Derde terugkomst, januari 1998

waarin een rijdende hut wolven en wolken tot leven brengt


Tilburg, thuis, 25 januari 1999

Tilburg. Het is koud en ik loop door mijn huis.
Onderdak is een verdediging tegen onaangename invloeden van het weer op het dagelijks leven. Zouden die er niet zijn, dan was onderdak niet nodig. Vroeger had je dan in ieder geval nog een plek gewild omdat je vrienden en de post je anders niet zouden kunnen vinden. Nu gaan voice, fax en data via je mobiele telefoon je notebook in, waar ook ter wereld. Wat is nu nog een plek? Een mobiel telefoonnummer en een emailadres. Je ruimtelijke coördinaten doen niet meer ter zake.
Zo peinzend trek ik mijn skeelers aan en begeef mij de weilanden in, schuin tegen de wind onder een wild kolkende depressielucht.
Het nadeel van onderdak is het gewicht. Je neemt het dus minder makkelijk overal mee. Onderdak remt. Voor een tijdje is dat niet erg, maar je zult toch aan het eind van je leven denken, ik had... maar mijn onderdak was zo zwaar, dus ben ik blijven zitten.
Even buiten de stad staat bij de Renaultdealer een Kangoo te glimmen. Een bestelautootje. Met de folder in mijn sok vervolg ik mijn weg. Aan de koffie in het dorpscafé zet ik mij aan de studie. Er is een versie waar de bijrijdersstoel helemaal de vloer in klapt. Heb je van achter naar voren 2.40 meter. Die versie kun je overal in Europa krijgen behalve in Nederland. Dat mag hier niet. Nederland gidsland. Enfin, gelukkig kunnen we hier ook gedogen als de beste.
Rechts bedbank met vakken eronder, droom ik, links een klaptafeltje en planken tegen de wand, mijn parapente Lala achterin, extra accu, 220V converter, mobiele telefoon, notebook, een GPS die ook mee de lucht in kan en mijn rijdende studeerkamer is klaar.
Op de weg terug naar huis begint het keukentje vorm te krijgen en als de dealer opnieuw aan de horizon verschijnt weet ik het zeker. Ik plaats de bestelling. Turkooise, groen tegen de lucht, blauw tegen de wei.
Een rijdende hut. Een Noonoo voor Lala.

Saarland, woensdag 17 februari 1999

De rijdende hut is af. Afgelopen weekend was het oefenen in zweefschermvliegen, binnenkort praktijktest. Ik kwam gisteren nog een keer een voetbalveld (letterlijk, inclusief beide goals) te ver uit bij het landen dus dat baart zorgen. Gisteren werd duidelijk dat het voorlopig geen vliegweer zou zijn en vertrok ik naar Merzig, Saarland, waar ene Werner Freund wolven houdt. Ik voel mij al een tevreden bewoner van mijn rijdende hut, zelfs in dit winterweer en dit is mooi voor het inrijden.
Freund had ik al eens op TV gezien. In één van zijn roedels sprong de alpha-wolf tegen hem op, wat normaal is en moet kunnen, om een kusje te geven. Daarbij beet hij echter even in Freunds lip. Freund beet terug ook in de lip en gooide de wolf van zich af. Hij legde uit dat de wolf even wilde proberen of hij niet de baas kon spelen. Nou, dat kon dus niet, ontdekte hij. Freund is oud militair, parachutist, overal geweest, was al snel uitverkoren om een mascotte voor het legioen te zoeken en te verzorgen, een beer, dus dat werd, zoals een website meldt "Bärendienst fürs Vaterland". Uiteindelijk werden het wolven, Konrad Lorenz werd zo ongeveer huisvriend en ook Nico Tinbergen is er menigmaal geweest. Hij heeft zeven overalls, één voor elk roedel, want bij het ruiken de geur van een ander roedel schijnen ze wegjagerig te worden. Freund is geen intellectueel, hij is een wolf en wel, zoals hij op TV zei ; "Der einzige Wolf der autofahren kann" en dat komt goed uit, want daar haalt hij aangereden wild en slachtafval mee op, tot vreugde van zijn medewolven. Om zijn leiderschap te bevestigen eet hij altijd het eerst (dat zag er op TV wel erg symbolisch uit dus thuis bakt hij nog wel eens een eitje denk ik) en dan mogen zijn medewolven de "restjes" eten. Zo hoort dat bij de wolven. Freund heeft ook tropische wolven en die zouden dus in mijn Ugandese wolvenring moeten.
Tussen Saarbrücken en Merzig staat bij de autobaan al een bord "Wolfengehege". Daarmee is al duidelijk dat het mis is. Zal ik maar meteen naar huis doorrijden? Ach, ik ben er nu, laat ik even gaan kijken. Het is nog een uur licht. Aan de Oost-oever van de Sar, daar een meter of tien breed, leiden de borden mij Morsig voorbij en dan rechtsaf de steile heuvels in naar het legerkamp. Ik word al weer iets opgewekter. Ik eindig op een klinkerweggetje dat overgaat in een bospad. De zon is bijna onder. Ik stap uit en wordt nieuwsgierig bekeken en beroken door een poolwolf. Een lief nieuwsgierig groot wit zacht harig kussen. Van achter een hek dat wel. Daar hebben wij geen van beiden behoefte aan, maar goed. Het is nu eenmaal zo. We berusten er allebei in. Ik doe even mijn kop scheef. Dat kent hij niet. Of hij wil het niet kennen. Dan ren ik even heen en weer. Dat kent hij wel. Het lukt ons niet nog meer spelletjes te bedenken en we gaan ons vervelen.
Ik tijg naar een grote blokhut. Er staan grote heren- en kleine damesschoentjes op de drempel, twee garagedeuren staan open, de auto’s zijn weg, twee prachtige rottweilers slaan aan. De wolvenman heeft een vriendin en waakhonden! Dat is verrassend. De TV had er ook geen aandacht aan besteed. Persvrijheid is het recht van de journalist om over het object van zijn verslaggeving de mythe te scheppen die hemzelf het beste uitkomt.
Geen Freund te bekennen. In het bos zijn percelen afgehecht waar wolvenroedels uit alle windstreken in staan. De interesse in mij blijkt zeer matig. Ik voel mij eenzaam en miskend. Rotwolven. Mijn tropische wolven, voor mijn wolvenring in Jinja, zijn zelfs bang voor mij. Ze houden, zelfs met het respectabele hek er tussen, twintig meter afstand, zodat ik ze in de avondschemer niet eens goed kan zien. Ze zijn ook lelijker dan de andere wolven. Ze hebben een veel te dikke harige nek. Ze hebben ook minstens evenveel haar als die andere wolven dus ik zie niet wat er zo tropisch is aan die wolven. Ook hier zijn witte arctische wolven en die zijn de uitzondering. Grote vrolijke nieuwsgierige lieve harige kussens. Dat wordt van de arctische beer ook verteld. We gaan even gezellig ruiken en hollen met zijn allen, dan nog een beetje springen van de voorpoten op de achterpoten en terug (ik ook) en dan gaan ze neuken. Eén meisje heeft zin en één jongen mag. De rest mag wel zachtjes in de hals van het meisje bijten ondertussen, maar niet erin. Na afloop mag je als b-wolf ook wel een beetje stoeien met het meisje, haar omgooien, op de rug leggen en zachtjes overal bijten, dat vindt ze ook wel gaaf, maar neuken is er absoluut niet bij want daar komt bonje van.
Het lijkt erop dat er ook c-wolven zijn. Er staat er eentje altijd op zeker vijf meter. Hij kijkt zo lief, liever kan gewoon niet. Ik zeg tegen hem: laat eens zien hoe je zou kijken als je de sterkste was. Hij doet het niet voor. Werk voor Emiel Ratelband. Of de slager.
Enfin, van de wolven ben ik genezen. Voor bewaking zijn ze ongeschikt, ze hebben kracht, maar gebruiken dat alleen in opperste nood, als het even kan rennen ze weg, sommigen zijn hartstikke lief, het zijn net honden alleen zijn ze nauwelijks in je geïnteresseerd en verdedigen ze je niet. Dit alles met een positieve aantekening voor de Arctische wolven. Die doe je geen plezier met Uganda.
Werner Freund, ach, waarom zou ik bij hem aanbellen, ik heb hem toch niets serieus te vragen. Ik besluit tot een maaltijd in de herberg waar de klinkerweg in het bospad overgaat. Men is open en verwacht zelfs carnavalsgasten: op elke tafel ligt een flieterig slingertje en er is een verrijdbare tafel opgesteld met, ja, ja, een echte grammofoonplatendraaier. Dat gaat tijdens mijn Jägerschnitsel allemaal weer naar achteren want er komt niemand, behoudens de kennelijk gebruikelijke vier stamgasten aan de tafel bij de tap. Na het afrekenen tijg ik naar de deur, groet omdraaiend de vier stamgasten onder wie… Werner Freund. Met een middenoorontsteking aan de thee. Wel een dikke zwarte sigaar in het hoofd. Ouder dan op TV, misschien zeventig, magerder ook, maar hier zit niet iemand die de zaak aan de jeugd heeft overgedragen.
Wolven in Afrika? Niet aan beginnen. Hij was in Uganda geweest. Bij de Karamojong. Hadden toen nog geen geweren.
Ik weet dat dat niet waar kan zijn want de Arabieren hebben de Karamojong al zeker tachtig zo niet honderd jaar terug zelf geweren leren maken. Maar die waren niet best, en ik kan me best voorstellen dat als Freund, bijvoorbeeld op kosten van Obote 2, geweren en training aan de K'jong is komen aanbieden, men ineens helemaal vergeten is die oude beestjes nog ergens te hebben.
Maar ik zeg er niets over, ik haal mijn Karamojongkrukje uit de auto. Daarop zet ik mij naast hem. Ja, dat kende hij wel, die krukjes. Er was in Merzig een Afrikamuseum met spullen van hem. De rest van de avond gaat het niet meer over wolven maar over negers. Ik wil uit beleefdheid een normale stoel pakken, zodat ik niet zo laag zit, maar Freund legt zijn hand op mijn schouder en zegt, nee, blijf daar maar zitten. Ik besluit hem niet in de lip te bijten en blijf zitten. Hij krijgt van mij een Havana. Zijn beweringen zet hij kracht bij met tikken tegen mijn bovenarm met de rug van de hand. De overige gasten kijken mij verwonderd aan, dit schijnen ze niet vaak mee te maken. 
Freund is door zijn wolvenhobby ook een soort ecologische guru geworden. Men vraagt hem naar zijn visie op de mens.
"Supermarktraubtier" zegt hij dan, vertelt hij mij.
Ook de andere dingen die hij die avond zegt zijn allemaal zonder uitzondering of voorbehoud volledig waar.
Aan het eind van de avond gaan we samen naar buiten. Ik wijs mijn nieuwe rijdende woonhokje aan maar mag nog niet weg. Hij zal de wolven even laten huilen. Een volstrekt authentiek klinkende wolvenhuil komt uit zijn mond. Zijn kop gaat er bij staan als die van een huilende wolf. Nog een. Een paar wolven huilen terug. Nog een. Dan lijkt de brandweer ineens uitgerukt in het bos. Uit het duister echoën veertig wolven de huil van Freund. Weten ze dat jij het bent? Vraag ik. Ja, natuurlijk, ik leef met ze. Tot ziens. Ik krijg een hand en Freund verdwijnt in het duister.

Tilburg, thuis, eind maart.

Ik ontvang een brief met foto.

Hullo, Dr. Hamminga

Thanks for my reply I was very happy to here from you too, please Dr. this is a Secret that for sure you took all my life since I saw you and infact I would like you to be my boyfriend, in fact Dr. it could be my first issue before all the previous letter but I got some interruptions but due to the power of love I have pronounce the truth as the matter of fact, please be my boyfriend!! Please Dr. I have enclosed my photograph for you to prove that I really love you, and I kindly would like you too, to give me your photograph just for the seek of love. Thanks Dr. And a very good Bye yours in Love Hassanga Miriam

Miriam. Even denken. Miriam had in de griebus van Kampala-Zuid de benzinetank van mijn motorfiets eens gevuld en daarbij mijn adres gevraagd. Dat gebeurt wel vaker en dat geef ik dan, en dan krijg ik later bedelbrieven. Maar hier is sprake van echte liefde! Trots, geroerd en toch ook wel onder de indruk van de moed waarmee dit toch bepaald niet verblindend schone meisje het erop heeft gewaagd grijp ik de pen.

Dear Miriam,
Thank you for your letter and photograph. I am very pleased that you like me so much, especially because I am already an old man (though may be you have not seen it, I am almost 50). But I have to say that it is not possible for me to be your boyfriend. I live to far away and I have my own life and obligations. I do hope you will be doing well in your life and one time will find a boyfriend that pleases you very much.
All the best,
Bert Hamminga

Tilburg, thuis, 13 april 1999

De advocaat van mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding lig met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen had een handtekening van de rechtbank versierd onder een beslag op mijn salarisrekening. Niet veel aan te doen, adviseerde mijn advocaat. Direct contact met de deurwaarder leverde echter een aanhouding op. Met genoegen schreef ik mijn advocaat: "de deurwaarder is met mij van mening dat wederpartij en u iets te kort door de bocht gaan met dit beslag". Van een beslaglegging is het niet gekomen.
Ondertussen heeft Admiraaltje bedacht dat mijn onderzoek in Afrika niet "wetenschapsfilosofisch relevant" is en adviseert de faculteit dat ik mijn reiskosten, normaal slechts gedeeltelijk, nu helemáál zelf moet betalen. Vooral een bezoek aan Parijs, voor een Afrikaans museum en de aankoop - op eigen kosten - van een replica van het beeld "De Denker" van Rodin, lijkt hem niet zinvol voor uitkering van de daar normaal voor staande tweehonderd euro vergoeding, hij beschouwt filosofie duidelijk als een literaire, althans geen beeldhouwkundige aangelegenheid. Het schrijven door zo’n dure hoogleraar van zo’n advies en de behandeling ervan door de diverse "bestuurlijke gremia" van de faculteit vol hooggeplaatste personen kost op zich al heel wat meer dan tweehonderd euro. Ik protesteer formeel en laat het daar eerst bij, ik heb toch net het beslag van de Wilde op mijn salarisrekening verijdeld, en was dat niet gelukt dan zou het geld op last van de President van de Rechtbank van Breda rechtstreeks naar voorheen mijn charmante doch heetgebakerde, jeugdige Slavische voormalige echtgenote Olga, met wie ik in een dramatische scheiding heb gelegen met veel Russische vuur- en vlamverschijnselen zijn gegaan, Afrika, Afrika.

Vogezen, Wildenstein, dinsdag 25 mei 1999

Beste vrienden, groeten uit de Vogezen.

Het examen "Gleitschirmflieieiegen", zoals mijn als boven beschreven ietwat chaotische Sloveense leraar Veljo het noemt, bleek op de meest onverwachte momenten niet door te gaan en is nu gepland in Slovenië, dat is mij te ver.
Ik ging eerst maar eens vliegen in de Vogezen, dat was me aangeraden. Het Nederlandse gedoe kan niet geheel worden achtergelaten dus ik moet helaas in de auto een plek vinden voor drie ordners echtscheiding en twee orders geziek van de bestuurlijke kringen in mijn faculteit [plaatje: dossiers in noonoo.jpg].
In het bekende dorp Bolsterlang in Beieren is overmorgen examen, zegt de grondige Prüfungskalender van het Deutsche Hängegleiterverband. Ik ging tevoren naar , het schijnt daar mooi vliegen te zijn. En inderdaad. Aan de Westhelling van de kam bij Wildenstein is de top, waar je met de auto heen kunt, stomp en breed en van zacht gras. Het dal snijdt diep in, een schitterend uitzicht op een meer, maar daar ga je helemaal niet heen, want op de top kun je veilig landen, bij je eigen auto! Kopje koffie, Lala opvouwen, ietsje naar boven, nog een keer, nog een keer. Ik bleef lang op de stijgwind zweven, er was niemand want het werd onverwacht goed weer juist toen ik aankwam.
De volgende dag dus naar het bekende dorp Bolsterlang, Algaueralpen gedieseld, want Flugschule Peter Geg had hier afgelopen vrijdag praktijktest, waarmee ik van plan was mijn succesvolle carrière als ongebrevetteerd parapentist af te sluiten. Ik ambieer brevetten omdat er een explosie van parapentisten is: overal in de bergen zie je ze om hun nesten zwermen. Dus dat wordt een diarree van reglementering, het ontstaan van een kaste van leraren, examinatoren en inspecteurs die eendrachtig met elkaar zullen gaan samenwerken om de eisen op te voeren zodat niet iedereen zomaar wat kan gaan vliegen er wat verdiend kan worden aan lessen en gezakte kandidaten. Duitsland en Nederland hebben natuurlijk het voortouw in deze ontwikkeling, waarbij Nederland vooropgaat het verbieden van vliegplekken en dientengevolge het bevorderen van onkunde en willekeur in de zich ras ontwikkelende Nederlandse les&brevet kaste, waarvan de exponenten zelf in een beetje vliegland overal voor zouden zakken. In Frankrijk echter heet het vliegen "vol libre", het is vrij en wordt daar voornamelijk bedreven door een speciaal type persoonlijkheden, anarchistische intellectuelen die mij ondanks mijn vanzelf geheel van hen verschillend karakter toch sympathiek zijn. Niet alleen het vliegen is vrij, ook mijn minikampeerautootje stuit op algemene sympathie en bewondering (een Renault natuurlijk) en niemand die op het idee komt bezwaar te maken tegen welke standplaats dan ook (met Belgen is dat trouwens anders, vooral de Franstalige, ik kan niet geloven dat die Walen etnisch aan de Fransen verwant zijn, al kan de domme Duitse Lederhozenmentaliteit van de Walen natuurlijk aan het eeuwenlange Habsburgse juk worden geweten). Frankrijk is een vrij land. Vive la France! Vive Wildenstein!
Na heerlijk ongebrevetteerd gevlogen te hebben in de Vogezen reed ik over glimmend schoongesopte Zwitserse autowegen naar de naar het Duitse Algauerdal leidende pas, alwaar het begon te stortregenen. Ik glibberde aan de andere kant van de pas naar beneden Beieren binnen en koos, na lang zoeken, want ineens is overal prikkeldraad, twee uur 's nachts een slaapplaats bij het gehucht Bolsterlang, achter het kerkje, op een plek waar tussen twee weilanden de afrastering ontbrak.
Dat had ik niet moeten doen.
Om zeven uur werd ik met ruw gebons gewekt door een boze boer, die aan bleek te zijn komen rijden met achter zijn trekker een kar met palen en prikkeldraad. Raus! Betalen doe je me toch ook niet, ga maar boven slapen, plaats genoeg. Na het zien van mijn stroblonde haar en het horen van mijn nederige excuses bleek hij, die voor een neger, Jood, zigeuner of Turk zeker zijn dubbelloops had opgehaald, de kwaadste niet, hield het ochtendverkeer van alle boeren die op weg naar hun land waren om er de toeristen weg te jagen netjes voor me tegen en zwaaide vriendelijk terug bij het afscheid. Ik reed, de slaap uit mijn ogen wrijvend, verder tegen de helling omhoog en kwam aan bij de skilift, nog steeds stortregen en parkeerde mijn auto bij het liftgebouw, want ik zag daar een hokje waar "Flugschule" op stond.
Dat had ik niet moeten doen.
Een liftbediende kwam aanlopen en bestudeerde zijn dikke, splinternieuwe BMW die achter mij geparkeerd stond, nauwkeurig. Mijn trekhaak bevond zich inderdaad op korte afstand van mijn nummerbord. Zijn hoofd kon er niet tussen en hij sommeerde mij vooruit te rijden, waarna hij zijn studie op 20 cm voortzette. Na een kwartier had hij niets gevonden. Hij gaf mij toch veiligheidshalve het bevel op de andere parkeerplaats te gaan staan, want dit was alleen voor staf. Zo stonden wij even later: zijn auto eenzaam op het ene terrein, de mijne verderop op het andere terrein, stromende regen, verder niemand.
Na nog een paar uur slaap bleken er vliegers in de stortregen bij het "Flugschule" bureau te staan. Ik dacht voilà, Peter Geg. Binnen stond een man gebogen achter zijn toonbank. Ik zeg "Gutentag Flugschule".
Dat had ik niet moeten doen.
De man richtte zich op, hij was lang en breed, maar niet zo lang en breed als ik en dat sloeg hem duidelijk in de nekharen.
"Da ist jemand die ich noch nicht kenne", zei hij dreigend.
Met mijn onderdanigste glimlach stak ik mijn hand uit, noemde mijn naam en doel.
Peter Geg bleek de concurrent uit het buurdorp, die minder goede relaties met de lift had en dus geen bureau in het liftgebouw. "Es gibt hier viele Flugschulen", zei Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne alsof het over poep ging.
Mevrouw Geg was vriendelijk over de telefoon, haar wijkje kon ik ook vinden en ze had voor tien Duitse marken een boekje met de vliegplekken hier. Geen GPS coördinaten, je werd geacht te weten waar zo'n berg was. Na twee uur zoeken op een gekochte stafkaart had ik er negen gevonden. Ach je kon toch niets: stortregen. Bij controle van mijn vliegboek bleek mijn vliegleraar Veljo mijn vluchten niet afgetekend te hebben. Dat zal wel stront geven, dacht ik al, hoewel dit nog maar mijn eerste ervaringen met het Beierse Volk waren, we zien wel waar het schip strandt.
Vrijdagochtend. Nog steeds stortregen. Ik voeg mij bij het groepje paraplu’s, zie voor het eerst Peter Geg, een vriendelijke ietwat verlegen krullebol van achter in de twintig.
Nee, dat zou niets worden vandaag. Morgen weer hier bijeenkomen.
Gelukkig had ik nog mijn nieuwe database van al mijn tegen de honderd lesteksten en duizend tentamenvragen, met links naar de teksten en vragen zelf, in de maak voor een soepeler aanpassing van mijn cursussen aan nieuwe onderwijsprogramma’s. In de Alva Universiteit zijn zo veel commissies over het onderwijs aan het vergaderen dat je zelden een cursus twee keer geeft. Intussen is er al weer "geherprogrammeerd".
Ik heb er genoeg van. Ik hak al mijn cursussen in kleine stukjes leerstof, en vertel mijn computer er bij welke volgordes kunnen en welke niet. Ik ga niet meer diep zodat je zo weinig mogelijk volgorde beperkingen krijgt. Bij elke stukje leerstof hoort een tekst, en bij elke tekst weer een testvragenlijst. Bij de volgende reorganisatie vraag ik hoe veel uur ze moeten werken, en waar het over moet gaan. Dan druk ik op een paar knoppen, mijn notebook selecteert weer een nieuwe combinatie van oude teksten met vragen et voilà! De nieuwe cursus! In zes minuten.
Die teksten en vragen waren bij conversie naar html in de soep geraakt en moesten met tientallen zoek- en vervangprocedures door hele directories gefatsoeneerd worden. Om twaalf uur 's nachts gaf ik mezelf uitgeput een hand: fertig. Nu ben ik definitief resistent tegen de universitaire reorganisatiediarree. Alle wijsheid die ik in het leven heb opgedaan ligt in mijn notebook klaar in de vorm van stapels legosteentjes waar ik in een ommezien iedere cursus van kan maken die je hebben wilt, met tijdschema, lesstof, oefeningen, huiswerk en tentamens. Zijn ze nou helemaal bedonderd! En iedereen vindt zulke troep fantastisch want het schijnt vreselijk modern te zijn. Als je het maar "modules" noemt.
Nog steeds stortregen.

Zaterdag. Nog steeds stortregen. De radio meldt dat de pegel verontrustende proporties heeft, de noodtoestand is uitgeroepen, de Gleitschirm-examinandi van buiten dit deel van het dal komen niet opdagen, want alle wegen zijn ondergelopen. De stroom gaat er zometeen af, zegt de radio, leidingwater tien minuten koken, kinderen en ouden van dagen alleen mineraalwater, er volgt een lijst van uitgiftepunten van zuiver drinkwater, in de verte helikopters. Drinkwater?? Met dit soort weer zet iedereen in Afrika zijn plastic teiltjes buiten!
Ik sta slechts 400 meter boven de pegel en besluit naar de hoger gelegen parkeerplaats te gaan, sta eerst onder een boom, maar die dikke druppen van de bladeren maken zo'n herrie op het dak dat ik ietsje verder rij. Nu behoor ik tot de weinigen in het dal die nog 220 Volt hebben: mijn 220 converter loopt op de motor en ik heb een volle tank diesel en nog 20 liter reserve. Tevreden schakel ik mijn elektrische fruitpers in voor wat grapefruitsap, want van al dat water krijg je dorst. Het zicht wordt wel wat slecht in de auto vanwege de vele sigaren die ik uit verveling rook en de zwaar beslagen ruiten. Buiten staan plassen in de "buitenzak" waar Lala, mijn felgele parapente ligt te rillen. Kop op meid, we gaan heus gauw weer vliegen.
Naar het stadje beneden voor boodschappen. Links en rechts aan het water, hier en daar door de plassen en de pegel stijgt snel. Ik weet niet of het zal lukken terug te komen. Alle winkels dicht. De stroom is eraf. Als in Europa geen stroom meer op de kassa’s staat gaan de winkels dicht. Leg dat een Afrikaan eens uit. Toen er nog stroom was, was het ook niet alles geweest hoor ik: een dame aan de weg vertelt dat zij lang bij de nog werkende kassa had moeten wachten omdat de caissière naar splinternieuwe BMW, waar ze zo lang voor gespaard had, in de Tiefgarage had laten staan en die nu als aquarium fungeerde. Ze sloeg alles fout aan, gaf verkeerd terug en moest vervangen worden.
Voordeel van zo'n overstroming in Beieren is dat alle Behörden druk rond de pegel in de weer zijn. Ondertussen kan ik hoog overal parkeren zonder te betalen en waag ik zelfs de nacht op een mooie eenzame bergweg "Nur für Anlieger Frei". Iedereen is toch beneden modder scheppen.
Dat had ik niet moeten doen.
Twee Behörden in een dure four wheel drive hebben zich vrijgehouden van de waterramp beneden om mij te schaduwen: of ik even terug wil gaan.
Zondag. Geen regen. Bergwind bij de helling waar ik sta, Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne verschijnt met zijn gedweeë Schüler. Vanaf tweehonderd meter hun je het al zien: hij is de held. Het klaart op en ik stap in de lift om een sprongetje te wagen.
Dat had ik niet moeten doen.
Tevreden over het dal uitkijkend suisde ik over een naaldbos naar de landplaats waar ik op mijn karakteristieke wijze een rondje draaide om hoogte te verliezen en zachtjes mijn voeten bovenop het officiële landpunt zette, geen millimeter ernaast. Ik keek eens zegevierend naar Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne, doch bemerkte tot mijn schrik dat deze een soort hysterisch toeval kreeg. Wat of mij in Godsnaam bezielde om op zo'n le-vens-gevaarlijke manier te landen, "dass gibt's doch gar nicht". Nieuwsgierig trad ik naderbij om nog wat bij te leren, maar Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne had zich nog niet hersteld. Hij deed zijn mond open in een poging om nog wat te zeggen, doch sloot hem weer, stampte met zijn voet op de grond en draaide een maal volledig om zijn as. Ik bleef op hem toelopen, rustig, vriendelijk, onderdanig en leergierig, om hem niet verder in verwarring te brengen.
Schau doch mal an, der traegt Langlaufschuhe! Roept hij tegen één van zijn meelopers.
Je hebt wel moed, zegt deze sarcastisch.
"Als het domheid is, dan is het geen moed" werp ik met een serieus gezicht tegen "Wat is er mis met die schoenen".
Wat er mis mee is, snuift Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne, hij lijkt, ja, het lijkt er eigenlijk nog het meest op dat hij hoge nood heeft, "Damit darfst du nicht fliegen!".
Ik begreep dat het niet het moment was te gaan vragen waarom niet. En weer: "dass gibt's doch gar nicht". Van wie heb jij in godsnaam les gehad. Sauerland? Strucl zeker.
Ik geef geen krimp.
Heb je überhaupt wel een Schein?
Nee, morgen, van Peter Geg.
Met die schoenen mag je niet eens weg en je moet eerst een leercontract met Geg hebben om hier zonder Schein te vliegen.
Ik denk aan die maat 48 bergschoen op eerste Pinksterdag en aan die f800,- voor dat leercontract voor alleen de rest van deze middag.
Vraag maar aan hem, zegt Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne, wijzend op een magere brilmans van een concurrerende school, die dertig meter verder vanaf een regisseursstoel met Funk zijn leerlingen naar beneden piloteert.
Brilmans is rustiger en ziet in mijn schoenen slechts een risico bij een oplettende examinator. Ik moet examen doen, ook voor Frankrijk, want het gaat er niet om waar je vliegt. Wat voor paspoort je hebt, dat telt: Fransen mogen hier dus zonder Schein, ik moet in Frankrijk een Schein hebben want ik ben Nederlander. Mijn vluchten moeten afgetekend zijn, anders geen examen. Trouwens, had ik in Spanje je mijn hoogtevluchten gedaan? Bij Alicante? Met wie? Müller? Veljo Strucl?
De toon van de vraag doet mij voor Müller kiezen, want als Veljo zijn leslicentie verliest kan ik wel naar mijn A-Schein fluiten.
Daar komt het al: die vliegplaatsen in Alicante daar is nog geen Duitse Gutachter geweest om ze als Schulgelände voor Duitse scholen goed te keuren. Die hoogtevluchten tellen dus niet. Hij zegt er niet bij dat de leraren die in Algau hoogtevliegles-licentie hebben er ook voor zorgen dat die Gutachter ook nooit naar Alicante zullen gaan ook, tenzij om de boel af te keuren, maar, gek hè, de gedachte komt onwillekeurig in me op.
Het begint er nu dan toch stevig op te lijken dat ik hier in Beieren niet verder kom. Naturalisatie tot Fransman overwegend loop ik terug.
En, begrijp je het nu, vraagt Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne.
"Ik had het al begrepen, want u had het heel goed uitgelegd".
En daar breekt het ijs. Er komt een papier uit de jas, een rode en een groen viltstift. Met de groene viltstift wordt het weiland uitgetekend en met de rode wordt de lijn getrokken waarlangs ik morgen moet vliegen om te slagen. Rondje rechts, meteen rondje links, dan heb je een acht gemaakt, die moet 35 seconden duren, dan Gegenanflug, dan Queranflug, dan de laatste honderd meter rechte Endanflug. En geen rondjes op het eind.
Advies! Gratis!
Ik waag het niet te vragen of ze me nog een keer willen laten vliegen. Bel Peter Geg: Peter, mijn vluchten zijn niet afgetekend, ik kom niet op examen morgen. Eh... ga nog niet weg, ik kom straks ook nog... kan die leraar van jou niet faxen?
Peter wil wel verdienen, zoveel is duidelijk. Faxen!! Twee fouten: 1) dit had ik zelf eergisteren al moeten bedenken, 2) ik had moeten bedenken dat ik met Geg had kunnen overleggen zodat hij dit al twee dagen geleden had kunnen suggereren. Zit er een fax in mijn notebook? Ja. Twee. Bitfax verrekt het zonder ook maar een melding te geven. In plaats van wegfaxen stopt hij er gewoon mee. Winfax kent mijn mobiele modum niet, na kennismaking geeft hij de compoort waar hij op staat als "bezet", na hem dat uitgelegd te hebben wil hij mijn vliegboek niet in faxformaat printen. Als ik dat met list en bedrog heb omzeild belt hij keurig Veljo op, krijgt daar een fax-signaal, roept desondanks "no carrier" en verrekt het verder.
Daarmee vergeleken is een stampvoetende Herr Da-ist-jemand-die-ich-noch-nicht-kenne natuurlijk niets. Diep vernederd rijd ik met vier handgeschreven velletjes naar een hotel met fax. Er is weer stroom, maar door de storing is daar de fax in een poepstand geraakt. Naar de buren. Daar gaat hij er door. Waar zou Veljo zitten. In Slovenië? Dan kan ik het verder hier wel schudden. Ik bel achter mijn fax aan. Het mobiele net is volledig overbelast door de overstromingen. Dan uiteindelijk, gaat de bel over:
"Jaaah Flugschule Willingen? Berti wir reden gerade ueber dir, morgen Pruefung hier in Willingen".

Het is tien uur in de avond. De radio bericht dat de echt schrikbarende pegel inmiddels verderop naar het Noorden is, precies waar ik langs moet. Vol gas over de ondergelopen wegen noordwaarts, het spuit soms zelfs midden recht over de auto heen, maar nergens slaat de diesel af, alleen wat natte voeten, die al weer droog zijn als ik mij om half vier 's nachts in het Sauerland voor de Flugschule Willingen in mijn rijdende hut te ruste leg. De volgende dag heb ik mijn A-Schein. 's Avonds sta ik weer in Wildenstein [plaatje: schrijver dezes kiest het luchtruim.jpg], [plaatje: schrijver dezes boven een Beiers dorpje.jpg].

Groeten, mede namens mijn brevet, uit Frankrijk.

Een vergelijking met mijn Ugandese motorrijbewijs dringt zich op.
De overeenkomst: gedonder.
Maar de verschillen zijn heel wat groter: Ugandezen zijn geïnteresseerd in je geld, Duitsers in het handhaven van de regels. Gewoon andere hobby’s dus. Bij Ugandezen kom je er niet langs omdat ze nog denken wat van je te kunnen vangen, omdat ze er even niet zijn of even geen zin hebben. Bij Duitsers kom je er niet langs omdat ze er de hele tijd zijn en, dat is het ergste, nog opletten ook. Ben je in overtreding dan krijg je orders, zo niet, dan ben je dikke vrienden. Bij een Ugandees is de grens tussen wat wel en niet mag buitengewoon vaag. Slaagt een Ugandees er ondanks zo slim mogelijk nadenken niet in je van een overtreding te betichten zodat hij je wel langs moet laten, dan trekt hij een gezicht alsof hij je de vrijheid geeft. Hij "matst" je. Jij dankbaar, natuurlijk. Bij een Ugandees is de pakkans bij achterlangsglippen onvergelijkelijk veel kleiner dan bij de Duitser, maar word je door een Ugandees gepakt dan kun je zo ongeveer kiezen tussen ballen kwijt of de hele rest en de Duitser bladert onderkoeld in een boekje naar het bijbehorende boetetarief, vastgesteld door het Ober-me-dit-of-me-dat-schaft. Kortom, in Duitsland kan het bijna nooit uit om te improviseren, in Uganda bijna altijd.
Als je toevallig blank en blond bent en je je aan de regels houdt is Duitsland veilig. Uganda is voor niemand veilig.
Hetgeen natuurlijk niet wegneemt dat ik liever in Uganda ben, zeker liever dan in Beieren.

Franse Alpen, Salève, 12 juli 1999

Van de hieronder te bespreken gebeurtenis zal ik nog wel even een paar dagen van moeten bijkomen.
De colleges zitten er op. En ik ga pas half augustus naar Jinja. Dit is mijn kans om eens rustig over Afrika na te denken. En gebrevetteerd te vliegen in een land waar het vliegen vrij is, de Franse Alpen! Op het laatste stuk naar Genève rijst rechts een rotswand van een kilometer op, die vanmiddag, toen ik aankwam, zon had en dus lucht omhoog stond te grillen. Ik zag kleine kleurige zeiltjes hoog in de lucht.
Ik heb nog geen goede kaart, zoek op de tast, achteraf gezien langs de verkeerde kant, een weg omhoog en kom boven bij de telecabine aan. In de verte onder mij Noordwestwaartse Genève, het meer, een gigantische fontein bij de haven. Rechts naast het station een windvaan, die duidelijk een vertrekplek van parapentisten markeert. De vaan staat wat slap, maar prachtig bergopwaarts. Van het gras vóór het terras van het stationsrestaurant kun je twintig meter rennen om je parapente "op te laten", dan heb je nog tien meter om al rennende te kijken of alle touwtjes goed zitten. Dat moet allemaal zelfs voor een beginner als ik ruim genoeg zijn. En dan komt dus die afgrond van 1 km. Geen spoor meer van de parapentes die ik van beneden nog had gezien.
Bij de eerste aanloop staat Lala goed maar ik vind uit pure zenuwen van niet.
Overnieuw.
Ik spring er af.
Ik kijk eerst maar eens niet achter mij. Genève en het meer met de fontein, daar hou ik het eerst op. Dan de vierbaansweg diep onder mij. De auto’s zelf zijn nauwelijks te onderscheiden. Toch gauw "oversteken" want het landingsveldje is aan de andere kant. Dat is goddank vele voetbalvelden groot. Ik ga er maar snel heen, want dan weet ik zeker dat ik het haal. Erboven aangekomen past het nog onder de punt van mijn schoen. Bij het rondjes draaien komt voor het eerst de rotswand frontaal. Ik blijk nog maar tot halverwege gezakt. Hoewel op bijna een kilometer afstand krijg ik angsten van de gedachte daar ergens halverwege aan zo’n uit een spleet groeiende tak te hangen. Het vergezicht van de afgewende helften van mijn daalrondjes bevalt mij het best. De angst verdwijnt merkwaardigerwijze als het echt weer gevaarlijk wordt, honderd meter boven de grond bij het landen. Geen aandacht voor angst, want je hebt weer wat te doen.
Met een zucht van verlichting en een overwinningskreet alsof ik een dure medaille had gewonnen zet ik mij als een reiger op het weiland. Ik lijk wel een half uur gevlogen te hebben maar het was maar tien minuten, waarin de luchtdruk met 120 mb was gestegen en de temperatuur van 17 naar 23oC gegaan.
Ik begrijp niet meer hoe ik weg heb durven springen.
‘s Avonds komt dat startmoment enkele malen terug, in een soort dwangmatige droomgedachte, met allerlei vormen van fatale afloop.

Haut Savois, boven de wolken, 29 juli 1999

De laatste dagen heb ik van mezelf niet mogen vliegen. Hoog op een berg, boven de wolken met voldoende voedsel zet ik mijn gedachten over Afrika op een rijtje [plaatje: boven_wolken.jpg]. Vooral de manier waarop men denkt over kennis en waarop men met kennis om gaat. Vroeg of laat had dit een keer moeten gebeuren. Dat kon niet anders. Maar wanneer? Nu dus blijkbaar. Je moet wachten tot het komt. En het kwam. Een dag of drie geleden. Allerlei stukjes en brokjes gingen in elkaar passen. Nu hopen dat dat komt omdat ze zo ook echt in elkaar horen en dat ik niet slachtoffer ben van eigen vindingen. Daar zijn genoeg anderen voor, prent ik mij in om mij van mijn remmingen te ontdoen, om dat later te toetsen. Admiraaltje niet natuurlijk. Die pleit immers inmiddels tegen het mij verstrekken van mijn gedeeltelijke reiskostenvergoeding omdat het allemaal niet "wetenschapsfilosofisch relevant" is. Wel de stafmensen van Dalfovo aan de Makerere Universiteit, Piet, Kanyike en zo veel andere Ugandezen die ik het niet ga laten lezen, maar er wel over ga vertellen, zodat ik op hun gezichten de reactie kan zien.
Het is een soort geboorte, zo’n verhaal over "hoe het zit". Je verwacht het, maar je weet niet wanneer het komt. Het is een kwestie van oplettend en respectvol afwachten. Zoals wanneer je klaar staat op een berg en het goede windvlaagje moet komen om weg te vliegen. Lala heeft mij geholpen. Ik had verwacht dat het schrijven van het "logische" verhaal gepaard zou gaan met heel veel teruglezen in het dagboek. "Hard werken", dus. Dat blijkt niet nodig. Het dagboek blijk ik juist te hebben geschreven om de bouwstenen in mijzelf te vormen. Ik heb er geen letter meer in hoeven te lezen voor het schrijven van dit stuk over "kennis in Afrika" (fiets_bul.jpg (479 bytes) kennis). Alle ideeën waren er, alle goede voorbeelden kwamen vanzelf opborrelen, de verte, de wolken en een enkele onweersbui die aan mijn auto schudde bleken voldoende. Hier en daar kwam iets nieuws, bleek een oude Afrikaanse ervaring een voorbeeld te zijn van iets anders dan ik toen dacht, bleken dingen verwant te zijn zonder dat ik het al wist. Maar het meeste had er al gezeten. Ergens in mijn hoofd. Of ergens anders, op weg naar mij. Het moest er alleen uit. Alleen nu in een logische volgorde. Niet als dagboek. Het leek soms wel alsof ik het altijd al geweten had. Zoals je soms denkt dat je een liedje altijd al hebt gekend.
Aan dat verschijnsel zullen de Afrikanen ook wel denken als ze zeggen dat je kennis niet opdoet door onderzoeksarbeid, maar dat je juist absoluut niet moet werken ontvankelijk te zijn voor wat je voorouders je aan kennis willen geven.
Alsjeblieft, zeggen ze dan ineens, je weet niet wanneer. Voor jou!
Je zult maar net aan het "werk" zijn.
Mis je het.
Zij boos. Komen voorlopig niet meer terug.
Heb je nog ruzie ook.

Nee, ze hebben gelijk, die Afrikanen: dat werken, pas er mee op, je kunt er veel mee verpesten.