Bert hamminga Back to: Index: :Filosofie van de Economie, Doctoraal Filosofie,
1e semester, Faculteit Wijsbegeerte KUB
Page title: Marx over Geld en Handel
Marx ziet "waren", de in het kapitalistische systeem door een kapitalist verkochte goederen, als gematerialiseerde arbeid: een huis, een zak graan, een lap stof, dat zijn in wezen bepaalde hoeveelheden in een ding "vastgezette" arbeidsuren die je in principe op de kapitalistische markten kunt ruilen tegen dingen "waarin" evenveel arbeidsuren "zitten".
De "waarde" van een waar is dan ook die arbeid die nodig was om het te maken. De uitbuiting van de "producenten", de arbeiders, door kapitalisten (die zelf dus volgens Marx niet "produceren") bestaat daaruit dat arbeiders maar een deel van hun werkdag nodig hebben om het waarde-equivalent van de goederen te produceren die zij straks met het loon van die dag zullen kopen. De rest van de dag werken zij zuiver "voor de baas". Daar kiezen ze niet in vrijheid voor, want als ze zelf de fabrieken en machines zouden hebben zouden ze hun baas dat niet geven, maar het voor zichzelf houden. Ze doen dit alleen maar omdat ze zonder baas werkloos zijn en zonder de productiemiddelen van een kapitalist niets kunnen maken om te verkopen. Alleen omdat de bazen de enigen zijn die productiemiddelen bezitten zijn ze onmisbaar, hebben ze de macht en kunnen ze een deel van het product van de producenten opstrijken zonder zelf te hoeven produceren.
Althans zo ziet Marx het.
Als Marx producten en geld voortdurend van eigenaar ziet verwisselen in een kapitalistische economie dat ziet hij een soort kringloop zoals het water dat naar de zee stroomt, verdampt en weer boven in de bergen neerregent. Het zijn alleen geen liters water die er stromen, maar uren arbeid.
Arbeiders: cre�ren de waarde en zijn de rechtmatige eigenaars van de productie
Kapitalisten: dwingen arbeiders waarde te produceren (wie niet werkt zal niet eten)
Grondbezitter: pakken een deel van de meerwaarde van de kapitalisten weg. Organiseren kapitalisten nog de productie, grondbezitters doen helemaal niets.
De arbeidsdag:
|Dag:_________________|8 uur_____________|14 uur
..........variabel kapitaal....................surplus.............
sur/var = uitbuitingsgraad = 75%
Natuurlijke prijs: arbeidsuren (arbeidswaarde)
De mensheid handelt in wezen in tijd.
1) Zonder constant kapitaal (dat zijn alle machines, gebouwen, enz die slechts gedeeltelijk afgeschreven worden bij het maken van een bepaalde partij produkten) is het aldus:
sur/var = uitbuitingsgraad = winstvoet (overal in evenwicht gelijk)
2) Met constant kapitaal ontstaat het
Transformatieprobleem:
sur / var = overal gelijk (uitbuitingsgraad) [is meestal niet gelijk aan winstvoet]
sur / (const+var) = winstvoet all��n gelijk als in alle branches naar verhouding evenveel constant kapitaal wordt gebruikt.
Als bij het maken van een produkt relatief meer konstant kapitaal nodig is dan gemiddeld, dan zou de winst op dat product lager zijn (kosten immers hoger) dan gemiddeld. De winstvoet, om precies te zijn, dus de winst in verhouding tot het geld dat de kapitalist in de productie heeft moeten investeren. Als die winstvoet lager is zou geen enkele kapitalist het produkt gaan maken want alle andere produkten leveren immers meer op. Producten die relatief veel konstant kapitaal nodig hebben worden gemaakt omdat de prijs die de mensen ervoor betalen ietsje hoger is dan de waarde, en wel zoveel hoger dat de kapitalist die het verkoopt dezelfde winstvoet heeft als de andere kapitalisten. Daartegenover staan volgens Marx altijd kapitalisten die relatief weinig kapitaal nodig hebben en daarom hun produkt iets onder de arbeidswaarde kunnen verkopen, en toch net de gemiddelde winstvoet overhouden. Prijzen zijn dus niet helemaal gelijk aan arbeidswaarden, zo lost Marx dit beroemde transformatieprobleem op.
De winstvoet erodeert op lange termijn:
Quo Vadis:
Accumulatie doet constant kapitaal toenemen, Verelendung verlengt de arbeidsdag. Het eerste effect is veel en veel zwaarder dan het tweede. De winstvoet daalt dus. Ondertussen concentreert zich het kapitaal in steeds minder handen. . Kapitalisten doen zo stom omdat er altijd eentje in een branche is die met een slimme uitbreiding van zijn kapitaalgoederen arbeiders overbodig weet te maken en extra winst maakt. Dan moeten de anderen wel hetzelfde doen, temeer daar die slimmerik natuurlijk zorgt dat hij ietsje goedkoper is, maar samen zijn ze er dan wat de winstvoet betreft op achteruit gegaan. Theoretisch eindigt dit als ��n kapitalist alles heeft en de winstvoet nul is geworden. Maar de zaak zal al wel een tijdje eerder instorten, is de gedachte van Marx.
Wat biedt Marx zijn lezers:
Maar dan is er nog iets vreemds:
Geld
Een aantal arbeiders is aan de productie van goud gezet dat als "geld" gaat dienen. Als waarde van dat geld neemt Marx, getrouw aan zijn arbeidswaardeleer, de gemiddeld noodzakelijk arbeidsduur van de productie (delving, zuivering, het munten) van goud als geld. Zoals vele economen een goudstandaard, of een gemengde goud- zilverstandaard hanteren, zo hanteert Marx dus een arbeidsstandaard waarin het geld niets bijzonders is. Behalve dan het nut en het gebruik van geld. Het is een soort smeerolie van de kapitalistische economie. Zelf produceert het niets. Wie het nodig heeft raakt er geld aan kwijt (geld kost geld), zonder dat hij er waarde voor terugkrijgt, want geld geef je net zo weer uit als je het binnen krijgt, je voegt er niet iets aan toe, zoals bij ijzererts waar je een plaat van maakt of een balk. De kapitalist die relatief veel geld in kas moet hebben om zijn tent te runnen moet ietsje duurder verkopen dan de waarde van het product dat zijn arbeiders hebben gemaakt. Gelukkig maar dat concurrenten in de branche dan meestal met hetzelfde probleem zitten. In een branche waar relatief weinig geld in kas is ten opzichte van de arbeidswaarde van het verhandelde product wordt iets onder de arbeidswaarde verkocht. Wat er in de ene branche bij komt gaat er volgens Marx bij de andere af. Zo wordt er soms iets boven, en soms iets onder de arbeidwaarde verkocht, maar het totaal blijft gelijk aan het totale aantal arbeidsuren. Van geld telt bij de totale arbeidswaarde van de productie van een land alleen het gedeelte dat in de betreffende periode is geproduceerd met arbeiduren door arbeiders. Het geld dat er al eerder was verstoort alleen de prijsverhoudingen licht, een kleine herverdeling is het resultaat. Gelukkig kan er aan de geldkosten iets worden gedaan door papiertjes (bankbiljetten) en krediet te gebruiken. Dat zijn rechten op goud, dat zelf weer een soort recht is op een bepaalde hoeveelheid arbeid gelijk aan de arbeidswaarde van de het betreffende zak goud.
Het aardige van geld is dat het zo handig ruilt, het rottige is dat je er steeds wat van in kas moet hebben. Dat geld had je natuurlijk winstgevend aan grondstoffen, lonen en machines kunnen besteden. Maar dat kan niet (opportunity cost). Dat stoort, en dat stoort niet in elke branche even zwaar.
Een dergelijke storing is er echter niet alleen wat geld betreft: ook goederen moeten in voorraad gehouden worden. Dat leidt ook tot prijsafwijkingen tussen branches die met heel veel voorraden moeten werken, en die met heel weing vooraden toe kunnen. Want die voorraden, die produceren niets, dat is alleen maar frictie. Dus het levert geen waarde op maar het kost in prijstermen wel geld. Dat is voor Marx een enorm probleem en daar gaat het grootste deel van deel III van Das Kapital over: dingen die geen waarde genereren, die toch in de kapitalistische economie noodzakelijk zijn, en die dus voor iemand die in de arbeidswaardeleer gelooft tot prijs"afwijkingen" leiden. Immers geld en goederen die alleen maar liggen of van hand tot hand gaan, daar verandert niets aan, dus dat van hand tot hand laten gaan moet, volgens Marx altijd nog, een onproductieve bezigheid zijn. Onproductief, maar helaas noodzakelijk. Dat komt het meest pregnant tot uiting bij de:
Handel
De handel koopt eerst waar tegen geld (inkoop), en dan weer geld tegen waar (verkoop). Voor de verdere rest gebeurt er niets. Er wordt niets geproduceerd, dus geen arbeidswaarde geschapen, maar de handelskapitalist, zijn magazijnbediende, zijn vrachtwagenchauffeur en zijn boekhouder leven er wel van.
Dat is dus "op kosten van de arbeiders die die produkten en dus die arbeidswaarde hebben gemaakt", kun je, Marx parafraserend, zeggen. Jammer, maar in de kapitalistische economie kan dat niet anders. Het is niet wezenlijk, maar er is een prijsverstoring (zo ongeveer de zesde op rij die in deel III van das Kapital behandeld worden). Als in iedere branche relatief evenveel handelskosten waren was er trouwens niet eens een verstoring, maar dat is nu eenmaal niet zo. Dus in de prijs van het ene product zitten percentueel meer handelskosten dan in de prijs van het andere, en daardoor zijn de eerste gewoon duurder dan de tweede. De extra handelswinst pakt Marx van de prijs van het handelsextensieve product af en dat geeft hij aan de prijs van het handelsintensieve produkt, zodat het totaal van de opbrengst van alle producten toch gelijk blijft aan het totaal van de arbeidswaarde die is geleverd.
Marx heeft trouwens nog clementie met de magazijnbediende en de vrachtwagenchauffeur: hun arbeid gaat in wezen nog als waarde "het produkt in". Maar de kapitalist en zijn boekhouder zijn noodzakelijke, maar niet waardecreerende kostenposten in de kapitalistische economie.
Grappig is dat Marx schrijft dat een industriele kapitalist natuurlijk zijn eigen handel zou kunnen doen en dat je er dan niets van zou merken. Maar het ontstaan van aparte handelskapitalisten noemt hij een kwestie van "arbeidsverdeling" (per ongeluk gebruikt hij daar het woord "arbeid" voor wat kapitalisten doen, maar hij blijft er bij dat het geen waarde creeert). Marx besteedt geen aandacht aan het feit dat handelskapitalisten juist de oudste kapitalisten zijn. Dat de eerste steden (Jericho, Katal huyuk, 6000-10000 v.Chr) in essentie, naast ambachtsconcentraties, distributieknooppunten waren, de zetels van de handelaren. En dat terwijl het industri�le kapitalisme pas duizenden jaren later ontstond! Zijn idee dat handel ontstaat uit een arbeidsverdeling in de industrie klopt historisch niet.
Handel een letterlijk waardeloos maar helaas onmisbaar smeermiddel van de kapitalistische economie. Maar het kost wel geld.
Het opmerkelijke is, concluderend, dat welhaast het meest kapitalistische aan het kapitalisme, de handel, met zijn voorraden goederen en geld, door Marx als een storing in de prijsvorming wordt beschouwd! Dat zit hem erin dat hij het kapitalisme in wezen oneerlijk vindt, dus kapitalistische handelingen mogen in zijn theorie geen waarde cre�ren.