Groeten Index

Bejaardenhulp

Toen mijn vader 80 was, in het voorjaar van 2004, was hij nog geheel gezond maar zag wat op tegen het jaarlijks schilderen van het onderwaterschip van zijn kleine zeegaande kajuitzeiljachtje. Het was van polyester, met een gietijzeren kiel. Ik, toen 53, bood mij aan. Ik woonde op dat moment in de Franse Alpen, maar had daar nooit verplichtingen die een bezoekje aan Nederland in de weg stonden.
Mijn vader is op knutselgebied de handigste niet. Hij placht na wat handschuren elk jaar gewoon over de oude boel heen te schilderen. De boot legde hij daarvoor op zijn trailer, zodat de in de boot opgehaalde kiel gedeeltelijk in een bun onbereikbaar was, evenals de twee stroken van het polyester onderwaterschip waarmee het op de mallen van de trailer rustte. Als hij zijn adem inhield kon hij zich net op de grond onder die trailer wurmen. Daar lag dan hij zuchtend en steunend tussen de as en het frame geklemd enkele decimeters boven zijn hoofd te schuren en schilderen, hij kon er niet goed bij en kon het ook niet goed zien, en was nog dagen ziekig van het ingeademde giftige schuursel. Al was hij bepaald niet arm, hij vond het zonde om zoals de anderen de jachthavenkraan huren om het schip lekker hoog op een bok te zetten zodat je alles goed kunt zien, overal makkelijk bij kunt en de hele kiel kunt behandelen.
Als de boot dan te water werd gelaten zag hij er egaal blauw uit van onderen. Na een week kwam de roest er weer door, maar onder water ziet geen mens dat. Zo schilderde mijn vader ieder voorjaar zijn boot, kleren en haren, en is dat onderwaterschip geleidelijk een slagveld van roest, cracks en losse bladders geworden.
Ik wilde het dan nu maar eens rustig helemaal goed van voren af aan doen, dan heb je zeker drie jaar niet meer dan een paar uurtjes licht werk in het voorjaar, en wie weet of mijn vader na die tijd nog in die boot wil zeilen. Maar mijn vader zelf moest ik bij de uitvoering van die werkzaamheden niet hebben, want dan zou ik gegarandeerd allemaal verkeerde plannen en strategie�n om mijn hoofd krijgen en daar dan nog over moeten discussi�ren ook. Tactisch trachtte ik hem te overreden rustig zijn eigen gang te gaan, ervan te genieten dat er eens iets voor hem gedaan werd, en te wachten tot ik klaar was. Maar of het nu kwam omdat hij zich door onvoldoende takt mijnerzijds in zijn schilderstalent miskend voelde, of dat hij zich nog niet wilde zien als de bejaarde die thuis achter de TV zit te wachten tot zijn zoon de boot klaar heeft, hij begon mij als ik 's avonds thuiskwam telkens
en d�tail uit te horen over de stand van zaken en omstandig zijn opvattingen te geven. Zo werd na enkele dagen de avonddiscussie vermoeiender dan het dagwerk. Ook in die vermoeiende discussies kunnen er kieren in mijn tactische afweer zijn ontstaan. Na vier dagen met groeiende onrust bij mijn geleidelijk zich zo behoedzaam mogelijk verhogende omheining te hebben staan twijfelen, kondigde mijn vader op een avond resoluut aan de volgende dag mee te gaan doen, en stippelde daarbij meteen het programma en de taakverdeling voor die dag uit.

"Ik weet niet wat Bert ervan vindt", zegt mij moeder.
"Ach, het wordt hier nu zo op tafel gelegd, ik zal er een nachtje over slapen", zeg ik.
"Doe dat maar" zegt mijn vader strijdlustig.
De volgende ochtend tref ik mijn vader in de krant. Hij komt er niet voor mij uit.
"Zullen we het er even over hebben?" vraag ik.
"Nou" , zegt mijn vader doorlezend in de krant, "als je aan onze plannen iets toe te voegen hebt dan mag dat best hoor".
"Het zwaarste werk is gedaan" zeg ik, "ik wou de boot verder aan jou overlaten".
Het is even stil. Hij bestudeert zijn peuterende vingers.
"Dus je vindt dat ik het verder maar af moet maken" zegt hij bedachtzaam..
"Het is nog maar weinig werk."
"Ja, maar je hebt nu de oude onderlagen afgeslepen en opnieuw grondverf aangebracht, dat doe ik anders nooit, dus we zijn nu waar ik normaal aan het begin van het karwei zou zijn".
"Maar alles gaat nu makkelijk en licht" , zeg ik, "je hoeft niet meer te schuren, de laatste twee lagen kunnen er zo overheen, en in geval van nood heb je ook nog drie kleinzoons op een leeftijd waarop ik jou al vijf jaar hielp met de boot".
"Ja, maar die moeten dan speciaal uit Tilburg of Den Haag komen" brengt mijn vader in.
"Ik kwam uit Grenoble" zeg ik.
Ik vertel dat ik wat boodschappen moet doen.
Buitengekomen komt mijn moeder thuis.
Ik vertel een beetje lachend het voorgevallene.
Tot mijn verrassing blijkt mijn moeder geheel ontdaan. Ze had, vertelt ze, de hele nacht al wakker gelegen met hartkloppingen. Ach, kan ik niet teruggaan en het goed maken, het is nu eenmaal zo dat die boot voor mijn vader een troetelkind is, hoe moet dit nu verder, maandag gaan we met de hele familie haar verjaardag vieren, ik had nu eenmaal beloofd die boot te schilderen. Over de drie kleinzonen van 17/18: "Die jongens kunnen dat niet, dat is tegenwoordig allemaal heel anders, doe het dan voor mij". Tranen.
Ik vertel dat ik er goed over heb nagedacht, ik heb er immers zelfs een nachtje over geslapen, dat ik evenwel niet met een dergelijke reactie van haar rekening heb gehouden, ik leg uit dat we te ver van huis raken als ik een boot van mijn vader waar zij zelf vrijwel nooit op komt voor haar verjaardag zou gaan schilderen, vraag retorisch wat we nu eigenlijk met zijn drie�n voor een drama aan het maken zijn over het schilderen van een bootje, raad haar aan er gewoon rustig buiten te blijven en loop in besliste pas naar mijn auto onder de mededeling dat er allemaal geen haast bij is en dat het nog best goed kan komen.
Dan rijd ik de bossen van Valkeveen in, sla Platonov's Tsjevengur open en laat mijn ouderlijk huis de rest van de ochtend sudderen.

Om een uur of ��n rijd ik terug en smeer een boterham in de keuken. Mijn vader komt binnen. Zonder krant. Kijkt mij aan. Hij heeft blauwe ogen, vroeger onder pikzwart haar, nu grijs. Normaal heeft hij pupillen, maar die zijn even weg of zo klein dat je ze niet ziet. Je ziet slechts een witte oogbol met een grijsblauwe kring erin.
"Wou je het anders doen dan ik?" vraagt hij.
"Niet speciaal, maar ik wil het wel graag in mijn eentje doen. Ik dacht, mijn vader en ik lijken te veel op elkaar, met zijn twee�n krijgen we ruzie".
"Dat had je dan wel eens duidelijk kunnen zeggen. Ik bood me aan omdat ik me schuldig zat te voelen dat ik het helemaal aan jou overliet".
Ik speel het spel mee: "Ja, misschien had ik daar wel iets duidelijker in kunnen zijn, maar zo is het: ik doe zoiets graag alleen".
"Dat is wel merkwaardig, het is toch leuk om iets samen te doen?"
"Voor mij niet, ik ben solitair ingesteld".
"Dat had ik niet begrepen, ik vind het ook heel vreemd, maar goed".
Uit de verdere lichaamstaal blijkt duidelijk dat word ik word geacht te begrijpen dat het de bedoeling is dat ik de boot afmaak.
Om drie uur sta ik weer in de haven.
Alleen.

Er gaan de volgende dagen nog een paar laagjes grondverf, zgn. primer op de geheel schoon en kaalgeslepen gietijzeren kiel.
Daarna de eerste laag aangroeiwerende verf.
Als ik daarmee klaar ben zie ik tot mijn ontzetting cracks ontstaan (scheurtjes in een soort spinnewebstructuur waarin de onderliggende laag zichtbaar wordt). Terwijl ik toch geheel de offici�le methode heb gevolgd. Die laag hoort met de onderlaag chemisch te reageren en er ��n keihard geheel mee te gaan vormen. Wellicht trekt het er te diep in. Ik breng er meteen een laag overheen, hopende dat alles alsnog tot de door de fabrikanten beloofde keiharde egale en vlakke laag zal reageren.
De volgende dag is als vrije dag gepland. Gezellig vriendenbezoek. Maar, er zeker van dat mijn vader in mijn afwezigheid een kijkje zal gaan nemen, en vrezend voor eventuele nieuwe cracks die ongetwijfeld in de strijd zouden worden geworpen, ga ik voordien nog even langs de jachthaven.
Nog dank ik dagelijks de Heer mijn Herder dat Hij mij tot deze beslissing heeft geleid: op de ronde voorkant van de kiel zitten aan stuurboordzijde nog duidelijk cracks. Ik schilder ze over.
Nog steeds niet geheel in het gewisse over hoe dit bij indrogen af gaat lopen rijd ik het haventerrein af.

Als ik een dag later terug ga naar mijn ouderlijk huis, begeef ik mij, om op alles voorbereid te zijn, eerst biddend naar de boot. Geen cracks! Opgelucht bel ik de vrienden waar ik vandaan kom, die het verhaal inmiddels kennen en tandenbijtend als betrof het het eindexamen van hun kinderen bij de telefoon zitten (het is weekend). Dan rijd ik naar mijn ouders. Mijn vader zal er ongetwijfeld geweest zijn.

"Hij is er geweest" sist mijn moeder.
In de zitkamer tref ik mijn vader. Hij zal eens even goed gekeken hebben en hebben moeten zien dat het goed in orde was. Maar hij oogt niet vrolijk. Eerder duidelijk gespannen. Welke aangroeiwerende verf had ik gebruikt?
"Dat weet je toch best" zeg ik, "die heb je toch zien staan?".
"Sikkens", zegt mijn vader. "dat had International moeten zijn".
"Dat is dezelfde verf, zeg ik, en anders had het ook niet meer uitgemaakt, zeg ik, ik had alle grondlagen eraf geschraapt en geslepen omdat je ��n van de voorgaande jaren eens met vaste aangroeiwerende verf bent begonnen en die over de voorgaande slijtende verf had gesmeerd, het waren allemaal bladders, ik schraapte het er in ��n haal af".
"En had je mijn blauwe verfroller gevonden?"
"Jazeker, die had ik gevonden".
"Heb je die ook gebruikt?"
"Dat weet je toch, je bent er toch zelf geweest?" (ik had een rode weggooiroller gebruikt die ik gratis bij de Sikkens had gekregen, van hetzelfde merk als die blauwe)
"Dat heb ik niet gezien, er lag een zeil over".
"Hoe kun je nu weten dat er een zeil over een roller ligt als je niet weet dat er een roller onder het zeil ligt? Zo lag dat zeil ook niet. Het lag vlak op de grond en de verfspullen stonden er los en vrij zichtbaar op".
"Nee maar zeg nou eens, heb je die verfroller van mij nou gebruikt?"
"Een kruisverhoor over een verfroller! Terwijl je alles daar hebt zien liggen! Je bent als een kleuter op zoek naar je grenzen, en die zijn hier!!" zeg ik en sla de zijkant van mijn hand als een bijl tussen hem en mij op tafel.
"Ach, rot toch op man", zegt hij. Met half dichtknepen ogen maakt zijn hand een veegbeweging langs zijn wat naar achter getrokken hoofd, alsof er een wesp op zijn neus wil gaan zitten. Iets rustiger, naar de tafel kijkend: "Nou ja, je wordt niet meer gevraagd".
Meteen er achteraan: "Ik wilde gewoon al meedoen onder jouw leiding, zo ver was ik al!".
"Als je zover was dan kun je toch moeilijk van 'al' spreken en bovendien had ik er dan toch inmiddels iets van moeten hebben gemerkt" zeg ik, "want zonder dat zou het onaangekondigd ter plekke wel erg onverwacht zijn aangekomen, over duidelijkheid gesproken".
De opwinding komt terug, hij staat op. "Een kruisverhoor!" snuift hij, "Een kruisverhoor!"
Mijn moeder komt op het geluid af en tracht hem te kalmeren.
"Grieteke en ik", roep ik tegen hem, terwijl mijn moeder hem achteruit de kamer uitduwt, "zijn het niet eens over de beste opstelling, ik wil je nog als gezonde volwassen man behandelen en zij zit al op het regime voor een demente bejaarde!".
Ik geloof dat zijn opwinding inmiddels te groot was om hem daarmee nog vol te kunnen raken, maar mij luchtte het erg op, vooral omdat ik mij - althans op dat moment - durfde te verbeelden dat ik met mijn ongeremde haal nog zegenrijk werk deed ook: met ouderdom heeft dit gedrag niets te maken. Dit had veertig jaar geleden net zo kunnen gaan, en het gevoel weer 13 jaar te zijn maar nu met de situatie raad te weten bracht in mij een weldadige ontspanning teweeg.
Mijn moeder voert hem mee naar een andere kamer.
Twee dagen later zouden wij, mijn moeder maakte er reeds gewag van, haar verjaardag vieren met de hele familie. Ik zet de spullen van de klus voorzover ze in mijn auto staan in de gang, klop op de deur van de kamer waar mijn moeder mijn vader aan het kalmeren is en zeg: "ik laat jullie rustig, maandagochtend om elf uur ben ik van de partij".
Beiden brengen het tot een afscheidsgroet.
Mijn moeder loopt achter mij aan.
"Jochem was kwaad op me, ik had niet mogen zeggen dat hij er geweest was".
"Ja, daar zou ik anders natuurlijk niet op zijn gekomen".
"Dit valt mij heel erg van je tegen hoor, dit had ik niet van je gedacht", zegt mijn moeder bozig.
"Als ik je tegenval kom ik niet op je verjaardag", zeg ik echt boos, "maar als je nu meteen even je excuses maakt over die opmerking weer wel".
Mijn moeder doet moeite haar ontevredenheid in een diplomatiek verbeterde versie te formuleren, maar biedt geen excuses aan.
Samen buitengekomen zeg ik haar: "Kijk, jij weet precies wat er aan de hand is en je verkoopt mij praatjes waar je zelf niet in gelooft. En dan hoop je dat ik er in trap. Je zou mij goed genoeg moeten kennen om te weten dat je dat bij mij niet hoeft te proberen. Maar om te laten zien dat ik meeval zal ik ook op je verjaardag komen als je je excuses niet aanbiedt".
Mijn moeder loopt mee met me naar de auto. "Ik maak me zorgen over je", zegt ze.
Wijzend op mijn lichaam zeg ik: "Moet je nou kijken, een bonk van een kerel, kerngezond, zelfs sportief gezien in meer dan goede conditie, hoeft niet meer voor zijn boterham te werken, kan precies doen waar hij zin in heeft en is gelukkig. Drie�nvijftig. Heeft normaal gesproken nog vijfentwintig, dertig jaar te gaan, maar als het vijf is is er ook geen man overboord. Wat kan er nog misgaan? Waar kun jij je nou nog zorgen over maken?".
"Je kunt niet samenwerken" zegt ze.
"Maar als wij met zijn twee�n iets doen gaat het toch altijd prima?" zeg ik.
Mijn moeder geeft het toe.
"Maar dat was wel nummer vijf", zeg ik. Ik voel dat ik helemaal niet meer boos ben maar ik wil toch nog wat zeggen. "Eerst je hartkloppingen, en ik trapte er niet in. Toen je verjaardag en ik trapte er niet in. Toen viel ik je zogenaamd tegen en daar trapte ik ook niet in. Daarom hoef je je excuses niet aan te bieden want je meende er immers niets van. Toen maakte je je zorgen over mij en ik trapte er niet in, en nu kan ik niet samenwerken en ik trap er alweer niet in. Iedere andere moeder zou geweldig trots zijn op zo'n zoon!".
"Je lijkt op je vader", zegt mijn moeder verwijtend.
"Nummer zes", zeg ik. "en dat lijkt me zeker ook niet bewezen uit het feit dat ik het op een enkel ondergeschikt punt als hetgeen de afgelopen dagen aan de orde was niet volledig met hem op ��n lijn zit."
"Ja maar het is wel zo", zegt mijn moeder. "En voor hem is het helemaal geen ondergeschikt punt".
Het "zie je wel", ligt op mijn lippen, maar verder komt het niet. Ik lijk ook wel wat op mijn vader. Mijzelf valt dat op als ik zie hoe mijn handen, nu ze ouder en aderiger worden, op die van mijn vader gaan lijken, al heb ik wat meer van die kolenschoppen.

's Maandags was het feest. Mijn vader en ik zijn niet erg dicht in elkaars buurt geweest, en met zoveel mensen kon de zaak makkelijk uit beeld blijven.
Een week later hebben de vrienden die nagelbijtend over de cracks bij de telefoon hadden gezeten een feest. Zij kenden inmiddels de afloop. Aangezien ik soms (sommigen roepen: altijd) iets te graag de aandacht heb en in dat opzicht terecht als een beetje (ik geef toe dat sommigen zich zelfs krasser uitdrukken) druk wordt ervaren begonnen ze naarmate de stemming er beter in kwam af en toe te roepen: "Bert rustig, of je wordt niet meer gevraagd!". Aangezien ik nog beduusd genoeg was van mijn mislukte poging tot bejaardenhulp had dit bij mij zo'n groot succes dat aan het eind van de avond vele gasten, die zich de grap door deze of gene hadden laten uitleggen en zagen dat ik er de humor wel van in kon zien, het overgenomen hadden. Bij het hartelijke afscheid zei menigeen lachend - en daar waren mensen bij met wie ik nauwelijks meer dan een feestelijke blik gewisseld had: "en nu morgen meteen naar je vader h�?".
Als ik eenmaal lig en enigszins beneveld mijn ogen sluit zie ik de boot strak en glad in het donker op het haventerrein op de bok staan. Best een mooi ding. Die zal er de komende drie jaar uitstekend uit blijven zien. Al is het onder water.