Bert hamminga Back to: Index: : Wetenschapsfilosofie, Doctoraal Bik en Econometrie , voorjaar 1999, KUB
Page Title: Tentamen biktris 990413 


Hieronder de vragen, onderaan de goede antwoorden. Ik moest de uitslag flink optrekken (ik sta er nog van na te hijgen…) om niet te veel onvoldoendes te krijgen. De docent was kennelijk te ambitieus met zijn leerdoelen!! Er waren studenten die dachten dat al die vragen over het marktmodel hun "genekt" hadden, want als je die niet kunt beantwoorden heb je meteen heel wat vragen fout. Dat klopt ten dele, want met zo'n toepassingsvraag toets ik de kern van je verworven vaardigheden. Maar twee-vragen tikken in de beoordeling natuurlijk minder hard aan dan bijvoorbeeld vier-vragen, waar je maar 25% kans hebt op goedgokken. Dus het valt ook wel een beetje mee.

Sommige mensen vinden het jammer dat je ene goede ja/nee antwoord niet meetelt als het andere antwoord van die vraag fout is. Dat straf ik inderdaad af want elke vraag gaat over één bepaald onderwerp dat je volgens mijn kent als je beide vragen goed kunt beantwoorden (dat maak ik nog een beoordelingsfout van 25% die per ongeluk goed gokt, maar het zet statistisch zoden aan de dijk). 

 

TENTAMEN WETENSCHAPSFILOSOFIE, DOCTORAAL ECONOMETRIE EN BIK,

13 APRIL 1999

 

  1. Het tentamen is niet de plaats waar je het meest je creativiteit kwijt kan. Daar waren de studieopdrachten voor. Met het tentamen toets ik in hoeverre je weet wat je moet weten, begrijpt wat je moet begrijpen en kunt wat je moet kunnen.
  2.  

  3. Dictaat of collegeaantekeningen mogen niet geraadpleegd worden.
  4.  

  5. Leg de schrapkaart zo, dat de afgesneden boek linksboven ligt.
  6.  

  7. Vul de gevraagde gegevens in.
  8.  

  9. Lees de invul-instructie.
  10.  

  11. Leg de schrapkaart nu zo, dat de afgesneden hoek rechtsboven ligt.
  12.  

  13. Gebruik voor het aanstrepen van de hokjes een potlood met hardheid HB of B. Anders ingevulde kaarten kunnen door de computer niet "gelezen" worden.
  14.  

  15. Streep zodanig aan dat het cijfer of de letter geheel bedekt wordt. Streep echter niet buiten het hokje. Zie voorbeeld op de achterzijde van de kaart. Indien iets fout aangestreept is, dan moet dit zéér goed uitgegumd worden. Blijft ondanks goed gummen het fout aangestreepte toch nog zichtbaar, vul dan een nieuwe kaart in.
  16.  

  17. In het vak ADM. NUMMER moet het administratienummer (collegekaartnummer) aangestreept worden. Vul altijd 6 cijfers in. Wanneer het nummer uit minder cijfers bestaat, vul dan voor aan met nullen, bijvoorbeeld (000189. Het eerste cijfer van het adm. nummer wordt in de bovenste rij aangestreept, het tweede cijfer in de rij daaronder, etc.
  18.  

  19. Vul bij elke vraag iets in.
  20.  

  21. Vul maar één antwoordhokje in bij elke vraag, anders wordt het antwoord fout gerekend (denk dus aan goed gummen!).
  22.  

  23. Houd de voorkant van de kaart goed schoon.
  24.  

  25. Je hebt 3 uur de tijd.
  26.  

  27. Wie eerder klaar is kan zijn kaart afgeven aan de surveillant en kan de zaal verlaten.
  28.  

  29. De goede antwoorden komen twee dagen na het tentamen op het net te staan. Dan is het ook al nagekeken en is de uitslag via buro examens naar je op weg. Heb je bezwaar tegen een vraag, of het door mij als goed opgegeven multiple choice alternatief, mail mij dan met in het subjectvak biktris99 (alles aan elkaar zonder spatie dus!). Sommige mensen willen wel eens de schrapkaart inzien omdat ze hopen dat er een nakijkfout is, maar dat is de afgelopen 20 jaar (!) nog nooit gebeurd, dus dat kun je wel vergeten. Schrijf wel als je tijd hebt aan het eind van het tentamen je eigen antwoorden voor jezelf op.
  30.  

  31. De uitslag wordt schriftelijk bekend gemaakt. Er wordt mondeling geen informatie over verstrekt.
  32.  

  33. Succes! Bert hamminga

 

Vraag 1.

 

Kuhn had tegen de wetenschapsfilosofische opvattingen van Popper de volgende bezwaren

 

  1. Wetenschapsmensen houden zich niet bezig met het falsifiëren van hun theorieën
  2. Popper’s wetenschapsfilosofische theorie is niet op empirisch wetenschappelijk onderzoek naar het wetenschapsbedrijf gebaseerd

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 2.

 

  1. Popper wilde een demarcatiecriterium opstellen voor het onderscheiden van zinvolle en zinloze uitspraken.
  2. Popper geloofde dat de inductieve methode voor de empirische wetenschappen geen rationele methode is.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 3.

 

  1. De complementaire inhoud van een theorie is het gedeelte van de inhoud dat niet falsifiëerbaar is.
  2. De empirische inhoud van een theorie is het gedeelte van de inhoud dat wel falsifiëerbaar is.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

 

Vraag 4.

 

  1. Het inductieprincipe luidt als volgt: "Indien een groot aantal A’s is waargenomen onder een grote verscheidenheid van voorwaarden, en indien alle waargenomen A’s zonder uitzondering de eigenschap B bezitten, dan hebben alle A’s de eigenschap B".
  2. Het falsificatieprincipe luidt "Indien een waarneming W gedaan wordt die in strijd is met theorie T dan dient theorie T te worden verworpen tenzij W theorieafhankelijk is"

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 5.

  1. De ontkenning van een universele uitspraak is een existentiële uitspraak
  2. De ontkenning van een existentiële uitspraak is een universele uitspraak

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 6.

 

  1. Uit een singuliere uitspraak volgt altijd een existentiële uitspraak.
  2. Uit een universele uitspraak volgt altijd een existentiële uitspraak

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 7.

 

"UFO’s bestaan niet"

 

  1. Is een nomisch universele uitspraak.
  2. Is volgens Popper gefalsifiëerd in het geval er een keer een UFO gezien is.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 8.

 

Stel ik geloof: "alle zwanen zijn wit". Nu zie ik een zwarte en wijzig mijn geloof tot "Alle zwanen zijn wit of zwart"

 

  1. Dit is een ad hoc wijziging van mijn geloof
  2. Dit is degeneratie in de zin van Lakatos

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 9.

 

  1. De uitspraak "Alle mensen zijn sterfelijk" is volgens Popper en Lakatos onwetenschappelijk.
  2. De uitspraak "Alle kapitalistische systemen komen uiteindelijk in een revolutie aan hun einde" is volgens Popper en Lakatos onwetenschappelijk

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 10.

 

Beschouw de uitspraak U: Op een markt met volledige mededinging onstaat ceteris paribus op den duur evenwicht.

 

  1. U is falsifiëerbaar
  2. Er is een dynamisch model te maken uit de veronderstellingen waarvan gededuceerd kan worden dat U geldt.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

 

Vraag 11.

 

  1. Keynesianen en monetaristen gaan uit van verschillende paradigma’s in de zin van Kuhn
  2. Keynesianen en monetaristen hanteren verschillende "hard cores" in de zin van Lakatos

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

 

 

Beschouw het volgende model

q = S (p)

q = D (p,t)

(waarin: q de hoeveelheid product in gewicht per dag in een regio, p de gemiddelde prijs per dag, t is een andere variabele, bijvoorbeeld de temperatuur, S is de aanbodfunctie en D is de vraagfunctie)

S en D zijn lineair

dS / dp > 0

D / t > 0

D / p ¹ S / p

Beschouw nu de uitspraak (we noemen hem U): dp / dt > 0

 

Vraag 12. U is een correcte deductie uit het model. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 13. Indien er dagen x en y zijn waarbij de prijs op x hoger is dan de prijs op y, maar de t lager, dan is het model gefalsifiëerd. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 14. Indien de gemeten waarden voor q en p voor alle dagen niet op een rechte lijn liggen kan niet tegelijk het model goed zijn en op alle dagen marktevenwicht hebben geheerst. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 15. Als er een onafhankelijke manier is om voor elke dag apart vast te stellen of er marktevenwicht heeft geheerst is dit model falsifiëerbaar. (A: juist; B: onjuist)

 

 

Beschouw nu het geval dat de onderzoeker het model uitbreiden door S ook van t te laten afhangen:

q = S (p,t)

q = D (p,t)

verder wordt er niets aan het model veranderd (S blijft lineair).

 

Vraag 16. Dit is empirisch wetenschappelijke vooruitgang in de zin van Popper. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 17. Dit is theoretische vooruitgang in de zin van Lakatos. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 18. Dit is een paradigmawisseling in de zin van Kuhn. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 19. Dit is een voorbeeld van deductive model exploration (DME). (A: juist; B: onjuist)

 

 

 

Beantwoord dezelfde vragen (hieronder herhaald met een nieuw nummer) voor het geval waarin in plaats van t een variabele s wordt geïntroduceerd die niet meetbaar is (bijvoorbeeld "smaak" voorstelt). Beschouw dus het volgende model

q = S (p)

q = D (p,s)

(waarin: q de hoeveelheid product in gewicht per dag in een regio, p de gemiddelde prijs per dag, s is een niet meetbare variabele, bijvoorbeeld "smaak" of "mode", S is de aanbodfunctie en D is de vraagfunctie)

S en D zijn lineair

dS / dp > 0

D / s > 0

D / p ¹ S / p

Beschouw nu de uitspraak (we noemen hem U): dp / ds > 0

 

 

Vraag 20. U is een correcte deductie uit het model. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 21. Indien er dagen x en y zijn waarbij de prijs op x hoger is dan de prijs op y, maar de s lager, dan is het model gefalsifiëerd. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 22. Indien de gemeten waarden voor q en p voor alle dagen niet op een rechte lijn liggen kan niet het model goed zijn en tegelijk op alle dagen marktevenwicht hebben geheerst. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 23. Als er een onafhankelijke manier is om voor elke dag apart vast te stellen of er marktevenwicht heeft geheerst is dit model falsifiëerbaar. (A: juist; B: onjuist)

 

Beschouw nu het geval dat de onderzoekers het model uitbreiden door S ook van s te laten afhangen:

q = S (p,s)

q = D (p,s)

verder wordt er niets aan het model veranderd (S blijft lineair).

 

Vraag 24. Dit is empirisch wetenschappelijke vooruitgang in de zin van Popper. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 25. Dit is theoretische vooruitgang in de zin van Lakatos. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 26. Dit is een paradigmawisseling in de zin van Kuhn. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 27. Dit is een voorbeeld van deductive model exploration (DME). (A: juist; B: onjuist)

 

 

 

Vraag 28. Lakatos zou de invoering van verschillende risico inschattingen door verschillende investeerders in het Capital Asset Pricing Model niet als theoretische vooruitgang beschouwen omdat er geen falsificatie vooraf ging aan de opstelling van een verbeterde versie van het model. (A: juist; B: onjuist

Vraag 29. Lakatos zou de invoering van verschillende risico inschattingen door verschillende investeerders in het Capital Asset Pricing Model niet als theoretische vooruitgang beschouwen omdat de feiten die in het model werden opgenomen niet nieuw waren. (A: juist; B: onjuist)

Vraag 30. Indien het zo zou zijn dat de stappen van invoering van verschillende risico inschattingen door verschillende investeerders in het Capital Asset Pricing Model niet voldoen aan het Lakatos criterium van vooruitgang kan betekenen dat het programma degenereerde, maar ook dat dat niet het geval was en dat Lakatos geen goed beeld heeft van de economische wetenschap. (A: juist; B: onjuist)

 

 

 

Vraag 31.

 

  1. In de strategieën van Deductive Model Exploration wordt een bewijs van een theorema als een verbetering beschouwd als de condities van het bewijs zwakker zijn dan die van voorgaande bewijzen van datzelfde theorema.
  2. In de strategieën van Deductive Model Exploration is het niet de bedoeling de hard core condities te verbeteren.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 32.

 

  1. In de strategieën van Deductive Model Exploration wordt bij observaties die in strijd met de hard core lijken te zijn te relatie tussen theorie en observaties gereïnterpreteerd en niet de hard core verworpen.
  2. De strategieën van Deductive Model Exploration zijn in strijd met de methodologie van Popper.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 33.

 

  1. De strategieën van Deductive Model Exploration zijn niet dezelfde als de strategie die Friedman aanbeval bij de start van de "Friedman Controversy".
  2. Friedman wil sterke, abstracte veronderstellingen, die zijn vaak onrealistisch, maar dat moeten ze volgens Friedman ook zijn.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

 

 

Vraag 34.

 

  1. De inhoud van een theorie volgens Popper en Lakatos is de verzameling van alle beweringen die uit de theorie volgen.
  2. Het gaat er volgens Popper en Lakatos om theorieën te maken die zo weinig mogelijk kans lopen in strijd te raken met observeerbare feiten.

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

Vraag 35

 

  1. Theoriegeladenheid van de waarneming betekent dat je bij elk feit dat je besluit te geloven wel een theorie kunt bedenken die je nodig hebt omdat je zonder die theorie onvoldoende redenen hebt om in de bestaan van dat feit te geloven.
  2. Theoriegeladenheid van de waarneming betekent dat theorieën nooit met zekerheid falsifiëerbaar zijn

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

Vraag 36.

 

Beschouw de uitspraak U: Voor alle vogels geldt: als het een zwaan is, is de kleur wit.

 

  1. Witte zwanen behoren tot de inhoud (in de zin van Popper en Lakatos) van de theorie.
  2. Groene zwanen behoren tot de inhoud (in de zin van Popper en Lakatos) van de theorie maar alleen als ze echt bestaan.

 

 

Hiervan is juist:

 

  1. Geen van beide.
  2. Alleen i.
  3. Alleen ii.
  4. Allebei

 

 De goede antwoorden: 1d2c3d4b5d6b7d8d9d10c11d12a13b14a15a16b17b18b19b20a21b22a23b24b25b26b27b28b29a30a31d32d33d34a35d36a