van vergaderingen uit waarin hij zorgt dat iedereen ruzie met iedereen krijgt zodat hij de touwtjes in handen kan houden. Zelf geen academicus, geniet hij ervan dat hij de arbeidscontracten van zelfs gepromoveerde mensen namens de universiteit tekent en spreekt zich bij voorkeur uit in termen als  "wanneer ik iemand benoem dan heeft dat ook een inhoudelijk aspect waarin ik een eigen verantwoordelijkheid heb".
Bestuurlijke discussies houdt De Secretaris graag zuiver formeel en procedureel want als het gesprek op filosofie komt staat hij buitenspel en daar houdt hij niet van. Hij is slimmer dan de hoogleraren dus het lukt. Bovendien zijn de hoogleraren geen van allen ruim bij kas en hebben voortdurend snel geld nodig voor hun beroepsmatige uitgaven zoals reizen en, sinds hen streng is verteld dat internationaal publiceren belangrijk is voor hun positie, het in het Engels vertalen van hun artikelen. Aan een instelling als de Alva Universiteit zou je een bijzondere aandacht voor Spaans verwachten, maar Engels is duidelijk je van het.
Er is dus, al gaat het over kleine bedragen, de hoogleraren hebben elke dag wel weer wat geld nodig. Over het geld gaat De Secretaris. De Secretaris maakt daarvoor een begroting. Die overschrijden wij dan steeds, wij hoerelopers. Vooral het academisch reizen stemt De Secretaris tot wanhoop en is hem een doorn in het oog. Maar het door ons moeizaam gehaalde budget bleek zozeer aan de veilige kant dat de reserves in een aantal jaren tot twee miljoen opliepen (leuk potje voor toendertijd vijfentwintig filosofen in een faculteit vrijwel zonder studenten). Toen daarover in de universiteit opschudding ontstond slonk dat in een paar jaar tot een uitzicht op een tekort van een kleine miljoen en nerveuze geruchten over gedwongen ontslagen. Waar we het ineens allemaal aan hadden uitgegeven wist eigenlijk niemand maar De Secretaris was zeer tevreden over ons, dus wij vonden het al lang best. Het financi�le schip slingert dus wat, maar toen onze nieuwe voorzitter van het college van bestuur, het nieuwe gezicht bij uitstek van de Alva Universiteit, een charmante jongedame met een uitgebreide garderobe van prijzige minirokken, een werkbezoek aan onze faculteit bracht, liet onze decaan, de jonge professor Zedelijk, een man die nooit ergens achter zit maar altijd v��r, en meestal zonder zich daarvan bewust te zijn, wiens glimmende kale hoofd altijd vriendelijk lacht alsof hij zojuist een mopje heeft gehoord en niet wil laten blijken dat hij het niet begrepen heeft, in zijn speech ongevraagd uitdrukkelijk weten dat de plotseling opdoemde financi�le tekorten niet aan Onze Hooggewaardeerde Secretaris te wijten waren.
Enfin, hoe het ook zij, het gaat er om dat U goed onthoudt en nooit meer vergeet dat De Secretaris de Beheers- en Bestuursambtenaar, Mandataris etc. etc. etc. is vanwege het college van bestuur van de Alva Universiteit aan haar "Faculteit Wijsgerige Wetenschappen" en eigenlijk, dat vindt ieder weldenkend mens in de FWW, zo snel mogelijk de titel van "Directeur" moet krijgen. Dat is slechts wachten tot de nieuwe MUP er aan zit te komen, hoor ik, maar ik heb nog geen tijd gehad om te vragen wat dat betekent.
Voor het onderwerp van de vergadering der "Vaste Commissie voor Wetenschapsbeoefening" van vanmorgen moet men begrijpen dat besturen over geld gaat en wat je er mee doet. Voor geld heb je aan de universiteit geen afnemers nodig zoals bij bijvoorbeeld bij een patatkraam, maar iets geheel anderssoortigs: status. Status geeft sleutels voor geldkisten. De meeste vergadertijd aan de universiteit wordt dan ook besteed aan pogingen tot het bereiken van consensus over criteria voor status. Aangezien geld een getal is moet status ook een getal zijn. De Vaste Commissie voor de Wetenschapsbeoefening van de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen van de Alva Universiteit is momenteel doende met het defini�ren van de status van het wetenschappelijk werk van onze onderzoekers zoals neergelegd in publicaties. Er dient een ordinale schaal te komen waarop je duidelijk kunt zien dat de ��n hoger staat dan de ander. Ook een kardinale schaal is nodig en uiteindelijk een uniforme schaal die een gewogen resultaat is van beide schalen. Hiervoor moet allereerst worden vastgesteld wat een "publicatie" is. Dat geeft al meteen aanleiding tot een uitgebreide en geanimeerde discussie over de voors en tegens van het daarvoor tot nu toe gebruikte criterium: "naspeurbaarheid". Immers hoe intensief moet vergeefs speurwerk naar een door een staflid van onze faculteit opgegeven "publicatie" zijn geweest om terecht te mogen concluderen dat er in het geheel niet van een publicatie sprake is geweest? Wij komen er niet geheel uit en gaan over naar het volgende boeiende onderscheid namelijk dat tussen een wetenschappelijke publicatie (hoger) en een vakpublicatie (lager). Om als zijnde "wetenschappelijk" punten te scoren moet publicatie "grensverleggend" zijn. Op de te construeren universele schaal moet je voor een wetenschappelijke publicatie meer punten krijgen dan voor een vakpublicatie. Het is natuurlijk niet simpelweg zo dat er vaktijdschriften zijn die vakpublicaties publiceren en wetenschappelijke tijdschriften die wetenschappelijke publicaties publiceren. Menigmaal staat er een wetenschappelijk artikel in een uitgesproken vaktijdschrift, zo wordt met verve betoogd door een lid dat daar uit eigen ervaring over weet mee te spreken en zelfs in sommige wetenschappelijke tijdschriften komt wel eens een ordinaire vakpublicatie voor, weet een ander lid over een publicatie van een minder gewaardeerde collega die men goddank buiten deze commissie heeft weten te houden. Hierover dient derhalve niet het tijdschrift het criterium te zijn doch dient de Vaste Commissie voor de Wetenschapsbeoefening van de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen van de Alva Universiteit een eigen beleid te ontwikkelen en te voeren.
Ook het aantal pagina’s is in sommige meetmethoden van belang. De universiteit gebruikt de puntenschaal van de Vereniging Van Samenwerkende (werkende!) Nederlandse Universiteiten (VSNU), maar de Centrale Commissie voor de Voorwaardelijke Financiering wil van de leden uit de verschillende faculteiten komen met hun aanvragen voor nieuw te subsidi�ren onderzoek bij elk project het getal 0,1 of 2 zien en wij blijken toen ik in Afrika zat een eigen systeem te hebben ontwikkeld dat gebaseerd is op het systeem van Leuven. Aan dat systeem bleken bij nauwkeurige bestudering een aantal haken en ogen te zitten. Onder andere werd daar promotiebegeleiding niet meegeteld, hetgeen aan de puntentotalen van onze hoogleraren een vertekening in negatieve richting zou geven, was de mening van onze hoogleraren. Op dit en een aantal andere punten zijn deugdelijke onderbouwde wijzigingen aangebracht. De per persoon resulterende puntenwaarden reflecteren nu op bevredigende wijze de bestaande verhoudingen in de faculteit zodat men goede hoop heeft het huidige systeem door de faculteitsraad te krijgen hoewel daartoe eerst nog uitgebreid moet worden gesondeerd. Vooruitlopende daarop gebruiken we ons eigen systeem vast om onze vertegenwoordiger in de Centrale Commissie voor de Voorwaardelijke Financiering een schaal mee te geven die hij kan vertalen in de <0,1,2>-schaal die men daar wenst.
Dit soort discussie zijn een kolfje naar de hand van De Secretaris. Immers het gaat niet over filosofie, maar over namen van tijdschriften en naspeurbare zaken zoals eerste en laatste pagina’s van filosofische artikelen. Wat er eigenlijk in staat interesseert niemand een klap. Als de pagina’s maar kloppen. Energiek loopt De Secretaris de deur in en uit om te kijken of een wetenschappelijke publicatie niet in een ander rapport voor een andere commissie tot vakpublicatie is bestempeld en om paginanummers te controleren met die uit eerdere rapporten. Soms komt hij zelfs met een origineel van het filosofische tijdschrift binnen om een paginanummer te controleren of een ontbrekend paginanummer op te schrijven. Dat vindt hij heel geleerd staan, valt van zijn gezicht te lezen.
De trots in de Vaste Commissie voor de Wetenschapsbeoefening van de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen van de Alva Universiteit op het zelfontwikkelde puntensysteem is tijdens mijn afwezigheid in Afrika al flink gegroeid: enkele van onze stafleden gaan deelnemen aan projecten waarvoor ook de economen van de Alva Universiteit in hun eigen faculteit punten krijgen (volgens een geheel ander systeem, aldaar ontstaan in een eigen lange en uitgebreide bestuurlijke overlegprocedure) en met vreugdevolle scepsis wordt een puntentoekenning op grond van het daar gebruikte systeem besproken: "zoiets zou bij ons niets opleveren!".
Een staflid van onze faculteit blijkt een artikel te hebben gepubliceerd in Analyomen 2, Proceedings of the 2nd Conference Perspectives in Analytical Philosophy. Dat Analyomen zal wel fout gespeld zijn, laat een commissielid weten, die kennelijk nooit een exemplaar van de serie in handen heeft gehad.
Het is zo’n boek waarvan zijn baas altijd zegt dat het nooit uitgegeven had mogen worden, sneert De Secretaris, die sowieso nog menig appeltje met die baas te schillen heeft, want die is wel eens zo onverstandig om De Secretaris tegen te spreken, wat elke keer weer een diepe wond achterlaat.
Deze publicatie wordt geschrapt. Het is een publicatie die geen publicatie is.
Dat is geen probleem, zegt de voorzitter, een man van eenvoudige komaf die wegens zijn hang naar decorum in de faculteit de bijnaam Prof. de Graaf heeft, geruststellend, ik heb al gezien dat hij ook zonder die publicatie al ruim voldoende heeft voor een 2 in de Centrale Commissie voor de Voorwaardelijke Financiering. Niemand komt erop om, gezien het kennelijk reeds bekend zijn van de uitslag, naar het volgende agendapunt over te gaan. Een slag voor Prof. de Graaf.
Prof. de Graaf heeft meestal wel drie voorname brillen bij zich en ook nog contactlenzen (om met de leesbril, die hij zichzelf het beste vindt staan, toch nog in de verte te kunnen zien), dus hij doorziet De Secretaris volkomen. Een held is Prof. de Graaf echter niet. Hij verzint met de tact van oude adel, waartoe hij dolgraag had behoord, een manier om De Secretaris zijn Hoge Stoom af te laten blazen zonder dat het de commissie een kant op stuurt die hem een g�nant (een uitdrukking die hij zelf graag bezigt) imago zou kunnen bezorgen. Het betreffende staflid blijkt na nog een half uur in elk der verleden verslagjaren minstens vier punten in het nieuwe eigen systeem te hebben en dat is een 2 in het systeem van de Centrale Commissie voor de Voorwaardelijke Financiering.
Niet alleen zijn er vele meetlatten voor wetenschappelijk prestige, ook zijn er vele gremia die dringend "wetenschappelijke" verslagen nodig hebben. Je kunt ze niet allemaal hetzelfde verslag toesturen want ze hebben allemaal op hun beurt in langdurige vergaderingen een consensus bereikt over het zogeheten "format". Dat is de volgorde waarin auteur(s), titel e.d. moet worden vermeld, en de indeling der publicaties in groepen en subgroepen. Zo is er onze interne rapportage voor de faculteitsraad, een wetenschappelijk jaarverslag van de Alva Universiteit, een VSNU rapportage, een rapport voor de Landelijke Commissie Onderzoeksvisitatie, de rapportage voor de zogeheten voorwaardelijke financiering - welke overigens in het algemeen in hogere kringen als prestigieuzer wordt gezien als de onvoorwaardelijke financiering. Bij speciale subsidiegevers, zoals de Koninklijke Academie van Wetenschappen of Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek, is er dan nog de rapportage volgens het format van de subsidi�nt.
En dan gaan we er even vanuit dat het onderzoek al loopt. Want v��r het loopt dient het te worden aangevraagd. Dat dient gewoonlijk te geschieden in procedures die dermate met eisen voor gegevens zijn dichtgetimmerd dat het onderzoek volledig afgerond moet zijn om er aan te mogen beginnen. Anders kunnen de punten er niet van berekend worden. Het zij duidelijk dat het hier geen buitenstaanders zijn die komen vragen wat we doen doch gremia die volgens de offici�le procedures in de universitaire wereld geacht worden informatie te verkrijgen en daar iets officieels mee te doen. En aan de universiteit zijn nu eenmaal onder leiding van het Verantwoordelijke Ministerie, dat respectvol als "Den Haag" wordt aangeduid, zoveel offici�le dingen te doen dat het onderzoek en onderwijs zelf van een benauwend klein aantal mensen afhankelijk is geworden.
Op mijn vraag wat nu op dit moment de status is van het door de Commissie de Graaf ontworpen puntentelraam krijg ik te horen dat het nog informeel is! Het wordt, krijg ik te horen, gebruikt als "een beetje een toets die we intern gebruiken om helderheid te krijgen".
Een voormalig staflid dat er een tijdje geleden met nogal wat juridisch geweld is uitgewerkt en bij wie dat een flink psychisch litteken heeft achtergelaten, hij zit thuis, blijkt "samen met zijn hoogleraar" destijds een artikel geschreven dat inmiddels is geaccepteerd door het tijdschrift "Methods of Logic in Computer Science". Nou daar krijgt de hoogleraar heel veel punten voor. Enkele commissieleden fluiten zachtjes tussen hun tanden. Dat wordt ook een volle 2 op de <0,1,2> schaal van de Centrale Commissie voor de Voorwaardelijke Financiering. Een ander staflid, een neger, krijgt een 1. Een jong staflid, een van de weinigen in de commissie die zelf echt nog onderzoek doet, meldt met verfrissende argeloosheid dat in haar vakgebied niemand meer de publicaties in een tijdschrift leest omdat die vaak meer dan twee jaar verschijnen nadat een preprint of een file op internet is gaan circuleren. De overige commissieleden, leunen verbaasd en met gefronste wenkbrauwen achterover. Na elkaar trots te hebben gemeld dat zij allemaal ook kunnen emailen en na ampel beraad meent de commissie dat het mogelijk moet zijn preprints en website-files te vermelden in de verslaggeving, maar die mogen dan geen punten opleveren. Daarvoor moet worden gewacht op de offici�le papieren gebonden versie die niemand leest, omdat er op het internet alweer een update is.
Even voor de helderheid, vraagt de voorzitter, wie keurt momenteel nu ons onderzoek goed?
Omdat we formeel nog niet "onder de nieuwe MUP" zitten, betoogt De Secretaris, is dat nog de faculteitsraad. Dat zou "onder de MUP" het bestuur of de raad kunnen worden, hierover moest nog duidelijkheid komen. Deze MUP is weer een geweldige opsteker voor De Secretaris: de verantwoordelijkheden worden anders verdeeld. Hoe precies is gelukkig niet geheel duidelijk. Er kunnen weer vergaderingen uitgeschreven kunnen worden. Iedereen vraagt de hele dag aan iedereen: en hoe gaat dat straks "onder de MUP". De Secretaris antwoordt dan plechtig dat zus en zo tot de mogelijkheden behoort doch dat de ge�igende gremia zich daar t.z.t. over zullen buigen op grond van de meest recente ambtelijke oekazes (hij gebruikt het woord op serieuze en plechtige toon).

Wat een licht en lucht als ik weer buiten sta. Deze vergadering duurt drie uur en zestien minuten. Er zijn zes deelnemers die de instelling gemiddeld, inclusief faciliteiten, bruto minstens 120 gulden per uur kosten. We hebben met deze vergadering dus zeker 2000 gulden kapot geslagen. Er zullen er nog zeven volgen vóór het advies over de puntentelling aan het bestuur zal kunnen worden uitgebracht. Dat moet er dan nog drie uur aan besteden, dan moet het nog naar de vakgroep en tenslotte moet het nog door de faculteitsraad. Ik schat conservatief op in totaal een halve ton.
Maar dan zal het ook echt zover zijn dat men de publicaties van collega's niet meer hoeft te lezen. Tellen zal voldoende zijn. De diskussie over een publicatie kan ook sterk worden vereenvoudigd, namelijk tot het bepalen van de juiste wegingscoëfficient waarmee het aantal bladzijden van de publicatie moet worden vermenigvuldigd.

Tilburg, thuis, 25 januari 1998

Het is laat. Vanochtend bekroop mij bij het opstaan een hevige angst. Het leek wel of ik een soort geheugenverlies had. Dit moet het gevoel zijn van dementerende mensen die zich plotseling realiseren dat ze niet meer weten wat voor dag het is, hoe hun vrouw heet en waar ze precies zijn.
Inmiddels weet ik het waar het aan lag. Het is namelijk al weer over en wel door het overlezen van dit dagboek vanaf 7 januari. Een heel zwaar nog niet stevig vastgegroeid stuk Afrika bungelde los in mij rond zonder dat ik er bij kon. Nu is het weer provisorisch verankerd. Het is geen droom, het is echt, het hoort erbij, het moet eraan vast. Alleen veel steviger. Dit is nog niks. Ik moet absoluut een eenheid blijven. Zoals zij daar ��n stam willen blijven. Zoals zij daar niet accepteren dat er eentje met zijn verworvenheden voor zichzelf bezig gaat, zo weiger ik intern te desintegreren. Er moet keihard worden gewerkt aan de verhouding tussen de waarheden die mij hebben besprongen in de jazz, in Afrika, in de filosofie, in het lesgeven, in het vergaderen in de faculteit en het buitenzetten van mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen. Tot nu toe is dat in mijn leven redelijk gegaan, omdat zware stroomversnellingen zelden op meerdere terreinen tegelijk opdoemden. Nu lijkt het alsof werkelijk alles op de helling staat, niet als een crisis, een verlamming, een niet-weten maar als een verschrikkelijke hoeveelheid denkwerk, die soms hoofdpijn en stress geeft. Regelmatig ook ervaringen van onmetelijke schoonheid, die mij doen denken aan de tijd v��r ik mijn prachtige medicijnen tegen mijn manische depressiviteit kreeg. Dat maakt mij ook wel eens wat bang voor de inzakker die vroeger op dit soort periodes pleegde te volgen. Die angst heb ik de afgelopen jaren al zo vaak ten onrechte gehad dat hij mij gelukkig niet meer zo beheerst.
Echter! Ik moet mijn ijver en energiegebruik natuurlijk niet gaan overdrijven, heb ik nu in Afrika geleerd en daar ben ik deze week wel stevig mee bezig geweest. In mijn badkamer bijvoorbeeld bleek mijn wasrek gesnaaid. Trouw aan mijn principes dat alles gemaakt moet worden van dingen die in huis liggen schroefde ik gisterenavond nog gauw even twee met gaatjes doorboorde afgeknapte bezemstelen van ongelijke lengte tegen overliggende muren in de badkamer waartussen ik in Jinja op de markt gekochte gele nylon lijn spande volgens het systeem van de snaren van de adungu: aan ��n kant dichter bij elkaar dan aan de andere zodat ze niet evenwijdig, maar uit elkaar lopen. Ik spande ze, stemde en ponkelde op mijn zeven nieuwe waslijnen prachtige bastonen in de pentatoniek. Ik ben zeer tevreden over het resultaat, een prachtig instrument voor als de buren niet thuis zijn, waar je nog de was aan kunt ophangen ook.
Het bezwaar is het tempo. Het had toch net zo goed een dagje later gekund? Minimum investment van geld lukt me prima, past ook goed bij mijn nog in het Calvinistische tijdperk der vijftiger jaren gevormde karakter, maar minimum investment van tijd ….nee dat lijkt nog nergens op.

Alva Universiteit, 27 januari 1998

Nu ben ik aan het surveilleren. Een tentamen aan de universiteit. Op weg naar de zaal rijdt een man mij voorbij op een elektrisch wagentje met aanhanger opgetast met nieuwe vulling voor de automaten: frisdranken, gevulde koeken, chocoladerepen, Raiders, Mars, sprits, pepermunt, drop, sinaasappelsap, Lions en daar zie ik ineens weer het kleine huisje voor me op het grote terrein van Wanyange TTC dat dienst doet als lerarenkamertje voor me met die kartonnen doos met negen stukken zelfgebakken cake en die thermosfles met thee met veel melk en de leraren ieder een plek op tafel van exact 1x A4 formaat om de proefwerken na te kijken onder supervisie van de directeur. Mij ontsnapt een zucht van heimwee terwijl er daar toen geeneens genoeg thee en cake was om mij er iets van aan te bieden, naar die studenten die alleen rijst en bonen eten met gekookt water. Het allerergste is het gevoel dat iedereen dit hier heel gewoon vindt, die snoepende kletsende studenten in de collegezaal, die het college als een soort programma zien op een TV (waarbij zappen even niet gaat omdat de afstandsbediening helaas even zoek is) velen hun kleuterachtig gedrag etalerend op een leeftijd waarop heel wat mensen er in Afrika slechts enkele jaren van hun grootouderschap verwijderd zijn.
Vanochtend voerde ik een gesprek met Zedelijk en De Secretaris (het duo van de "ontoelaatbaar" brief cc. college van bestuur) en de personeelsfunctionaris.
In onze faculteit praat je niet zomaar met elkaar. Dit is dan ook een "gespreksronde". Wanneer ik iets zeg schrijft De Secretaris dat op. Voor het Verslag van de Gespreksronde. Zo gaat dat.
Aanleiding is deze keer het gegroeide jaarlijks exploitatietekort van drie ton. Daarvoor draagt De Secretaris ondanks zijn Alomvattende Verantwoordelijkheden volgens Zedelijk absoluut geen blaam, maar stafleden mogen zich aanmelden voor soepele afvloeiing, inleveren of rustiger aan doen. Met mijn nette pak, mijn lange Jinja-staartjes met een elastiek hoog op de fontanel treedt ik geestelijk tot de tanden gewapend binnen. Nu moet ik het zo zien te plooien dat iemand zijn mond voorbij praat en mij zicht geeft op de ware boosdoener onder mijn vijanden.
Zedelijk is poeslief en De Secretaris zit met neergeslagen ogen te notuleren.
Ik gewaag van mijn zodanige gedrevenheid dat ik zelfs voor een fikse opslag nog niet rustiger aan zou willen doen.
Of het iets voor mij zou zijn buitengewoon hoogleraar in de ethiek te worden, vraagt Zedelijk.
Met een zekere trots stel ik achteraf vast dat ik ondanks mijn verbluftheid toch nog iets belangrijks zag: De Secretaris verschoot, op zijn papieren kijkend, van kleur.
Ik noemde mijn voorwaarden.
Toen ik later de notulen van De Secretaris ter goedkeuring kreeg stond die passage over dat hoogleraarschap er ook niet meer in. Een emailtje over de notulen naar De Secretaris, een hermetisch antwoord en de zaak was duidelijk.
De Secretaris! Dus hij is de architect van de "onaanvaardbaar" actie. Nu bedenk ik ineens dat De Secretaris er gewoonlijk op staat iedere brief die het bestuur uit doet zelf te tekenen of in ieder geval mee te tekenen. De onaanvaardbaar-kerstbrief aan mij in Jinja had hij echter die arme brave Zedelijk in zijn eentje laten tekenen.
De Secretaris. Nu kan ik reconstrueren. De Secretaris heeft eerst mijn directe baas Admiraaltje gepord om bij het bestuur te gaan klagen en toen in dat bestuur tegen de voorzitter Zedelijk gezegd: dit is een serieuze klacht, dat kunnen we niet laten lopen. Toen een briefje voor Zedelijk "geconcipieerd", bedacht dat een cc’tje aan het college van bestuur eigenlijk ook wel aardig was en tenslotte Zedelijk die brief in zijn eentje laten tekenen. Hij zal tevreden zijn geweest, eind december.
De Secretaris! Dit wordt interessant. En Afrikaans.
Ik moet eerst zijn pionnen, Zedelijk en Admiraaltje, losweken. Als heiden, of, nee, zelfs erger: ongeleid projectiel op religieus terrein, vlijt mijn hoop zich dampend neer op katholieke Alva-reflexen bij ontvangst van de brief van bisschop Willigers van Jinja. Deze voeg ik bij mijn aanvraag reiskostenvergoeding voor de volgende keer, het lijkt mij goed die meteen in te sturen, want die zal wel niet met die van alle andere stafleden in de normale sleur terechtkomen: De Secretaris kan heel vervelend worden over geld als hij het op zijn heupen krijgt.
Ik ook.

Tilburg, thuis, zaterdag 31 januari 1998

Dat waren weer vijf dagen zonder schrijven in het dagboek. Ik werk me het gompes om de boel hier weer op de rails te krijgen: de agenda van de komende maanden inplannen. Een colloquium over Afrika voor de faculteit regelen, interview universiteitskrant en brief van bisschop van Jinja naar het college van bestuur cc. de bisschop van Breda sturen om de mij belagende universiteits-bobo’s de pas af te snijden. Mijn huis en mijn computerspullen weer in orde brengen. De Encyclopedia Britannica op Cd-rom is gezakt van f8000 een paar jaar geleden naar f450 nu. Die moet er in. Daarvoor moet ik overal het werkgeheugen verdubbelen. De externe harde schijf moet gerepareerd en de scanner geeft een verticale streep die ik er niet uitgepoetst krijg. Dan natuurlijk verder al het gewone onderwijs, onderzoek- en publicatiewerk en niet te vergeten de echtscheiding.
De echtscheiding. Ja. Ik kom er toch niet onderuit. Ik dien de lezer meer en d�tail te informeren over mijn curieuze relatie met mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen. Al was het maar ter bevordering van verkoop van dit boek, zodat ik toch iets van de financi�le schade van deze relatie terug te verdienen. Een beetje romantiek kan nooit kwaad, fluisteren enkele praktisch denkende kennissen, die anoniem willen blijven, mij in. Neemt u even een pauze en haal een niet al te dunne, schone zakdoek, gewoon voor de zekerheid, U heeft tenslotte best een aardig ogend boek in handen en ik mag toch aannemen dat U graag heeft dat het er ook zo uit blijft zien.
Olga komt uit Moskou. Studeerde daar economie. Daar kwam ik vaak voor mijn onderzoek en ook omdat ik Russische jazzmuzikanten had leren kennen. Vijf jaar geleden ontmoette ik, toen 41, haar, toen 21. Ze was gids voor Tilburgse studenten die daar op excursie waren en mij er bij hadden gevraagd.
Na een dag zat ik achter haar in de bus en bleek ze de –Nederlandse!- namen van de studenten inmiddels beter te weten dan ik. De kamertjes in de lange gangen van het de Lomonosov Universiteit liggen aan lange gangen, op kruispunten waarvan enkele jaren eerder nog van die "schoonmaak" dames achter een telefoon zaten om bij onraad het KGB blokhoofd te bellen. De kamertjes zijn twee bij drie meter en komen per twee uit op een vestibule met douche en WC. De deuren tussen die vestibule en je kamer zijn van matglas. Verdachte studenten kunnen zo een betrouwbare medestudent naast zich krijgen die er geen moeite mee heeft de zaak in de gaten te houden. Dat KGB gedoe had ik gelukkig nog net even meegemaakt en paar jaar eerder, het was, toen ik met Olga in de lift stond, gelukkig verleden tijd, al heeft spel van bedrog en detectie in Rusland een eeuwenoude traditie die met communisme niets van doen heeft, en komen met de val van het communisme de superieure vaardigheden op dat gebied, die van kindsbeen af driftig worden geoefend, goddank niet in gevaar.
Mijn Russisch was nog niet al te best maar ik weet nog hoe Olga mij na onze eerste liefdesoefening een gedicht van Pushkin in het oor fluisterde dat mij tot tranen roerende zonder dat ik het geringste idee had waar het over ging.
Twee jaar geleden, in het stadhuis van Tilburg, een afgrijselijk namaak Engels kitschkasteel, anderhalve eeuw tevoren gebouwd als ontuchtig verblijf voor Koning Willem II toen ze hem in ’s Gravenhage niet meer wilden hebben, traden wij in het huwelijk. Prof. de Graaf trad op als mijn getuige.
Het huwelijk had ik voornamelijk bedacht ter indamming van de emotionele erupties van mijn vulkaantje. Als ze boos was had je daar altijd veel werk van. Eerst deed ik altijd meteen wat ik noemde een "hittebestendig pak" aan. Maar het vreemde was dat, hoe zeer ik ook werkte aan de verbetering van zijn kwaliteit, ze bleef er moeiteloos doorheen komen. Ik zat altijd wel aan een paar brandwonden te krabben. Zelfs de liefderijke aankoop en plaatsing van een prijzige glazen vitrine propvol van dat afgrijselijke Russische aardewerk en porselein had niet geholpen. Er moest een Definitieve Onherroepelijke Fundamentele Daad van Eeuwige Aanvaarding komen, had ook mijn goede vriend Prof. de Graaf als zijn mening te kennen gegeven.
Ik heb niets nagelaten om deze prachtige huwelijksdag vol tranen en romantiek tot een definitief en eeuwig succes te maken.
De problemen met jaloezie bleven: voor het proeven van de bedreigende nabijheid van vreemde vrouwen had Olga aan zichzelf genoeg. Hoogtepunt was een drama een met lipstick besmeurd zakdoekje dat zij hier thuis na een terugkeer uit Rusland achter ons bed vond, doch dat zij naar later bleek de vorige dag bij vertrek naar huis op het vliegveld van Moskou van haar moeder had gekregen om haar mond in orde te brengen.
De huishoudelijke uitgaven liepen al snel uit de hand. Kleding, cosmetica, vakanties. Daar kreeg ik eerst de rem niet op, want de besparing leek mij de resulterende erupties lang niet waard. Later ging ik met wisselend succes op zoek naar een beter balans.
Hoogtepunten kwamen toen haar tachtigjarige grootvader, Armeni�r, tandarts uit Turkmenistan, een schat van een man die tot haar twaalfde als haar vader had gefungeerd, regelmatig naar Nederland begon te komen. Olga voelde daar niet veel voor want zij vind hem lastig, hij is nogal doof en heeft flinke hartklachten waardoor hij naar haar mening irritant veel over de dood praat. Omdat zij echter een flinke erfenis verwachtte voelde zij zich toch telkens toch gedwongen tot een uitnodiging.
Opa was geweldig, ik trok veel met hem op, de huistaal werd Russisch, want het was twee tegen ��n en hij verbeterde mij. Hij wist wat dat was, een vreemde taal. Zelf had hij in zijn vroege jeugd ook Russisch moeten leren, evenals genoeg Turkmeens, Uzbeeks en Perzisch om in de barheid van de Sovjet Unie het hoofd boven water te houden. Ik kocht Wodka, remschijven voor zijn auto thuis en tandheelkundig gereedschap op voorwaarde dat hij het niet aan Olga zou vertellen. Met hem als vader en mij als moeder van Olga hielden we in ieder geval bij mij thuis haar nagels ver genoeg van onze wangen.
Geef haar geen geld en hou haar onder de duim, zei hij dan streng tegen mij, zijn Russische woorden kracht bijzettend met een op en neer bewegende rechtervuist waar een rimpelige duim in benedenwaartse richting uitstak. Opa, Armeni�r, had zijn Russisch net als ik van zijn vrouw geleerd, toen net zo’n bloedmooi sekreet als Olga nu. Ik was twee keer bij hem thuis in Aschabad geweest, de eerste keer leefde het takkenwijf nog, dus als hij zijn verhalen vertelde kon ik die plaatsen.
Van Opa leerde ik mijn brandwerende pak Olga-bestendig te maken. Maar dat was niet voldoende: het deed Olga besluiten steeds vaker te gaan reizen. Daaraan kon ik niet deelnemen vanwege werk of het feit dat ik mijn eigen overblijvende budget daaraan niet kon of wilde besteden. Zij bezocht veel en langdurig Rusland, was dan niet bereikbaar en belde zelf niet op, dit later motiverende door te stellen dat ze voor vertrek "boos" op mij was geweest en sprak over bezoek aan "vrienden" waarover ik verder nauwelijks details te horen kreeg. Over die reizen werd nooit overleg gepleegd en zelfs werd ik er vaak slechts zeer kort tevoren van op de hoogte gesteld. Daardoor en door de aard van de veronderstellingen en fantasie�n die zij in haar jaloezie over mij placht te maken (in haar jaloerse fantasie kon ik soms dingen hebben gedaan van zeer concrete aard waarvan ik nooit had vermoed dat zoiets ooit door een partner in een relatie bedacht, laat staan gedaan kon zijn) blonk ik niet van vertrouwen over de aard van de mij niet erg duidelijk gemaakte contacten in Moskou.
Als mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen al in Nederland was meed zij steeds meer mijn kennissenkring. Als die kwamen eten dan bleef zij vaak boven omdat zij hoofdpijn had of vanwege haar overtuiging dat eten na 19:00 uur dik maakt. Kwamen haar eigen kennissen op bezoek, met name Polen en Russen, dan maakte zij een uitzondering.
Vele malen heb ik duidelijk gezegd wat ik van de zaak vond en vele malen heb ik ook gezegd dat ik een aantal aspecten van dit gedrag vooralsnog bereid was te zien als een erfenis van haar culturele achtergrond waarmee ik clementie wilde hebben omdat ik tenslotte zelf had besloten een relatie met haar aan te gaan maar dat onze relatie fout zou lopen als er geen verbetering zou komen. Dan kwam eerst haar woede, gewoonlijk met een begin van het inpakken van een reistas en als dat mij niet bleek te kunnen vermurwen vroeg zij mij met betraande ogen waarom wij toch zo met elkaar omgingen en vertelde ze mij dat zij oorspronkelijk heel veel van mij gehouden had en dat de liefde ook nu nog heel groot was. Een factor, werd mij geleidelijk duidelijker die deze liefde lang in stand hield was dat zij nog geen baan en Nederlands paspoort had.
O, o, o, wat hield ze dan weer van mij. Maar de energie die van mij als dompteur vereist was om haar zo lief te laten zijn woog er steeds minder tegenop.
Als er iets is wat ik heb geleerd dan is dat dat het onderscheid tussen een echte en zuiver materiele motieven voor het aangaan van een huwelijk niet scherp is. Olga had destijds duidelijk grote haast met trouwen waarbij zij nadrukkelijk over kinderen op zeer korte termijn sprak als reden voor het huwelijk. Eenmaal getrouwd ging haar interesse zeer snel over naar theaterworkshops en internationale reizen. Hoewel zij in verband met de huwelijkswens haar moederlijke ambities ongetwijfeld zwaarder aanzette dan zij werkelijk waren is er denk ik ook sprake van gebrek aan zelfkennis en talent tot zelfbedrog, in het Slavisch cultuurgebied, als gevolg van een eeuwenlange traditie van uiterst bloedige en brute onderdrukking in zeer ruime mate aanwezig. De materiele oorsprong van haar aanvankelijke geluksgevoel kon of wilde zij niet zien en ook beschouwde zij mij in aanvang werkelijk als haar partner. Ze leefde in een roes. Hoewel binnenskamers van het begin af aan zeer kritisch en vasthoudend geconcentreerd op haar eigen materi�le eisen kon ik een zekere trots tegenover derden constateren op haar relatie met mij. Aanvankelijk kon mij dit gedrag vertederen en overschatte ik mijn vermogen om in de loop der tijd haar aandacht voor de wereld buiten haar wat op te wekken.
Op een dag ontdekte ik bij toeval een nieuwe methode om met de erupties van mijn vulkaantje om te gaan.
Ik moest mij weer eens ab-so-luut met haar hersenspinsels over mijn vermeende ontrouw bezighouden, maar ik had, deelde ik mede, helaas eerst nog een paar uurtjes te studeren.
De deur van mijn studeerkamer had inmiddels een stevig slot, reden waarom zij er vervolgens de hele sponning al eens uitgetrapt had, die ik daarna ook extra stevig weer had vastgezet.
Onze TV stond in de slaapkamer naast mijn studeerkamer. Daar ging zij een popzender beluisteren met maximaal geluid.
Voor dergelijke gelegenheden had ik inmiddels een niet mis te verstane gehoorbeschermer uit de bouw boven mijn bureau hangen, die dergelijk lawaai tot werkbare proporties terugbrengt. Voor een bezoek aan de badkamer liep ik even langs de open slaapkamerdeur met de gehoorbeschermer op mijn hoofd.
Even later hoorde ik door de TV heen van beneden met enige tussenpozen het geluid van krakend hout.
Na enige tijd ging ik eens kijken. Mijn oude wrakke pianokruk, een familiestuk, door mij vele malen juist v��r zijn definitieve instorting hersteld, bleek het slachtoffer. Mijn vulkaantje zat met de armen over elkaar op het door haar uitgezochte mosgroene lederen bankstel van vijfduizend pietermannen en keek nors naar de grond, alsof ze helemaal niet blij was dat ik eindelijk was gekomen.
En toen pakte ik dus die vitrine.
Je weet wel, die prijzige glazen vitrine propvol van dat afgrijselijke Russische aardewerk en porselein.
De vijfendertig vierkante meter tegelvloer van onze zitkamer en open keuken lag van voor tot achter volledig bedenkt met scherven.
Ze pakte elk geliefd object ��n voor een en barstte dan bij de aanschouwing van het grootste restant ervan opnieuw in tranen uit, alsof het allemaal overleden bloedverwanten waren. Ik word gek, ik word gek! Riep ze.
Als we nu nog een wedstrijd gaan doen in wie het eerste gek is win ik het ook! riep ik dreigend.
En zo bleek onze relatie als door een vreemde geest die bezit van mij nam in een geheel nieuw vaarwater te zijn gebracht. Een paar weken later zei ze dat als ik dacht dat zij haar eigen kapotgooigedrag goedkeurde dat ik dan wel goed gek was.
Ik spoelde in gedachten terug naar het midden van de zin en draaide dat stukje nog enkele keren rustig genietend af.
Voor het kwartje bij haar echt was gevallen heb ik nog een deur moeten intrappen en een glas tegen het tuinraam moeten gooien.
Daar blijk je er geweldig veel opgekropte energie in kwijt te kunnen. Het gevoel van opluchting blijft ook jarenlang terugkomen telkens als je aan zulke momenten van gelukzaligheid denkt. Het is heel anders dan met vrijen. Daar herinner je je immers die momenten het best waarop iets had kunnen gebeuren maar net niet doorging. Bij vernielen zijn het juist de geniale en succesvolle gevallen die je het meest bijblijven Dat glas bijvoorbeeld dat ik door het tuinraam gooide brak niet en kwam na een prachtig rond gat van circa vijftien centimeter in dat tuinraam geslagen te hebben ongedeerd in een forsythia suspensa terecht. Het was koud. Toen ik wat later beneden kwam was er een heel elegant zakdoekje in het gat gepropt. Stel je eens voor: na De Daad heb je eerst al een paar uurtjes heerlijk rustig kunnen studeren en dan word je nog een blik gegund op zo’n wit zakdoekje dat daar in een gat in het raam hangt.
En daarna was er natuurlijk geen geld meer voor haar dure plannen, want er moest voor een nieuw tuinraam gespaard worden.
Eeuwige en zo nodig brute beantwoording van liefde door een boom van een echtgenoot met geld, voor een Slavische vrouw zou dat toch het hoogst bereikbare moeten zijn.
Maar nee. Ik werd bedrogen.
Terwijl ik door haar angst door mij bedrogen te worden zo de handen vol had gehad dat ik er niet aan toe was gekomen!
Het zij zo, dacht ik, aan deze relatie dank ik veel, dat mag trouwens ook wel voor dat geld, maar nu is de beker leeg.
Het curieuze effect van Olga’s gedrag is dat buitenstaanders een totaal andere indruk van haar krijgen dan de echtgenoot. Ook nu de scheiding daar is speelt zij de rol van te redden schone prinses met verve en groot succes. Galante redders te over. Ik kan zeggen dat ik oog heb voor de tragiek die hier uiteindelijk achter zit, maar heb in mijn relatie met haar de uiterst belangrijke vaardigheid opgedaan dit niet ten koste te laten gaan van mijn zelfbescherming.
Toen ik eenmaal zover was om een regeling voor de echtscheiding voor te stellen bleek ze daar al een flinke tijd geleden met de Wilde een eigen mening over te hebben gevormd die me deed denken aan dat grapje over waarom orkanen vrouwennamen hebben (ze komen warm en vochtig aan en als ze weer weg zijn ben je je huis en je auto kwijt). Na een eerste blufaanval met beslag op mijn spaarcentjes -die met de hele boedel niets te maken hebben- gemotiveerd door het "feit" dat ik dat aan het verduisteren zou zijn ontstond een juridisch spel dat mij vooral een intrigerend kijkje geeft in de wereld van rechtspraak en advocatuur. Een reeks van trucs die ik in Uganda heel gewoon zou vinden, maar in kringen rond de rechtbank van Breda, in dat land met die hoge waarden en al die mensenrechten en dat Joegoslavie-tribunaal, dat land waar zelfs de Lockerby bommengooiers en de Rwandese oorlogsmisdadigers heengestuurd worden om hun rechtvaardigheid tegemoet te gaan? Ik begin het gevoel te krijgen dat mijn Afrika ervaring mij te pas zou kunnen gaan komen. 

Jij gaat je nog vervelen zonder mij, zei Opa, in het Russisch natuurlijk, de laatste keer dat hij wegging tegen mij. Hij keek me geveinsd serieus aan met een geheven vingertje. We grinnikten samenzweerderig. De echtscheiding was inmiddels in gang. Hij hield zich er keurig buiten  zonder het onderwerp te vermijden: hij vond mij dom, zei hij mij onder vier ogen, want die andere wijven waren toch net zo erg, hoe of ik dacht hier voordeel uit te behalen. Het lukte mij niet hem duidelijk te maken dat het misschien wel helemaal niet nodig is een vrouw te hebben. Dat gaat er bij een oude Armeni�r, zelfs een als Opa, die net als ik alles kan, van koken tot kleren maken, niet in. Een man heeft een vrouw. Toen werd hij door een KLM dame in een karretje langs de paspoortcontrole geduwd.
Vanuit Afrika wilde ik hem bellen, maar zijn nummer stond alleen op de externe harde schijf die kapot ging. Ook een ansichtkaart kon niet, om dezelfde reden. Toen ik weer terugkwam in mijn half leeggeroofde huis bleek hij dood.
Olga is nu 26, ze was 21 toen ik haar leerde kennen en, dat zal je wel al hebben bedacht, van uitzonderlijke schoonheid. Hoe schoon toonde zich overigens aan mij ook de natuur toen bleek dat ik hem zelfs bij haar niet meer overeind kon krijgen nadat het geleidelijk tot mij door was gaan doordringen dat het niet de -overigens toch al knap lastige- restanten Slavische opvoeding waren die ons bezighielden, maar de saaie en taaie circuits waarmee zij zich uit alle macht het zicht op zichzelf bleef belemmeren –waar op zich wel iets Slavisch in zit, maar dat kennen we in Nederland ook maar al te goed.

Tilburg, thuis, dezelfde avond

Zoals ik dat hier in Nederland gewend ben heb ik weer een lijstje "to do" in mijn laptop, alleen staan daar normaal niet meer dan tien � vijftien klusjes. Nu zijn het er vierenzeventig en dat getal wordt niet kleiner want regelmatig ontaardt een klus in drie nieuwe. Wanneer krijg ik weer tijd om over mezelf na te denken?
Ik was even eten bij mijn zus maar gelukkig niet te laat naar huis om nog wat te schrijven. Ik zet mij achter de laptop, "bel" mezelf. Er wordt niet opgenomen. Het lijkt wel of er niets is om over na te denken. Mijn snel-nog-even-dit-snel-nog-even-dat gedoe heeft alles verdrongen. De tegenwind die bij de aanvang van mijn Afrikaanse reis zo plots was weggevallen dat ik er mijn evenwicht door verloor sloot bij terugkeer zo naadloos aan bij mijn tijdelijk buiten werking gestelde automatismen dat ik als door een hypnotiseur in de gejaagde slaap van de westerse samenleving ben gebracht. Heel slecht voor een filosoof. Ja, een echte filosoof trouwt niet, een klein beetje filosoof scheidt niet en je in een universitaire faculteit gaan verweren tegen pesterij, dat is al helemaal onfilosofisch, in zo’n geval hoor je de gifbeker te nemen, je op de brandstapel te laten zetten of tenminste ontslag te nemen, je huis te verkopen en in een ton te gaan wonen. Buitenissige onderzoekers zijn nu eenmaal een gevaar voor iedere fatsoenlijke wetenschappelijke instelling die zich bekommert om een subsidiabel imago. Wie als filosofisch onderzoeker een gokje wil wagen, de bibliotheek verlaat en ergens anders heen te gaan en uit te komen dan iedereen in zijn boekjes heeft gelezen moet dat op eigen kosten doen.
Ben ik zielig?
Nee, vind ik na enige heen en weer denken.
Merkwaardig genoeg hebben de verhalen van de enkelingen onder de wetenschapsmensendie met hun afwijkend gedrag historisch succes behaalden een zodanige romantische attractie op het hooglerarendom dat men ter college van de les afwijkt om de gedenkwaardige levensloop van tegenwerking en pesterij, ondanks dewelke de grenzen van de wetenschap toch werden verlegd, in extenso te behandelen. De studenten spitsen de oren.
En wat de goede student daar dan ongeveer van opsteekt is dit: de universiteit is een soort biologisch afweersysteem van de maatschappij tegen de collectieve geest binnendringende gedachten. De hoogleraren treden op als antilichamen die de indringer zo snel mogelijk onschadelijk maken. Op zich heeft de internationale academische wereld daardoor de tendentie uiteindelijk te gaan bestaan uit een overvloed van weekdieren die zich alle op exact dezelfde wijze bewegen, maar net als in de jungle krijgen ze alleen de zwakken te pakken, zodat altijd hier en daar sterke devianten overblijven. Voor conservatoria en kunstacademies geldt hetzelfde: deze instellingen zijn ter afbraak bedoeld en wie ze geestelijk overleeft heeft evolutionair bestaansrecht.

Tilburg, thuis, zondag 1 februari 1998

Het is 7:30 uur en ik ben al weer wakker. Omdat ik vandaag niets mag doen van mezelf kan ik geen tegenwicht voor mijn spanning cre�ren en dus voel ik hem Onaangenaam. Energie en er van jezelf niets mee mogen doen. Het enige dat er op zit is rustig blijven en kijken of het misschien over gaat.

Parijs, vrijdag 6 februari 1998

Gisteren werd het grimmig in mijn sectie: de voorzitter, mijn "overeenstemmingshoogleraar", zoals het in de wetten, statuten en reglementen heet, Prof. Admiraaltje, werd sarcastisch. Hij wilde mij twee extra colleges in de maag splitsen, want, zo zei hij, in de wandelgangen is te horen dat je weinig te doen hebt.
De rest van de sectie zat muisstil en angstig te wachten tot het over zou zijn.
Wat nu? Een paar colleges extra is best leuk. In een later stadium is het ook mooi wisselgeld, want we hebben veel te veel stafleden die veel te weinig te doen hebben. Admiraaltjes toonzetting echter biedt een somber perspectief in het geval ik dit gewoon zou laten lopen. Ik besloot, hoe spijtig ook, de colleges aan mijn neus voorbij te laten gaan en een tegenstandpunt te hebben, ik stel voor: Admiraaltje doet zelf te weinig, dus ik ��n en hij ��n.
Admiraaltje roept boos: van tafel!
De vakgroep moet maar arbitreren.

Ik ben hier in Parijs omdat ik afgelopen zondag in Amsterdam was en in de gaten kreeg dat het vinden van een goede replica van Rodin’s "Le Penseur", die in mijn lezingen en illustraties het contrast moet vormen met de Afrikaanse family tree, in Nederland onwaarschijnlijk is en zo ja, duurder dan eentje uit het Louvre of het Mus�e Rodin plus een treinretourtje.
Admiraaltje bleek niet te passen voor de brief van bisschop Willigers. Hij blijft klieren over mijn Afrika-onderzoek, ik heb daarom even nagevraagd of hij wel katholiek is. Dat blijkt niet het geval. Ook dan zou hij toch geen ruzie moeten willen krijgen met de katholieken, peins ik. Ik begin te vermoeden dat ik toch ook los van de wensen jegens mij die hem van de zijde van De Secretaris bereiken een uitdaging voor hem ben. Admiraaltje wil mij wel eens laten zien dat hij ergens voor kan gaan liggen. Heb ik gelijk dan is het effect van de aanbevelingsbrief van bisschop Willigers negatief: een extra probleem, een extra irritatie van Admiraaltje, want hij ligt er al voor en wil daar, nu hij eenmaal ligt, geen schoppen krijgen. Het doet me denken aan de uitnodiging die ik lang geleden kreeg om een jaar naar het Netherlands Institute of Advanced Studies te gaan. Daar was De Secretaris destijds des duivels over. Maanden is toen het overleg in bijkans alle "gremia" in de faculteit er over gegaan of mijn voorstel tot schandelijke desertie (hoewel ik had aangeboden wekelijks een dag terug te komen om mijn colleges te geven) nu in Godsnaam maar moest worden getolereerd of dat het toch echt te ver zou gaan als een docentje van net dertig een jaar naar het NIAS zou gaan terwijl er nog nooit een echte hoogleraar van de faculteit was uitgenodigd.
Nu moet gezegd dat dergelijke problemen niet alleen aan de Alva Universiteit voorkomen, het is een algemeen probleem in Nederland. De Nederlandse Universiteiten zijn de afgelopen twintig jaar door het intellectuelenscepticisme van de Nederlandse middenstand, die via de democratie toch ook zwaar in het parlement doorgesijpeld is, in verkeerde handen geraakt, dus nu moeten we, vindt iedere brave Nederlander, aan de universiteit ook "fatsoenlijk werken", en "scoren". Puntentellingen ter kwantificering van het "rendement" van opleidingen en de "kwaliteit" van het onderzoek moeten van intellectuelen aangepaste burgers maken. En zo maakt de Nederlandse universiteit sinds enige tijd een "product" van een bepaalde "kwaliteit" met een bepaald "rendement", net als alle andere fatsoenlijke Nederlandse mensen.
Het is een algemeen verschijnsel. Het "fatsoen", het "bijdragen" is immers overal doorgedrongen, zelfs tot in de hoogste Nederlandse adel, waar men er niet tegenop ziet de oude tradities van de roversbendeleiders waarvan men weet af te stammen te verloochenen. Zelfs ons hele koningshuis is, met uitzondering van onze koningin, bekeerd tot de waarden der burgerlijkheid: ze gaan studeren bij de intellectuele kruideniers in Leiden, daarna gaan zaken doen ("rendement", net als aan de moderne Nederlandse universiteit) en sport ("scoren", net als aan de moderne Nederlandse universiteit). Belangrijke oude adellijke tradities, zoals het oorlogvoeren in het najaar als de oogsten binnen zijn en de rest van het jaar lekker eten en copuleren zijn bij onze adel van laag tot hoog geheel verloren gegaan. Mr Pieter van Vollenhoven leek er in het begin, wellicht juist door de frisse blik van zijn nieuwkomerschap wel slag van te hebben met zijn boogie woogie en zijn zwierige wuif van balkons en andere verhogingen, maar schijnt zich op den duur bij de feiten te hebben moeten neerleggen en zich nu ook te zijn gaan vernederen door verstandige dingen in allerlei commissies te gaan zeggen. Nee, het koningshuis wil ook "serieus" werk doen, "lid van de maatschappij" zijn. De Nederlandse spitsburgernormen hebben zelfs de hoogste kringen uitgehold.
Hoe Nederlandse dat is moge bijvoorbeeld blijken uit wat Prince Charles eens zei: buiten het geld begrijp het leed van de werklozen niet, ik heb nog nooit iets gedaan in mijn leven en ik voel me daar prima bij. Kijk, dat is nu precies de levenshouding die ook een filosoof behoort te hebben. Anders bereik je als filosoof niets. Heb je je als Nederlandse filosoof die levenshouding eigen gemaakt, dan is het zaak er met niemand aan je universiteit ooit over te praten. Wat dat kan ab-so-luut niet.
Toen er in Nederland een tijdje lang slechts werk was voor 80% van de mensen, heb ik eens geschreven: stel we schaffen de steun af, geven iedereen vier chipkaarten en we zeggen dat je er vijf moet hebben om te mogen werken. Willen weinig mensen dat, zijn er, om zo te zeggen, veel "Afrikanen" dan wordt het een hard en eenvoudig leven voor wie echt geen baan wil: je krijgt weinig voor je vier chipkaarten, want de vier kopers die er een vijfde bij willen voor een baan zijn immers ook "Afrikanen" en werken dus ook liever niet. Kies je voor werkloosheid dan moet je wel van de verkoop van je vier chipkaarten leven. Zijn er daarentegen weinig "Afrikanen" en juist heel veel "fatsoenlijke Nederlanders" dan verdringen de werkwilligen zich om de enkele "Afrikaan" en die kan dan dus een fiks bedrag voor zijn vier chipkaarten krijgen en wordt rijk.
Eerlijk toch? Alle in aanmerking komende Nederlandse economische en politieke tijdschriften hebben het verhaal geweigerd. Bij de filosofische tijdschriften ging het beter. Die hebben dan ook vaak redactieleden die niet aan Nederlandse universiteiten werken. Uiteindelijk werd het buiten Nederland gepubliceerd in het Journal of Political Philosophy, dat er ook nog eens voor ging zitten om mijn Steenkolenengels op te sieren. G�nant natuurlijk, maar goed, ik heb mijn gedachtenexperiment dan toch op tafel gekregen. Toen bleek er nog (niet in Nederland, natuurlijk!) een "Society for the Reduction of Human Labour" te bestaan, met serieuze Academici uit de hele wereld. Die wilden een korte versie overdrukken die ze in een conferentiebundel hadden gevonden. Dat was prima, schreef ik terug, ik neem evenwel geen verantwoordelijkheid voor het effect dat mijn werk zal hebben op de kwaliteit van uw tijdschrift. De redacteur heeft dat er netjes bij gezet. Men is wel eens in Nederland geweest...
De Nederlandse academische wereld is alweer een flink aantal jaren in de verlammende greep van de burgerlijke waarden van "rendement" en "scoren", maar vergis je niet!!: je moet wel zorgen dat je "rendement" en "score" een beetje in overeenstemming zijn met je positie: niets wekt meer irritatie in Nederland dan een jonge Turk die meer punten haalt dan zijn hoogleraar.

Parijs, dus hier. Mijn aanvraag voor reiskostenvergoeding werd deze keer door De Secretaris botweg niet beantwoord. Nou, ja die paar honderd euro, daar ga ik geen losstaande veldslag voor leveren, ik laat eerst nog eens wat van die incidenten gebeuren en dan ga ik eens met een lijstje aan het werk.
Afgelopen zondag in Amsterdam, mijn eerste vorstdag na Afrika, heb ik een stevige verkoudheid opgelopen. Ik snotter als een buitenboordmotor en twijfelde vanmorgen zelfs of ik wel zou gaan, maar de fantastische smaken van terrine, scampi’s en muskadet in Le Buci zojuist drongen er dwars doorheen. Mijn gedachten gingen daarbij naar het detectivebureau dat ik op mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen, had gezet. Na een luidruchtig goedkeurende blik op de foto begon de schone jongeling die mij door het bureau was toegewezen wel te voelen voor wat straatwerk maar hij moet in zijn eerste tien uur toch eerst maar eens laten zien wat hij administratief kan. Ik zal hem nog eens duidelijk maken dat mijn opdracht tot straatwerk afhangt van zijn succes bij de administratieve opsporing, liefst met gebruikmaking van weinig uren, van haar verzwegen inkomsten en de flinke erfenis van Opa waarvoor zij zo gelaten het leed van zijn frequente bezoeken onderging. Wellicht, overweeg ik, wordt zijn behoefte tot straatwerk straks nog zo groot dat ik er geld voor krijg in plaats van dat ik moet betalen.

Parijs, zaterdagochtend 7 februari 1998

Natuurlijk was ik weer om zeven uur wakker. Dit is echter mijn kans om hier in de hotelkamer met een lekker ontbijtje mijn dagboek over te lezen en bij te werken. Zojuist heb ik nogal wat verbeterd aan wat er oorspronkelijk in telegramstijl hierboven stond. Ik begon te lezen bij de landing uit Entebbe in Brussel. Het tot bewustzijn brengen van het bizarre proces dat zich sindsdien in mij heeft voltrokken brengt een zekere rust in mij. Ik houd het langzamerhand goed voor mogelijk dat juist het missen van het Afrikaanse levensgevoel mij hier in zo’n idioot hoog tempo drijft. Alsof je gelooft dat je door zo hard mogelijk te werken zo snel mogelijk weer terug in je Afrikaanse doen bent. Ik heb geen spijt van al dat harde werken, ik moet er niet aan denken dat een substantieel deel van de klussenlijst die ik inmiddels heb afgewerkt nog zou moeten. Het is duidelijk, ik ben slechts voorwaardescheppend bezig geweest tot nu toe. Zelden nog sinds ik terug ben deed ik iets dat in zichzelf belang heeft.
Het is inmiddels half negen geworden, de stad is wakker, de musea zullen inmiddels wel bezig zijn zich op de opening voor te bereiden, ik ga op jacht naar de Denker van Rodin. Het goed gevallen symbool van die houding waar Europeanen zo trots op zijn dat ze, zelfs als ze hem zelf nooit innemen, er althans in het museum vervuld van eerbied naar staan te kijken (zeg nou zelf, wie kan er nu denken zittend met de rechter elleboog op de linker knie?, [plaatje: penseur_NO.jpg]), maar die door Afrikanen als moreel twijfelachtig wordt beoordeeld.

Parijs, zaterdagmiddag 7 februari

In Parijs blijken slechts op ��n plaats replica’s van "Le Penseur" verkrijgbaar, in het Mus�e Rodin bij het H�tel des Invalides. Ik ging, voor tot aankoop over te gaan, voor de zekerheid nog even naar het Louvre, die van het Mus�e Rodin is me ook iets te groot (9 kilo brons, 45 centimeter hoog, vijfhonderd euro), maar in het Louvre "maken ze die niet" werd er gezegd. Terwijl er verder werkelijk alles wat je kunt bedenken een replica staat. Iemand heeft het monopolie op Rodin verworven. Knap in zo’n stad. Mijn family tree is in vergelijking ermee wat iel. Enfin, ik zie wel of het werkt en anders neem ik volgende keer een grotere mee want voor die vijfhonder euro kun je in Uganda een family tree laten maken waar Rodin bij in het niet valt vanzelf.
Tegen de muur van het H�tel des Invalides staat een sokkel met een stuk of vier gigantische zwart geschilderde kanonskogels, omhangen met van bladgoud voorziene kettingen. De ballen van Napoleon, denk ik bij mezelf. Zoekend kijk ik om me heen. Waar staat zijn penis? Nergens te zien. Alleen dapper in de verte kijkende helden met de bekende schijtende duiven op hun hoofd.
Ineens realiseer ik me dat dat ook voldoende is, de man en zeker de held met zijn dreigend gestrekte rug is door zijn rechtopstaande stand immers zijn eigen fallussymbool. Zeker met al die witte duivenschijt op zijn kop. De echte man, de held, wil als het ware kaarsrecht met zijn hoofd naar voren terug naar waar hij uit kwam. Die houding van die Penseur [plaatje: penseur_NO.jpg], tsja, zo krijg je hem er nooit in natuurlijk.
Echte mannen hebben tegenwoordig, zie ik ook weer hier in Parijs, iets met jeeps, four wheel drive, brede en hoge assen. Die auto’s zijn gemaakt voor Afrika maar omdat er daar niet veel mensen zijn die ze kunnen betalen rijden de meeste in Europa rond, vooral in de steden. Ik heb op CNN al gehoord dat dat gezien moet worden als een "fashion statement". Het symboliseert mogelijk het verlangen van de automobilist naar de natuur die hij zelf naar de Filistijnen heeft geholpen. Hoe dan ook zullen over duizenden jaren archeologische vondsten van deze voertuigen de wetenschap ernstig op het verkeerde been zetten wat betreft de kwaliteit van het West-Europese wegennet.
Ik verstuur slechts twee ansichtkaarten, ��n naar Miss Margaret en ��n naar Piet.

Parijs Gare du Nord, 8 februari 1998

Tegenover mij in de trein naar Nederland zit, in een doos, de Denker van Rodin, 9 kilo brons, 45 centimeter hoog, vijfhonderd euro.
Ik was thuis al eens naar een tuinbeeldenbedrijf geweest voor hem.
En daar zei de mevrouw toen: nee meneer, dat hebben we niet. De mensen willen beelden die je aankijken. De Denker kijkt je niet aan, hij kijkt eigenlijk helemaal niet en je krijgt zelfs het gevoel dat je hem een plezier doet door hem in een doos te stoppen.
Ik loop al een tijdje met de gedachte een stichting op te richten. Ik zou geld van die stichting kunnen lenen aan Ugandezen die denken geld te kunnen verdienen met iets opbouwends. Een krant, een waterpomp op diesel die zijn geld terugverdient door de grotere oogst, noem maar op. Niet geven, maar lenen. En alleen als er een serieuze kans is op terugbetaling. De missers gaan we niet, zoals banken dat doen, terugverdienen met de rente op de successen. De rente is laag. De stichting gaan bij missers die niet terug komen betalen dus wel "verliezen", maar zo weinig mogelijk. Doel zou zijn om mensen die de capaciteit hebben een onderneming boven water te houden op het paard helpen, maar vooral ook de verwerving van kennis: er achter waarin mensen die dat kunnen zich onderscheiden van de rest en hoe je die "verdien"mentaliteit een beetje kunt verspreiden onder de mensen daar, niet zo erg als bij ons natuurlijk, maar wat ze daar doen is toch iets overdreven. Vinden ze zelf ook.
Ik zie vaak tussen de mensen ineens iemand waarvan ik denk: geef die honderd euro en hij maakt er tweehonderd van. Op zijn Afrikaans natuurlijk, niet zoals de westerse "ontwikkelingshulp" denkt dat het moet. Voor mij is zo’n stichting is voor mij natuurlijk ideaal werk, want dan leer ik, met vallen en opstaan, precies wat ik wil leren.
Stichting Mind. Zo zou ik hem noemen.

Tilburg, thuis, 12 februari 1998

Vandaag heb ik mijn basisgedachten over Afrika en filosofie uitgelegd in het algemeen colloquium van de "Faculteit Wijsgerige Wetenschappen". Admiraaltje was er niet. Dat is niet verwonderlijk. De moderne hoogleraren aan de Nederlandse universiteiten hebben geen tijd meer voor de wetenschap. En Prof. Admiraaltje al helemaal niet voor wetenschap aan de Alva universiteit, want hij is hier deeltijdhoogleraar. Prof. Zedelijk, de tweede verzender van een berispende fax naar Afrika, was in het begin even aanwezig, waarna hij zich weer ter vergadering spoedde, het kon niet anders, had hij mij vooraf al gezegd, hij moest voorzitten.
Het was mijn eerste oefening met de Denker links en de family tree rechts voor mij op tafel. Ik ben inmiddels ook op de Afrikaanse toer wat het voorbereiden van lezingen betreft: je denkt er tevoren over na, je schrijft absoluut niets op en reageert sprekende op de zaal. Ook geen briefje in de binnenzak, want al haal je dat er niet uit, je voelt het toch zitten en er lekt kracht in weg. Het ging redelijk en geeft mij het gevoel dat je een superieur spreker kunt worden als je je in de Afrikaanse stijl bekwaamt. Dat neem ik mij vast voor.
Wel heb ik er van afgezien mijn belangrijkste les uit Afrika aan de faculteit voor te leggen, die luidt: Filosoferen Is Mooi, Maar Doe Het Niet Te Veel! Ik kan van zo'n stelling in dat gezelschap de gevolgen nog niet geheel te overzien.
Ik had gehoopt op de aanwezigheid van Prof. Admiraaltje die er nooit is. Ik had hem willen spreken over de Afrika-kwestie. Hij gaat het zichzelf moeilijk maken met zijn strijd tegen mijn onderzoek en daar wilde ik hem voor waarschuwen. Allereerst kan het uiteindelijk natuurlijk ergens gepubliceerd worden waar het "punten" oplevert, en gezien het sterk stijgend puntenfetesjisme zit hij dan meteen in het nauw. Ten tweede vraag ik me af of hij wel begrijpt voor welke kar De Secretaris hem heeft gespannen. Een groei in zijn inzicht in dezen zal mij tenslotte ook gedoe besparen.
Maar hij is er weer niet. Een kaartje in zijn postvak dan maar.

Tilburg, thuis, maart 1998

Ik ontvang een brief van De Secretaris, die ��n gang beneden mij zit. Over zo’n brief is zeker een half uur vergaderd, dan gaat De Secretaris de brief "concipi�ren", dan wordt hij door een secretaresse uitgetypt, door De Secretaris gecorrigeerd, gaat eventueel nog in concept naar de decaan, of zet hem, als het komkommertijd is, zelfs op agenda van het faculteitsbestuur, want die moet altijd vier uur duren, net als een krant altijd vol moet. Na behandeling wordt zo'n brief ingeschreven in het brievenboek, in kopie bewaard in het archief van het bestuur van de faculteit en dan in een interne bruine envelop in mijn postvak gestopt. Kosten drie- � vijfhonder euro, meer dan mijn betwiste declaratie Parijs.

Geachte heer Hamminga,

Onlangs heeft u een postkaart…gedeponeerd in het postvak van de Prof. Admiraaltje. De tekst op deze kaart luidt als volgt: "Beste Michiel, Helaas had ik door je drukte geen gelegenheid je toe te vertrouwen dat je naar mijn inschatting in onaangename problemen terecht kunt komen als je je brief aan mij in Afrika niet op korte termijn schriftelijk kwalificeert. Met vriendelijke groet, Bert H."

Prof. Admiraaltje heeft het faculteitsbestuur laten weten deze kaart, die hij beschouwt als een dreigbrief, onaanvaardbaar te vinden.

Het faculteitsbestuur onderschrijft dit standpunt. …Voorts attendeert het faculteitsbestuur u erop dat het niet opportuun geacht wordt om uw afwezigheid in verband met een verblijf in Uganda achteraf nog grondig uit te spitten. Herhaling van dergelijke situaties, waarin niet conform de regels vooraf de nodige zaken worden geregeld, zal het faculteitsbestuur echter niet laten passeren."

Mijn reiskostenvergoeding van Uganda verschijnt enkele dagen later veel te laat maar braaf op mijn rekening. Een andere rekening mag ik, denkt men kennelijk, nog betalen: men gaat niet uitspitten, maar men beschuldigt en veroordeelt zonder strafoplegging maar ook zonder wederhoor. Dat is een flink scheve schaats. Nu mag ik van Koster. Ik schrijf terug aan de decaan Prof. Zedelijk:

Hooggeleerde Heer,

Dit is dan mijn reeds eerder aangekondigde formele reactie op de brief die U dd. 18 december 1997 naar mij in Jinja, Uganda toezond.

U kwalificeert daarin, in overleg met De Secretaris van de faculteit de wijze waarop ik mijn onderzoeksprojecten in Jinja heb opgezet, met name mijn eigen aanwezigheid daarbij gedurende de tijd die ik daarvoor heb gereserveerd, als ontoelaatbaar.

Ik heb mij hierover uitgebreid laten adviseren en de conclusie die ik uit deze adviezen heb getrokken is de volgende:

    1. Mijn zorgvuldig geplande onderzoeksarbeid in Jinja voldoet ruimschoots aan alle eisen die daaraan in het kader van mijn functie zijn gesteld. Het geschiedt in aantoonbaar gevoel van verantwoordelijkheid voor mijn overige taken in het kader van mijn arbeidsovereenkomst met onze instelling, conform alle regels die daarvoor in onze faculteit worden gehanteerd en het predikaat "ontoelaatbaar" is er derhalve niet op van toepassing. Schriftelijk bewijs en getuigen van gewicht en allure kunnen dit alles bevestigen.
    2. Uw brief is een bewijs dat ik door U in Uw functie van Decaan van de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen van de Alva Universiteit niet ben behandeld in overeenstemming met de arbeidsverhouding die ik met deze instelling heb, waardoor ik persoonlijk aantoonbaar ben benadeeld.

Na ontvangst van uw brief en terugkeer in Nederland heb ik, op grond van mij verstrekte adviezen, onmiddellijk mijn reisdeclaratie ingediend en afgewacht, welke consequenties U zou trekken uit het door U ingenomen standpunt.

Na vijf weken reageerde De Secretaris van de faculteit met fiat voor uitbetaling van de declaratie volgens de regels en gebruiken in de faculteit. Tevens schrijft De Secretaris, na nog terloops een informeel bericht van mij aan mijn gewaardeerde overeenstemmingshoogleraar, die zich in die functie kennelijk op grond van desinformatie ter zake ook tot een brief aan mij heeft laten verleiden in strijd met het kader van mijn arbeidsovereenkomst en die ik de voor hem onaangename situatie wilde besparen die uit onderhavig formeel schrijven voortvloeit door hem zijn brief op tijd te laten kwalificeren, als een "dreigbrief" te hebben bestempeld: "voorts attendeert het Faculteitsbestuur u erop dat het niet opportuun geacht wordt om uw afwezigheid in verband met een verblijf in Uganda achteraf nog grondig uit te spitten. Herhaling van dergelijke situaties, waarin niet conform de regels vooraf de nodige zaken worden geregeld, zal het Faculteitsbestuur echter niet laten passeren." Dat Uw bestuur vijf weken nodig heeft gehad om te besluiten niet "grondig uit te spitten", betekent dat U desalniettemin niet over ��n nacht ijs bent gegaan.

De brief waarin U over ontoelaatbaarheid heeft geschreven is door U persoonlijk en door U als enige ondertekend. Tevens vallen alle brieven die De Secretaris van de faculteit namens het faculteitsbestuur uit doet gaan onder de directe verantwoordelijkheid van U als decaan van de Faculteit Wijsgerige Wetenschappen van de Alva Universiteit.

Gaarne verneem ik van U binnen een redelijke termijn welke uw mening is over de rond mijn arbeidscontract gerezen meningsverschillen, in het bijzonder of U, ondanks het vooralsnog ontbreken van consequenties Uwerzijds getrokken uit het door U in uw brief dd. 18 december 1997 ingenomen standpunt, bij Uw standpunt blijft.

hoogachtend, etc.

Tilburg, thuis, maart 1998

Ik zit op mijn studeerkamer en kijk uit op mijn natte tuin terwijl de e-mail binnenkomt.
Telefoon. Een zus van Piet uit Zwaag. Mamadeo is dood.
Hele echte tranen biggelen me langs de wangen.
E-mail van Piet. Artsen hadden haar aangeraden niet meer zwanger te worden. Maar in een land waarin een vrouw zich ziek acht als zij in een bepaald jaar geen kind heeft gekregen is dat kennelijk zelfs voor Mamadeo te moeilijk. Ze werd toch zwanger enkele weken voor de bevalling ging er iets vreselijk mis met de bloeddruk. Dan moet er dus ineens een auto zijn, een ziekenhuis dat open is, een dokter die weet wat er moet gebeuren en de spullen die je daarvoor nodig hebt. Het bleek al met al te veel te zijn gevraagd van het Afrikaanse good luck. Piet had ze samen zien liggen. Mamadeo en haar baby’tje. Toen naar de begrafenisdienst, natuurlijk weer met De Dunne en De Domme, die al prekende, "AAAAAaaaahleLUIA!!!", toch voornamelijk tot de conclusie waren gekomen dat de pinkstergemeente de beste weg naar het zieleheil was.
Piet was niet overtuigd geraakt en met een nog grotere kater thuisgekomen als die waarmee hij er heen ging.
De Dunne en De Domme, die denken ergens op te moeten klimmen om anderen te gaan vertellen wat God wil, tonen juist daardoor weinig vertrouwen in Hem. Piet klimt ook wel eens ergens op, maar dat vind ik persoonlijk iets anders vanzelf.
De Stichting Mind is opgericht! Iedereen vond het een goed idee. Mijn wekelijkse Tilburgse eetclub heeft er een half uur over gedaan, maar toen was bekend waar Mind een afkorting van is: Met Idioten Niet Discussi�ren.
De volgende dag heb ik de notaris opgebeld. Father Piet Korse s.s.t.t. aanvaardt gaarne het bestuurslidmaatschap, een eetclublid, dat ter tafel al met het verlossende "discussi�ren" voor de "d" van Mind was gekomen, biedt zich aan, we schijnen een stichting van algemeen belang te kunnen worden, giften aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
Het wordt een speel-leer stichting: echt veel geld hoeft er niet in, want je moet, vanwege het leerdoel, bij alle projecten zelf alles in de gaten houden. Publicaties over wat we leren gaat de Stichting Mind natuurlijk ook verzorgen, evenals publicaties van Ugandezen over wat zij geleerd hebben in de projecten over zichzelf en over die eigenaardige westerlingen. Er moet een website komen vanzelf.
Over eigenaardige westerlingen gesproken: het werk dat in zo'n oprichting van een stichting zit valt tegen. Het mag niet zonder notaris, en dat kost wat, de bank wil ineens voor elke overmaking beuren, de Kamer van Koophandel wil jaarlijks poen zien en stuurt een peperdure folder mee waarin zij uitlegt wat voor goede dingen zij voor de Stichting doet zonder dat de Stichting wordt gevraagd of ze dat ook wil. Er staat dan ook niets bij waar de Stichting prijs op stelt, en voor de waarde die dure folder zouden de Stichting al helem��l liever iets in Uganda gaan doen. Bovendien komen er onmiddellijk na inschrijving in de KvK pakken reclame op naam binnen van allerhande louche beleggingensadviseurs die allemaal kennelijk ook bij de Kamer van Koophandel staan ingeschreven en het adres van MIND meteen doorkrijgen. Twee afdelingen van de belastingdienst, ��n in Tilburg en ��n in 's Hertogenbosch bestrijden elkanders competentie en willen beide volgens een bepaald protocol ge�nformeerd worden. De Tilburgse belastingdienst blijkt gespecialiseerd in slimme vragen over bier: 1. Gaat de stichting ook bier schenken? 2. Zo nee, uit fusten, tonnen of flesjes? 3. Zo absoluut niet, hoeveel mensen staan er achter de bar te tappen? 4. Indien niemand, wat is diens naam (voluit, sofinummer etc.), Enz. Ik bel de meneer van wie het briefje afkomt en vertel hem dat ik helemaal geen bier lust. De meneer legt mij uit dat stichtingen die zich zoals Mind ten doel stellen het begrip tussen de wereldculturen te bevorderen, meestal bedoeld zijn voor de het beginnen van een kroeg.  
Ik heb dat in goede verstandhouding graag van hem aangenomen, gezegd het in gedachten houden als ik in de registers van de Kamer van Koophandel op zoek zou gaan naar geestverwante stichtingen, en de Stichting Mind ontving enkele weken laten een schrijven van de Tilburgse belastingdienst waarin zij werd vrijgesteld van belasting.

Willingen, Sauerland, april 1998

Ik had een week vrij. Dat werd zweefzeilen leren. Met zo’n matras. Mijn leraar Veljo Strucl, een Sloveense skispringer, noemt het "Gleitschirmflieieieiegen", met een langgerekte ieieie die op mij de geest overbrengt van een man die altijd zo lang mogelijk in de lucht wil blijven.
Ik was er al jaren door ge�ntrigeerd, maar ik vond dat ze daar toch wel erg hoog in de lucht hingen. Nu dacht ik: als ik Olga buiten kan zetten dan kan ik ook vliegen.
Het is koud, noodweer. Ik sta met mijn tent achter de vliegschool. De andere leerlingen van deze beginnersweek hebben wijselijk afgezegd. Het doet sterk denken aan al mijn zeilvakanties als kind op Friese meren. Tussen de buien door rukt Veljo mij uit mijn tent, waar ik in mijn pooljas met handschoenen de theorie van het vliegen en de thermiek zit te bestuderen en neemt me mee naar steeds hogere leshellingen met zacht gras. Op weg er heen wedijveren wij in het noemen van de bedragen die we hadden kunnen verdienen als wij deze week niet tot elkaar veroordeeld waren geweest.
Nu, na een week heb ik mijn beginnersbrevet, zou ik over deze Veljo, flamboyant, onbetrouwbaar, vliegend als een adelaar, volstrekt ongeleid projectiel als het over geld gaat, in een alles verdringende opwinding gerakend bij het dichter dan vijfhonderd meter naderen van welke vrouw dan ook, �berhaupt een willoze marionet van zijn eigen emoties, kortom een schitterende man, een boek kunnen schrijven als ik niet met een ander boek bezig was en mag ik altijd komen om verder te oefenen en in de school slapen. Ik bestel bij hem, een waagstuk van eerste orde, een scherm, ja, ik doe zelfs een ferme aanbetaling, want die fabriek kent Veljo inmiddels ook beter.
Dit is mijn toekomst. Ik begrijp nog niet goed waarom, maar dit zweven in de lucht heeft mij volstrekt gegrepen, al kan ik er nog weinig van. Begerig bekijk ik de zweefzeilvideo's van geoefende vliegers die uren langs de alpenkammen scheren. En in Uganda, daar heb je nog eens thermiek! Spijtig denk ik aan de onbekendheid daar van het ding en de mogelijkheid dat het geweer wordt gepakt om die grote vogel eens van dichtbij te bekijken. Ik overweeg de risico’s. Een rij gaatjes door alle lagen van de matras is het ergste niet. Schieten ze een lijntje los dan heb ik er nog 159 over, elk met een draagvermogen van 180 kg. En voor vliegbaar vormbehoud van de matras kunnen er wel twintig losgeschoten worden. Een kogelvrij zitvlak in de gordel, dat is misschien toch wel rustgevend.
Dat lijkt allemaal niet leuk, maar er staat iets tegenover: een politieman die je daar bij landing naar je brevet vraagt wil alleen maar wat verdienen. En hij is niet duur. Hier in Duitsland moet je nog een echt brevet hebben ook. Uganda heeft derhalve mijn voorkeur. Maar dat brevet wil ik ook.