Lingeblog Home
Previous
Next
PHiLES home
Bert Tells What He Reads
English version

Crtd 14-04-07 Lastedit 16-01-20

Een telefoonhokje in de bloesem

Vandaag besloot ik een kijkje te nemen in de telefoonbieb van Beesd, een telefoonhokje door een leraar tot ruilboekenkast gemaakt, niet ver van mijn Linge-ligplaats. Wie zoiets zomaar in zijn buurt heeft, moet er van profiteren.

Allereerst een bekentenis. Ik hoor bij de verdachte soort die de tot erfgoed verklaarde Nederlandse schrijvers beschouwt als zich - naar internationale maatstaven - verdringend in de ruimte tussen de twee schuifdeuren van tenenkrommend en niet onverdienstelijk, Bontekoe, onze nationale literaire Louis Amstrong ten spijt. Maar die had dan ook in het buitenland verkeerd, als was het maar om "met God's hulp" Chinese jonkjes te beroven en voor zijn leven in de Indische oceaan te spartelen. Het verdere Nederlandse gedoe is nauwelijks zonder plaatsvervangende schaamte mee te maken als het niet toevallig eigen familie is. Als er al iemand ergens gehoor vond als woordkunstenaar bleef hij de rest van zijn leven bij zijn stijl, als een kleine koopman die zijn betrouwbare leverancier en afnemers heeft gevonden, of een dominee, in de achterpolder, zijn afscheiding. Had je hier hersens dan ging je in de handel en zo niet, in het godsdienstig fundamentalisme - jazeker met alles erop en eraan: wie zich opblies, zoals Jan van Speijk in de haven van Antwerpen, was een held, dat leerde mijn lagere schooljuffrouw ons nog, al hoor je dat nu misschien niet meer zo makkelijk, omdat wij tegenwoordig anderen te dienaangaande de les moeten lezen. Beide carrières, die van de beurs en die van de minaret, waren effectieve verdelgingsmiddelen, voorlopig nog niet uit de Nederlandse bodem gespoeld, van artistieke kapsones. Het vervuilt ons drinkwater, en doet ons luisteren naar koopjesadvertenties, financiële berichten, voedingsdeskundigen, de geperverteerde en gelogen boodschap van de getruukte natuurfilm. De nieuwe seculiere polderdominees hebben voor de zo spijtig overleden duivel waardige opvolgers gevonden die ons alle stemmen boven het maaiveld als de dood doen vrezen: buitenlanders, jagers, pedofielen, tabaksrook, en, geloof het of niet, het klimaat zelf. Wij blijven ons met geweld als uit de Hof van Eden verdreven beschouwen, zelfs nu we leven in iets wat in comfort alle eeuwenoude paradijsfantasieën ruim te boven gaat. Het gebed hebben de moderne dominees van de televisie, die nog als altaar op een vaste plaats stond, weten te verplaaten naar het mobiele touchscreen, waar wij onverwijld te elken plekke onze verlangens en het verdriet en de woede over ons Leed kwijt kunnen, en leren wat onze Verlossing bevordert. En hier sta ik dan, in 2014, voor een telefoonhokje met boeken, bijna allemaal Nederlands. Ik lees tegenwoordig meestal van een schermpje dat ook kan bellen, maar ik ben 62 dus ik weet nog hoe je een telefooncel open doet en papieren bladzijden omslaat.  Onderschat niet de moeite waarmee ik mijzelf hier heengesleurd heb: met bijkans een poepbroek van angst voor de heilsboodschappen, rampaanzeggingen, beschuldigend gestrekte vingers, dames- en herenromans waarmee ik oog in oog zal komen te staan treed ik binnen.

Het valt mee. Hebben wij te maken met een geselekteerd aanbod?


Jozua Marius van der Poorten Schwarz, alias Maarten Maartens, 1858-1915

En ook een curiosum: God's Fool  (Londen, 1893) van een Nederlander genaamd Maarten Maartens, maar ingeschreven Jozua (Joost) Marius van der Poorten Schwarz. Zijn familie woonde van zijn zesde tot zijn twaalfde in Londen, en hij besloot in het Engels te schrijven. Hij was omstreeks 1900 een bekende schrijver in de UK en de Verenigde Staten, met verkopen waar Nederlandse schrijvers alleen maar van kunnen dromen, en hij had groten daar van het moment onder zijn vrienden. Wie in Nederland al iets van hem wist was beledigd door zijn satires op de homo Neerlandicus of jaloers, of allebei. Dit ongeveer las ik in dat hokje in het nawoord, maar Google deed er later nog een schepje bovenop, met het Engelse "Maarten Maartens" wiki-artikel bovenaan en het Nederlandse niet eens op het eerste scherm. Onze meest verkochte schrijver ooit? Daarvoor zou hij in die Angelsaxische wereld nog makkelijk minder dan een commerciele middenklasser mogen zijn en dat was hij niet. Het lijkt er flink op. Ik denk het. En ik, die al een dikke veertig jaar het grootste deel van de dag lees, moet zo'n man dus tegenkomen in een telefoonhokje aan de Doctor Abraham Kuyperweg te Beesd.
Een eerder lezer van dit exemplaar, een Nederlandse vertaling (uit 1975, waren we toen al niet meer boos?) heeft het werkje noest doorgeploegd en spaarzaam enkele potloodstrepen gezet bij passages betreffende God, rechtvaardigheid en afrekening. Hij hield er zelfs mijn gewoonte op na achterin een lijstje bij te houden van de bladzijden waar hij gestreept had, met een trefwoord. Dat schept een band, ik blader verder, gezien zijn metaphysische selectie toch lichtelijk ongerust. Maar daar tref ik enkele rake prestaties op korte afstand, zoals deze:

"Er werd een groot diner gegeven bij de Lossells. Nu, wat is er vrolijker dan een diner? Vooral voor hen die, knus bij hun eigen haardvuur gezeten, met een boek en een geldig excuus, zich realiseren dat zij er, als dat geldige excuus er niet geweest was, ook bij hadden moeten zijn"

Nee, zo erg zou het toch niet kunnen zijn, besloot ik. Ik nam hem onder de arm en schikte met de belendende boeken het gat weg, want ik laat nooit een bende achter als dat niet nodig is.

Verder.  

Mijn oog valt op August Willemsen, duidelijk een viriele journalist, Braziliaanse brieven. Hij kijkt op de achterflap als een man die zelden in eigen persoon zijn onderbroek uit hoeft te doen. Gezien de eerste druk (1985) moeten de jeugdige schonen op de omslag nu rond de 50 zijn, dus - dit is Brazilie - grootmoeder,  maar ik vergeet dat meteen als ik de diep uitgesneden dansslipjes zie en lees dat ik de hand heb geslagen op de tiende druk uit 2000. Ik concludeer dat toen de meisjes 30 waren het verband van uitgevers van Single Pockets nog immer meende dat de Hollandse markt door hen te beroeren was! Bovendien is het dun en klein dus kan ik het onopvallend onder het boek van Maartens het telefoonhokje naar de auto brengen. Mijn morele onkreukbaarheid beweegt mij tot vervanging, en vraag niet waarom ik dat al in de auto had. Iets uit de onverkochte berg van zelfgeschreven meuk. Mijn moeder heeft het grootse deel reeds van haar zolder naar het gemeentestort gebracht, en mijn verhoorde bede tot behoud van een restje geeft mij een verplichting tot slijting waar ik regelmatig op gewezen wordt. En Deel I van een lijvig maar fors beroerd boek van de Franse historicus Braudel over de Middellandse zee in de Spaanse glorietijd, waarvan ik het tweede deel gelukkig nog niet had besteld.

Ik denk dat niemand mij daar gezien heeft bij dat telefoonhokje.

Maarten's roman beweegt zich in Koopstad. Een half uurtje treinen van Amsterdam, en die treinen gingen toen zo hard nog niet. Reken maar uit. Wij snuiven de lucht van de Hollandse koopmanscultuur. Het leven is als een boekhouding. Het winstgevende en het goede zouden eigenlijk twee woorden voor hetzelfde moeten zijn. Helaas sluit het niet altijd. Men tracht de kier zou nauw mogelijk te houden, tot het kiezen van de huwelijkspartner aan toe, maar het blijft een kleine strijd. Regelmatig ziet men iemand netjes aan de kant blijven van het goede,  zeker als het de goede koopmansnaam betreft, spijtig een met minder scrupules grijpbare bom geld nakijkend, of andersom. Of het ergste, zoals in dit boek, verlies lijden op kwaad. Daar moet God haast wel achter zitten blijven omstanders elkaar tot in lengte van jaren verzekeren.

Maarten's geestelijke afstand tot de Nederlandse koopmanscultuur was duidelijk groot, maar de details in zijn boek laten zien dat hij er dagelijks mee in aanraking kwam, met het potlood als het ware in de aanslag. Ook over handelscontracten, rendement en erfrecht, loodzware hoekstenen van deze roman  die onvermijdelijk met moord afloopt, spreekt hij als ingewijde. Zijn eigen huwelijk met een rijke partij, hem spoorslags bevrijdend van zijn lectoraat aan zo'n inderdaad vreselijke Nederlandse Universiteit, zal dat contact hebben bevorderd.

Zo was Maarten vermogend en werd nog rijker door zijn boeken. Hij kon twee levens leiden: zijn leven van Hollands fatsoen en zijn Angelsaxische leven op satirische afstand ervan. Maar ook hier sloot het niet altijd. Hij schrijft: "Nee, integendeel, we hebben alle reden om, zodra we er over beginnen te redeneren, een hekel aan elkaar te hebben. Want in ons allen wint de onaangename kant het glansrijk van de aangename kant. Ik weet dat het bij mij zo is omdat men mij herhaaldelijk van dat feit verzekerd heeft. En als u er, in uw geval, niet zo zeker van bent, dan bewijst dat alleen maar, niet dat u een aangenamer mens bent dan ik, maar dat mijn vrienden onaangenamer zijn dan de uwe." En op de wiki pagina prijkt het voorwoord van The Greater Glory (1894), waaruit blijkt dat er, tot ergernis, wel vaker Hollandse dinertjes aan Maarten's neus voorbij gingen:

"Holland is een klein land en het valt niet mee erin rond te lopen zonder op iemands tenen te gaan staan. Ik wil derhalve hier verklaren, voor eens en altijd, en met de grootste nadruk, dat mijn boeken geen toespelingen, openlijk of heimelijk, bevatten op welke werkelijke personen dan ook, levend of dood. Ik ben mij ervan bewust dat grote meesters van de fictie het nuttig hebben gevonden van modellen uit te gaan; die methode moet dus zijn voordelen hebben: het is de mijne niet."

Maar zo schud je de beledigden niet van je af: zelfs Nederlandse lezers, zeker Nederlandse lezers van goede Engelse literatuur, weten dat het volstrekt onmogelijk is een romankarakter neer te zetten zonder modellen te gebruiken. De kok kan zijn gerecht desnoods uit zeer vele verschillende en door hun samenstelling niet uit te proeven ingredienten samenstellen, maar zonder gaat het niet.

Elias, God's eigen dwaas, komt volkomen normaal ter wereld bij zijn puissant rijke patriciërsmoeder. Zijn vader is een wat bescheidener maar pienter koopman met mooie ogen. Wij doen in thee. Mama sterft snel, papa blijft over met fortuin en zoon. Zijn tweede huwelijk is in alle opzichten minder succesvol maar brengt een tweeling. Het testament van de zware erflater bepaalde overgang uitsluitend op dochter en daarna dus op haar enige eigen kind. Na moeders dood was papa dus slechts de bezitloze werknemer van zijn oudste zoon Elias. Toen die negen was kreeg hij van een van zijn kleine stiefbroertjes een bloempot op de kop, verloor zijn gehoor, en even later ook zijn zicht. Ondanks de wonderbaarlijke wijze waarop zijn tastzin en gevoel ontwikkelde bleef hij in vele opzichten een kind. Hij sprak maar moest "luisteren" naar tekens, gemaakt op zijn huid. Hij reageerde vooral op liefde waardoor hij vanzelf mensen in zijn omgeving aantrok die wij er allemaal wel zouden willen hebben. De rest, waaronder natuurlijk volgens Maartens de voltallige gemeenteraad met aanhang alsmede alle andere typische genodigden in de Koopstadse patriciërssalons, viel vanzelf af. Over bleven Johanna, de oudere verzorgster die, naar zijn vader ontdekte, ideaal gezelschap voor Elias was en hem nooit meer verliet, een hond die na verloop van tijd stierf,  en uitgerekend de tweelingbroer die hem de bloempot op de kop had gesmeten. Deze verblijft vervolgens jaren in het buitenland om de schrijver de gelegenheid te geven in zijn afwezigheid in Koopstad het verhaal tot een dramatisch hoogtepunt te brengen en met zijn terugkeer nog juist erger te voorkomen. Lach niet!, gij dit lezende romanschrijver, maar ga u schamen voor uw eigen broddelwerk.

Elias ontwikkelt zich tot een boom van een jongen "met de ledematen van een oude Batavier uit de wouden bij de Rijn" lezen wij met Betuwse trots [meer], al zijn de wouden door fruitboomstraten en telefooncellen vervangen. Hij had krullend blond haar dat niet werd geknipt en de mooie ogen van zijn vader, al zagen ze niets. Het verhaal schakelt vervolgens heen en weer tussen de levens van Elias, in een bescheiden maar leuk huis vlak buiten de stad, met geurende kasplanten, lief aanvoelende kooivogeltjes, die Elias beweert te "horen", de toegewijde Johanna en in het stadscentrum de koel-pientere van de stiefbroers die in Koopstad de zaken doet, in koetsjes pendelend tussen de perikelen thuis en op de zaak. De twee verhalen maken het fraaie contrast van wedijver, winstbejag, gekonkel, gepronk, haat en nijd van Koopstad en het zorgeloze, liefderijke maar beperkte leven van Elias. Maar ze blijven verbonden omdat de tweelingbroers de theehandel doen zonder er in aanvang ook maar een cent van te bezitten. De formidabele zaak is van Elias.  En dat weet iedereen in Koopstad. Dat kan toch niet, zo'n krankzinnige, ze moesten hem opsluiten. Maar na een onverwachte incidentele verschijning wordt hij gepassioneerd onderwerp van gesprek, en zelfs dichtkunst! onder de jonge patriciërsdochters.

Dat kan niet goed gaan zult u zeggen. En dat mag ook niet, in een goed boek. Het Koopstad-exemplaar van de stieftweeling, geërgerd door een te traag tempo van de inkoop in de zaak door verkwisting van zijn vrouw, wordt door een heel verdienstelijke Mephisto verleid tot een speculatieve inhaalmanoeuvre eindigend in zwaar verlies en moord.

En zo loopt het af, maar Goddank pas op de laatste bladzijden, als een crimi, met de bekende ellende vandien: een goede crimi is ook niet te schrijven. Men kan een misdaadverhaal naar waarheid optekenen of dat niet doen. Indien te ja dan heeft een misdaadverhaal, echt als het is, altijd vreemde open einden, onbegrijpelijke verklaringen en feiten, die er aan het eind, als de boef gevangen is en zijn schuld is bewezen, niet meer toe doen. In een crimi opgetekend zou een schrijver de schuld van slordigheid krijgen. Hij moet ze dus weglaten of wegverklaren. Maar dan blijkt het verhaal niet spannend genoeg omdat niet alles op het goede moment gebeurt. We gaan schuiven. Maar dan blijkt sommige informatie bij sommige spelers niet op tijd aanwezig. We lassen enkele toevalligheden in. Het einde is zoek, de bende is niet meer te overzien. Indien te nee dan maakt de schijver zelf een plot en staat er helemaal in zijn eentje voor. Hij moet voor iedere persoon op ieder moment het bij het karakter passende denken en handelen verzinnen, en het geheel in een passend aantal paginaas naar de misdaad sturen,  wat nooit anders blijkt te kunnen dan door het invoeren van enkele wel erg toevallige oorzaken van buitenaf. En de schrijvende mens blijkt zo slecht in zelfs maar het spelen van een virtuele God dat een ander mens die het verhaal leest voortdurend gaten en fouten tegenkomt in timing en afloop. Wellicht dat een goede crimi ooit geschreven zou kunnen worden door iemand die op zijn achttiende een eerste versie maakt en die dan tachtig jaar lang voor commentaar rond blijft sturen aan deskundigen en helder denkenden, telkens de gaten dichtend vóór hem te publiceren. Gelukkig voor de schrijver, en helaas voor ons lezers, heeft de eerste al gauw door dat je aan het verdomde vod al in een veel eerder stadium kunt verdienen.

Hieraan valt ook dit telefoon-boek in zijn laatste paginaas ten prooi maar het zij de schrijver vergeven. Het zó portretteren van de blinde dove, met bijbehorende meervoudige ontwikkelingsachterstand, en met verlangen naar wat hij bliksemsbest weet te missen, dat je, wellicht niet echt, maar toch wel in het boek, liever hém zou zijn dan de gemiddelde succesvolle Koopstadpatriciër, is een verdienste, die hem in Koopstad niet in dank zal zijn afgenomen, maar die een imposant aantal Angelsaxische lezers, gerust dat het over hen niet ging, tot het spenderen van een paar dollars en tijd heeft bewogen.

Maarten, thans heeft u ook geen apostelen meer in de uitgestrekte Engelse taalgebieden, maar hulde! voor het vinden van uw eigen pad. Het is een zegen het bij toeval, nota bene in een telefoonhokje waar je niet kunt bellen, te hebben mogen kruisen.

[Ik heb het boek teruggezet]

Lingeblog Home
Previous
Next
PHiLES home
Bert Tells What He Reads
English version