Bert hamminga Back to: Index: Teaching Docs hamminga, B. (1997) Informatie, Waarheid en Werkelijkheid (IWAWE) ,inhoudsopgave Go to: Previous Section IWAWE; Next Section IWAWE

Page title: 28. Wat doen wetenschapsfilosofen?


28.1 Popper en de regelzucht van wetenschapsfilosofen

Wetenschapsfilosofie is het filosofisch denken over wetenschap. De eerste vraag is dus: wat is filosofisch denken? Het onderscheidt zich van de psychologie van de wetenschap, waar men de wetenschapsbeoefenaar als denkend mens bestudeert en beziet hoe dat denken werkt. Ook is het geen wetenschapssociologie, waarin men beziet hoe groepen wetenschapsmensen, eventueel in het verband met de samenleving waartoe zij behoren, tot bepaalde overtuigingen geraken. Dan heb je nog wetenschapsgeschiedenis, de studie van de ontwikkeling en de groei van de wetenschappelijke kennis in het verleden.

Dat is wetenschapsfilosofie dus allemaal niet.

Wat is het dan wel? De antwoorden die de verschillende wetenschapsfilosofen daarop gegeven hebben verschillen enorm, dus wat wetenschapsfilosofie is, is meteen al een van de vragen in de wetenschapsfilosofie!

Dat is dus al een niet te best begin. Vooral voor een tekst als deze die bedoeld is een inleiding in de wetenschapsfilosofie te zijn.

Wij gaan dit probleem omzeilen door gewoon ergens te beginnen en wel in de dertiger jaren in Oostenrijk, Wenen, om precies te zijn. Daar zat toen een wetenschapfilosoof in het Duits een boek te schrijven dat hij even later zou uitgeven onder de titel "Logik der Forschung". Het ging dus, vond hij zelf, over de logica van (wetenschappelijk) onderzoek. Zijn naam was Karl Popper. Heel veel onderzoekers aan universiteiten hebben wel van hem gehoord, want hij is enorm in de mode gekomen nadat zijn boek twintig jaar later (!) in het Engels vertaald was onder de titel "The Logic of Scientific Discovery". Die mode is nu weer een beetje over, maar hij heeft een belangrijk stempel op de wetenschapsfilosofie gezet, en Popper’s gedachten zijn nog steeds de beste achtergrond om het moderne wetenschapsfilosofische denken te begrijpen.

In de tijd dat Popper aan het schrijven was waren wetenschapsfilosofen geconcentreerd geraakt op de taal van de wetenschap als datgene dat tegenover de dingen staat waar wetenschap iets over zegt of voorspelt. Het wetenschappelijke van wetenschap zou hem erin moeten zitten dat de relatie tussen enerzijds wetenschappelijke taal en de uitspraken die wetenschappers daarmee doen en anderzijds de werkelijkheid waarover dat allemaal gaat "in orde" is. De vraag was: wanneer is in het algemeen die relatie wel, en wanneer niet "in orde", en hoe kun je dat zien? Over een aantal visies die in die kringen waren ontwikkeld had Popper zich kwaad gemaakt, en daar was hij nu, begin dertiger jaren, een boek over aan het schrijven.

Zijn voornaamste tegenstander was Rudolph Carnap, ook een beroemde wetenschapsfilosoof, oorspronkelijk uit Duitsland maar naar de Verenigde Staten geemigreerd, een jaar of negen ouder dan Popper. Carnap was door Moritz Schlick, de oprichter van een Weense wetenschapsfilosofische club, de "Wiener Kreis" in 1926 naar Wenen uitgenodigd, en werd daar snel een spraakmakende figuur. Eerst probeerde Carnap een toen veelgehoorde wens te vervullen, namelijk logisch te bewijzen dat alle zinvolle dingen die je over de werkelijkheid kunt zeggen terug te voeren moeten zijn tot uitspraken over "zuivere" waargenomen verschijnselen (denk aan "ik zie: rood/zwart", "ik voel hard/zacht", "ik hoor hoog/laag" ). Als dat bij een stuk taal, een uitspraak, niet kan, dan is die zinloos, en moet je hem weggooien. Toen dat niet bleek vol te houden, werd de stelling wat verzwakt door toe te laten dat dat "terugvoeren" niet helemaal logisch geldig hoefde te kunnen, maar met een zekere logische waarschijnlijkheid. Wat dat dan precies was, die logische waarschijnlijkheid, dat moest dan worden uitgezocht, maar daar moesten wetenschapsfilosofen beslist naar op zoek, vonden mensen als Carnap, want er was een kwaad dat dringend bestreden moest worden: als er geen regels waren over wat zinvolle uitspraken waren, en hoe je daar de waarheid van moest controleren, dan kon iedereen immers zomaar alles zeggen! Veel mensen zouden tegenwoordig zo’n vrijheid wel een prettige gedachte vinden, maar in de tijd van de Wiener Kreis werd er, vonden velen, in en buiten de universiteiten, zoveel afgebazeld dat althans de mensen van de Wiener Kreis het tijd vonden voor een algemeen praat- (en schrijf-)reglement. Men beschouwde zichzelf als kansrijk tot een goed reglement te komen.

De eis van logische waarschijnlijkheid werd ook wel als de eis van verifieerbaarheid (verifieren betekent letterlijk: waar maken) geformuleerd. Ook werd gesproken over inductieve waarschijnlijkheid (inductie is concluderen tot een algemene waarheid over het samengaan van bepaalde verschijnselen op grond van een aantal gevallen waarin inderdaad van dat samengaan sprake bleek te zijn). Dit plaatje, dat door velen later als een niet te beste illustratie van de toestand beschouwd zou gaan worden, geeft de sfeer: Image207.gif (7366 bytes)

De gedachte is dat er een "werkelijkheid" is met concrete dingen en gebeurtenissen, die er zijn of die gebeuren in periode zus op plaats zo. Dat kun je zien, of horen, of voelen, kortweg: waarnemen. Dan is er een observatietaal waarin je precies kunt zeggen wat er is, of is gebeurd. Bij elke zin die je kunt zeggen in die observatietaal hoort een mogelijk ding of mogelijke gebeurtenis. Is dat mogelijke ding er niet, of heeft de gebeurtenis niet plaats gevonden, dan is de observatiezin onwaar, anders is hij waar. Bij elk ding en elke gebeurtenis hoort dus een zin die zegt dat het ding er is of dat de gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Die veronderstelde correspondentie zie je aan de evenwijdige lijntjes die  punten uit de onderste twee lagen in het plaatje verbinden.
Om één of andere reden hebben de meeste wetenschapsfilosofen toen, en ook nu nog het gevoel dat ze er niet onderuit kunnen te erkennen dat wetenschapsmensen meer taal nodig hebben dan alleen maar observatietaal. Dat "méér" noemen ze vaak "theoretische taal". Daarin spreken rationele geleerden dan over dingen die je niet kunt zien, zoals "krachten", "massa's" en "nut". Dan wordt het gevaarlijk, vinden strenge wetenschapsfilosofen, want als je zomaar mag praten over dingen die je niet kunt zien, dan heb je binnen de kortste keren astrologen, homeopathen, heksen, helderzienden, handopleggers en tovenaars op de universiteit, want die praten ook allemaal over dingen die je niet kunt zien. Persoonlijk lijkt het mij best leuk, zulke aparte mensen op de universiteit. Dat zou eens wat variatie geven. Maar vele mensen, en vooral wetenschapsfilosofen schijnen van die gedachte alleen al heel naar te gaan dromen. Hun grote probleem is dus: wie praat er onwetenschappelijk over dingen die je niet kunt zien, en wie doet het wetenschappelijk?

Die vraag vond Popper heel belangrijk, maar de antwoorden in zijn tijd, en vooral die van Carnap bevoelen hem helemaal niet. Zijn bezwaren schreef hij op in "Logik der Forschung", de twintig jaar later zo beroemd geworden "Logic of Scientific Discovery". Hij wilde het idee dat inductie of verificatie mogelijk is vermorzelen. "Wat zijn theorieën?", zo begint hij. Dat zijn uitspraken waarvan de theoreticus hoopt dat ze algemeen geldig zijn. In de logica heten dat universele uitspraken, voor alle x op een bepaald gebied geldt: als x in de verzameling Z zit, dan zit x altijd ook in de verzameling W: neem xÎUx, bijv. vogels, zegt Popper, en dan "x(xÎZ®xÎW). Altijd als het een zwaan is, is het een witte vogel, kortom, alle zwanen zijn wit.

In de wetenschap, betoogt Popper, gaan universele uitspraken over oneindig grote universa Ux (bijvoorbeeld: alle zwaartekrachtprocessen, alle markten, alle vogels, in heden verleden en toekomst). Dat heet stricte, of nomische universaliteit. Dat staat tegenover accidentele (eindige) universaliteit: alle vissen op dit moment in mijn vijver zijn grijs. Wetenschap streeft niet naar accidenteel universele, maar naar strict universele uitspraken, denkt Popper.

Dan valt er niets te verifieren! Met hoeveel a,b,c,....ÎZÇW (witte zwanen, voor wat "Ç" is klik hier) je ook aankomt, je bewijst logisch niets over de oneindig vele individuen die je nog niet gehad hebt.

Maar: slechts één xÎZÇwpe6A.jpg (753 bytes)  (niet witte zwanen, voor wat "wpe6A.jpg (753 bytes)" is klik hier) is voldoende om "x(xÎZ®xÎW) te falsifieren.

Dit noemt Popper de "asymmetrie" van nomisch universele uitspraken: verifieren is onmogelijk, falsifieren is juist makkelijk. Als we naar de logica kijken tenminste. Voor de logica zit het zo:

Door de assymmetrie is falsifiëren dus logisch "makkelijker" dan verifiëren, maar ook falsifieren valt, zien we straks, in de praktijk niet mee, maar dat is niet de schuld van de nomische universaliteit. Integendeel, dáár ligt het niet aan.

Dan introduceert Popper het informatiebegrip zoals wij dat in par 12 hebben geleerd: de informatie in een theorie is datgene wat nooit waargenomen zal worden volgens de theorie. Wij hebben dat begrip informatie al duchtig op zwanen toegepast, klik hier om daar naar terug te gaan. De verzameling van datgene wat nooit waargenomen zal worden volgens de theorie is: ZÇwpe6A.jpg (753 bytes) , de anders gekleurde zwanen. De verzameling van alle volzinnen xÎZÇwpe6A.jpg (753 bytes)   heet plechtig de "class of potential falsifiers", de klasse van potentiele falsificatoren. Het is de logische inhoud van de theorie. Zo'n "potential falsifier" noemt Popper ook vaak een "basic statement"

In ZÇwpe6A.jpg (753 bytes)  mag dus niets zitten dat echt bestaat. ("Anders gekleurde zwanen"). En dat is nu precies waar wetenschapsmensen hun energie op moeten richten, stelt Popper: kritisch onderzoek, namelijk: op zoek naar fouten van de theorie. Overal energiek op zoek naar anders gekleurde zwanen. Dat is een ethische regel voor wetenschapsmensen. Zo hoor je je te gedragen, vindt Popper, dat is rationeel, en het steeds maar weer laten zien van de zoveelste witte zwaan, om je dan af te vragen hoe waarschijnlijk het nu langzamerhand is dat ze allemaal wit zijn, ook de zwanen die nog niet geboren zijn of nog niet zijn gezien ("verificatie"), is niet rationeel. Helaas is niet de hele ZÇwpe6A.jpg (753 bytes)  aan een kritisch onderzoek te onderwerpen.

Een deel van die logische inhoud ZÇwpe6A.jpg (753 bytes)   heet de empirische inhoud. Dat is het deel waar je in logisch opzicht falsifierende waarnemingen over zou kunnen doen. Helaas zijn bij de meeste wetenschappelijke theorieen grote stukken van  ZÇSym T compl.gif (831 bytes) niet verbonden met een gebeurtenis die je kunt waarnemen, en wat telt is ZÇwpe6A.jpg (753 bytes) ÇE waar E staat voor de verzameling van alles wat waarneembaar zou zijn als het er was. Dat heet de empirische inhoud van de theorie. Het gedeelte van de inhoud dat geen empirische inhoud is noemen we de complementaire inhoud.

Vraag: In onze zwanenvoorbeeld lijkt mij de empirische inhoud gelijk aan de logische inhoud. Dan zou er dus in dit voorbeeld geen complementaire inhoud zijn. Heb ik gelijk? Mail to Bert hamminga

Bij echte theorieen is de empirische inhoud slecht een kleine deelverzameling van de logische inhoud. Het voornaamste probleem is dat een theorie bijna altijd zogenaamde  theoretische termen heeft. "Massa" is daar een voorbeeld van. "Massa", zo was Poppers de gedachte, kun je niet zien. Uit de gravitatie theorie van Newton volgen veel uitspraken waarin dat  woord voorkomt, en de inhoud daarvan hoort niet bij de empirische inhoud van de theorie. In de economie bijvoorbeeld is het "nut" van iets niet te zien. "Mensen maximaliseren hun nut" heeft wel logische inhoud (de verzameling van alle uitspraken die beschrijven dat in een bepaald geval iemand zijn nut niet heeft gemaximaliseerd), maar dat hoort niet bij de empirische inhoud van de theorie, want dat kun je niet middels observatie controleren. Maar als uit de theorie volgt dat de verkochte hoeveelheden dalen als de prijs stijgt, dan hoort de klasse van potentiele falsificatoren daarvan (de verzameling van alle zinnen die zeggen dat ergens de prijs steeg en de verkochte hoeveelheid toch niet daalde) wél bij de empirische inhoud.  

Alles draait bij empirische theorieen om de empirische inhoud, schrijft Popper. Hoe meer daarvan hoe "sterker" de theorie. Maar...daar worden theorieen onwaarschijnlijker van! Zo dacht hij Carnap goed te pakken te hebben (dat bleek later tegen te vallen). Carnap wilde de waarschijnlijkheid van theorieen wetenschapsfilosofisch kunnen bepalen, want waarschijnlijkheid achtte hij iets positiefs. Popper meent dat juist onwaarschijnlijkheid een theorie goed maakt. Het mooiste is: een onwaarschijnlijke theorie die we fanatiek proberen te falsifieren zonder dat dat dat lukt. Dat levert echte nieuwe kennis op!

Poppers theorie was een nieuw idee over de logische structuur van een theorie, met een nieuw idee over wat de empirische informatie van een theorie is, en een aansporing aan bedrijvers van empirische wetenschap om aanhangers te worden van Poppers "kritisch rationalisme", hetgeen inhoud dat je sterke theorieen poneert en vervolgens al je energie steekt in het vinden van tegenvoorbeelden. Jouw falen is dan het succes van je theorie! Als het jou en anderen ondanks serieuze pogingen niet lukt je theorie te falsifieren heet de theorie gecorroboreerd ("hard gemaakt"). En dus niet "geverifieerd", want verifieren is logisch onmogelijk.

Popper is heel wat toleranter dan zijn voorgangers die een algemeen praat- en schrijfreglement voorstonden: zinvol versus zinloos. Hij wil alleen een praat, schrijf- en onderzoeksreglement voor empirische wetenschap: wetenschappelijk versus niet wetenschappelijk. Hij wil dus niet iedereen tot dat reglement verplichten. Dichten, murmelen, of Hegeliaans filosoferen staat vrij en zal best voor bepaalde mensen zin hebben, het is alleen geen wetenschap. Popper legt al meteen in het begin uit dat hij eigenlijk alleen maar een definitie maakt. Maar de grote helden uit de geschiedenis van de wetenschap hebben zich er altijd aan gehouden, stelt Popper, en als je nog levende helden er naar vraagt, dan zullen ze beamen dat empirische wetenschap inderdaad zo hoort te verlopen. In latere versies van zijn Engelse uitgave laat Popper trots een handgeschreven brief van Einstein afdrukken waarin staat dat het, zoals Popper zegt, een goede zaak is als wetenschapsmensen kritisch zijn. Zo verdedigt Popper zijn definitie, die hij zijn demarcatiecriterium noemt. En dan gaat het dus over demarcatie tussen empirische wetenschap en andere menselijke activiteiten die hem dan verder in zijn betoog minder interesseren, maar niet door hem worden afgewezen.

28.2 De "empirische basis"

Wanneer behoort een potentiele falsificator tot de empirische inhoud van een theorie? Tot nu toe gebruikten we voorbeelden maar er is nog geen regel. Een logische regel blijkt je daar niet voor te kunnen maken, zegt Popper: wie iets observeert kan altijd weer om allerlei redenen gaan twijfelen of zijn observatiezin wel correct weergeeft wat er werkelijk gebeurde. Neem: de zin, die een observatie van mij beschrijft, ergens gedaan, op een bepaald moment "er vliegt een zwarte zwaan voorbij". Is dat dan zo? Kan dat betwijfeld worden? Jazeker, omdat er weer theorieen zijn die zeggen dat iets wat er zwart uitziet niet altijd "echt" zwart "is". Hoe een observatie in een observatiezin wordt weergegeven hangt altijd mede af van theorieen die je voor die weergave nodig hebt. Anders gezegd: geen feit is een feit los van je geloof in bepaalde theorieen over hoe je zulke feiten vaststelt. Nog anders gezegd: alle waarneming is theorie-afhankelijk.

De conclusie is dat je nooit met logische zekerheid kunt falsifieren. Popper doet daarom een beroep op de wetenschapsmensen in overeenstemming te handelen met de kritisch rationalistische wetenschapsethiek: wie steeds maar weer aan waarnemingstheorieen gaat sleutelen om niet met de theorie kloppende waarnemingen te betwisten is niet kritisch rationalistisch, maar conventionalistisch bezig: zo iemand ziet zijn theorie als een conventie waar hij alles blijven "inpassen": wie gelooft dat alle zwanen wit zijn, "keurt" een zwarte zwaan als falsificatie "af" omdat dat eigenlijk toch een soort wit was, of eigenlijk geen zwaan. Dat gedrag keurt Popper af voor de empirische wetenschappen. Maar wie even op theorie-afhankelijk heeft geklikt weet dat je soms toch echt niet te snel moet zwichten voor iemand die "echt??" een zwarte zwaan zag. Popper had daar weinig oog voor. Hij vond: weg zo'n theorie. Zo snel mogelijk. Bij de eerste zwarte zwaan. Dat vond hij een kritische houding.

Opdracht: Waartoe leidt het kritisch rationalisme als je Popperiaans wetenschappelijk bezig gaat met de strict universele uitspraak "UFO's bestaan niet."?  mailto:hamminga@kub.nl

28.3 De vooruitgang van de wetenschap: volgens Popper "quasi-inductief"

Gaandeweg in de geschiedenis krijgen empirische theorieen meer empirische inhoud. Hoe gaat dat volgens Popper? Hij gebruikt graag het voorbeeld van de natuurkunde: eerst had je Galileo, die een valwet opschreef en Kepler, die de weg van een planeet om de zon opschreef. Strikt universele uitspraken die bedoeld waren te kloppen voor alles wat valt, en alles wat om de zon draait. Newton maakte een theorie waaruit bleek dat die twee soorten "events" eigenlijk twee voorbeelden van hetzelfde "gravitatie"-verschijnsel waren. De empirische inhoud van twee kleine theorieen werd gefuseerd in één grote, maar dat was niet alles: nu konden ook wetten voor de pendule, de draaitol en nog veel meer andere zaken worden opgeschreven, waarvan sommige er al waren, en andere er zelfs pas kwamen omdat mensen door de theorie van Newton op het idee gebracht werden. Meestal klopten die oude wetten niet helemaal met de nieuwe Newtoniaanse versie, maar dan was de nieuwe steevast beter. Dat Newtoniaans inpassen van allerlei soorten gevallen gingen een flinke tijd door, tot er problemen kwamen bij materie die heel snel ging. Dan klopte het niet. Einstein bedacht toen een theorie voor alle processen, de nieuwe snelle en de oude langzame. Voor de langzame snelheden was het resultaat dan wel eens een klein beetje anders maar dat was dan nauwelijks of niet te meten. Kortom: het aantal toepassingen (soorten "events") neemt steeds toe, er komt steeds meer bij: vallende stenen, kanonskogels, planetenbanen, pendules, draaitollen, licht, straling van allerlei soort, enz enz. Terwijl de voorraad groeit moet er af en toe een grote held van de wetenschap komen, zoals Newton of Einstein, die een nieuwe grotere theorie maakt met onvoorstelbaar veel extra empirische inhoud.  Dit is een illustratie van wat Popper bedoeltImage208.gif (4445 bytes)

28.4 Kuhn's Popper-kritiek

Popper's boek trok in Wenen niet zoveel aandacht, maar toen zijn boek in 19## in het Engels uitkwam werd het een bestseller aan de universiteiten. Het maakte de wetenschapsfilosofie in korte tijd een centraal vak aan filosofische faculteiten. Het regende nieuwe leerstoelen in de wetenschapsfilosofie. Hier was, zo werd gevoeld, niet alleen door Popper, maar ook door andere filosofen die met dit type van problemen bezig waren geweest en gratis in het licht van de op Popper gerichte schijnwerper gingen delen, een serieus vak geboren rond de belangrijke vraag: hoe bedrijf je wetenschap?. De wetenschapsfilosofie. Maar de eerste crisis in het vak was al nabij, namelijk toen Thomas Kuhn in 1962 een boek "The Structure of Scientific Revolutions" publiceerde, waarin hij met behulp grote en kleine voorbeelden uit de geschiedenis van de wetenschap liet zien dat het in werkelijkheid allemaal totaal anders ging dan zoals het volgens Popper hoorde.

28.4.1 Normale wetenschap

Kuhn wilde met zijn voorbeelden laten zien dat er twee soorten situaties konden zijn: een "normale", en een "revolutionaire" situatie. Van normale wetenschap is sprake als de situatie in een vakgebied overzichtelijk is. Iedereen kent de uitgangspunten van het vak. Daar wordt niet over gedebatteerd. Alleen in het eerste studiejaar van de vakopleiding wordt het uitgelegd aan de studenten, daarna hoeft niemand het er meer over te hebben want iedereen weet het. De studenten leren de toepassing van de basistheorie met behulp van standaardproefjes en observaties. Denk aan de lakmoesproef op school, als je het verschil tussen zuur en basisch moest leren. Of die vijf metalen balletjes aan een touwtje, je laat het eerste tegen de tweede ketsen, de tweede, derde en vierde blijven doodstil hangen maar de vijfde gaat er ongeveer even hard vandoor als de eerste er aan kwam:

Image209.gif (2862 bytes)

 

Dat zijn letterlijk schoolvoorbeelden. Kuhn noemt het paradigmatische voorbeelden. Door die voorbeelden leer je met de theorie omgaan, en kun je ook niet voorgekauwde voorbeelden goed beschrijven met behulp van de theorie die je door de paradigmatische voorbeelden hebt geleerd. Als die nieuwe voorbeelden wat moeilijker zijn, zijn ze niet voor een proefwerk, maar voor bijvoorbeeld een proefschrift. Maar de mensen die met die projecten bezig zijn weten dat ze er wel uit zullen komen. Daarom noemt Kuhn het "puzzle solving". Een puzzle is iets anders dan een probleem, want bij een probleem zou het best kunnen dat je er niet uit komt. Bij een puzzle weet je dat je na verloop van tijd wel uit zult zijn. Een AIO project heeft dan bijvoorbeeld een schema van twee jaar. Dan moet je het opgelost hebben, anders ben je geen goede AIO. Dat is normale wetenschap.

Iemand gaat aan de gang met een bestaande puzzle. Daar is een lijst van. Iedereen kent die lijst. Soms zijn er zelfs internationale afspraken tussen onderzoeksinstituten, wij doen dit, jullie doen dat. Het gaat er om braaf de regeltjes toe te passen. Verzin nooit iets origineels want dat wordt onmiddelijk afgestraft. Het gaat er juist om dat je het precies, maar dan ook precies volgens de regels oplost. Er is een grote discipline in de groep die aan de puzzles werkt. Er zijn een paar leiders, belangrijk ogende veertigers, vaak met een baard, die nog net begrijpen waar het over gaat, want als je tegen de vijftig bent is het vak zo veranderd dat je niet meer geschikt bent als leider. Dan word je rector of zoiets. Het werk wordt gedaan door pas afgestudeerden en de generatie daar net boven. De leiders geven de koers aan, oordelen over de resultaten en slepen het geld binnen dat voor het onderzoek nodig is. 

Goed. Je gaat aan het werk met een puzzle. Je weet ook precies hoe het moet worden opgelost. Lukt het niet, dan ligt dat aan jou. Dus wat Popper rationeel vindt (roepen dat de theorie niet klopt) dat kun je beter niet doen, want dan word je uitgelachen en lig je er snel uit. Niet rationeel dus.

Kuhn zegt: in een situatie van normale wetenschap hebben de mensen een vast wereldbeeld ("world view"), en daar kun je maar beter niet aankomen. Je lost puzzles op, of bedenkt nieuwe puzzles. Er is een forum, dat is een ons-kent-ons netwerk dat alles bedisselt. Er is "orde". Er zijn routines, zo doe je dit, zo doe je dat. Er zijn geaccepteerde begrippen die je moet gebruiken, wetten, theorieen, en regels waaraan je je moet houden bij het doen van onderzoek en het rapporteren daarover. Zelfs over kleding bestaan regels. Er was een tijd dat je als chemicus absoluut niet zonder sandalen op je lab kon verschijnen. Allemaal bepaald niet kritisch rationalistisch in de zin van Popper.

Popper vond dat je je theorie moet testen en bij falsificatie verwerpen. Kuhn laat zien dat er tijdens normale wetenschap wel getest wordt, maar dat dient een ander doel:  het is om aan te tonen dat een puzzle echt is opgelost, dus dat een nieuwe toepassing, een nieuw soort geval, inderdaad "klopt" met de theorie, in die zin dat het verklaringsschema van dat nieuwe soort geval volgens de geaccepteerde regels aan het hele netwerk van bestaande en geaccepteerde theorieen is "geknoopt". Zolang de testen niet lukken kun je nog niet publiceren. Je zoekt de fout bij jezelf en bij kleine dingetjes (stond die schakelaar wel goed? was die reageerbuis wel schoon? heb ik wel goed gekeken?), en niet bij grote dingen (misschien gaan de wetten van Maxwell niet op bij ons in de straat, had Einstein toch ongelijk?). Eigenlijk gaat het net als bij iemand wiens fietslampje kapot is: je begint bij de bedrading, is dat goed dan het lampje misschien, of heb ik niet goed gekeken en doet hij het toch, dus even weer proberen, nee, dan misschien de dynamo (maar niet: misschien staat hier als gevolg van de nabijheid van een UFO een sterk elektrisch veld dat de spanning van de dynamo overtreft zodat de stroom niet rond wil...). Normale wetenschap is: doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg.

28.4.2 Anomalieën en crisis in een wetenschapsgebied.

Vervelend voor normale wetenschap is het als een puzzle maar steeds niet opgelost wordt. En dat gebeurt wel eens, dat heet dan een anomalie.

Nou ben je als geval niet zo makkelijk maar even een anomalie, want de eerste AIO die op je struikelt wordt gewoon als zondebok weggestuurd, en de volgende ook nog wel, jammer, want dat zouden dus hele goeie geweest kunnen zijn. Je loopt als anomalie een goede kans gewoon opzij te worden gelegd. Voor later. Dan kan het jaren, zelfs eeuwen wachten worden voor je wordt opgelost. Zoiets gebeurt vaak en zou van Popper vast niet mogen.

Maar vroeg of laat gaan in een normale wetenschap de anomalieen zich opstapelen. Dan gaan de echte goeien zich ermee bemoeien. Nu wordt het menens. Men tracht vaak te zoeken naar verbanden tussen de anomalieen die zijn ontstaan. Bij de ene soort waarneming krijg je voortdurend een veel te hoog getal, en bij een andere soort elke keer weer te laag, wat je ook doet. Is dat toeval of zou dat ergens van kunnen komen? Het speurwerk krijgt niveau. De betere onderzoekers, die het in normale wetenschappen altijd zo vanzelfsprekend eens zijn, krijgen diskussies over waar de fout ongeveer gezocht moet worden. Vaak blijft dan ieder bij zijn eigen gelijk, en zoekt op zijn eigen manier door. De geesten gaan uiteen. Een crisis nadert. De meeste belangrijke mensen in het vak beginnen aan te voelen dat het flink anders moet, maar hoe? Steeds radicalere oplossingen worden voorgesteld en door anderen weer honend weggewoven. Wie zo'n oplossing voorstelt heeft bijzondere moeilijkheden: anderen zien er overal fouten aan omdat ze de voorgestelde oplossing niet goed doorzien. Ze wijzen het al af vóór ze het echt begrepen hebben. Ze beseffen niet hoe anders een bepaalde voorgestelde nieuwe manier van werken, paradigma, is dan die waaraan iedereen al heel lang gewend is. Zelfs de bedenkers en aanhangers hebben dat vaak in het begin niet in de gaten. "Ik zat nog veel te lang vast aan sommige ideen uit mijn middelbare school-natuurkundeboeken", zei Einstein later over zijn begin met een andere opzet van de mechanica. Dat komt, zegt Kuhn, omdat er dan botsende wereldvisies zijn. Je kunt ze slecht of zelfs helemaal niet vergelijken: ieder heeft vanuit zijn eigen wereldvisie, de oude of een nieuwe, gelijk. Er valt eigenlijk nauwelijks meer redelijk met elkaar te discussieren. Het wordt een soort van woordenoorlog tussen geleerden. En zelfs wie met het nieuwe paradigma gaat werken heeft vaak moeite met het "loslaten" van oude patronen die er al flink ingesleten waren. De vergelijking van oud en nieuw is heel moeilijk. De oude theorie is haarfijn uitgewerkt op tal van toepassingsgebieden, de nieuwe doet er jaren over om dat in te halen. Je kunt niet meteen zien dat de nieuwe theorie op alle gebieden minstens even goed is als de oude. In het begin is hij vaak op de meeste gebieden slechter! Wat er aan de hand is, is dat de aanhangers geloven dat dat uiteindelijk wel allemaal in orde zal komen. De conservatieve oude garde put zich uit in het geven van voorbeelden en argumenten om te laten zien waar de nieuwe theorie allemaal onzinnige dingen over zegt en hoe onzinnig dat wel niet is. De nieuwlichters trekken zich daar niets van aan. "Dat komt nog wel", denken ze.

Argumenten stuiten dus op onwil van de rivalen om op te houden met de uitwerking van het eigen plan. Er wordt niet echt open gediscussieerd tussen de partijen. Studenten staan nu voor de keus waar ze zullen gaan studeren, bij mensen van het oude of bij mensen van het nieuwe paradigma. Uiteindelijk wordt het oude paradigma niet gefalsifieerd, zoals van Popper had gemoeten. Het wordt  alleen steeds moeilijker om de moed erin te houden en te geloven dat het oude paradigma al die anomalieen uiteindelijk op een meer traditionele manier zal kunnen oplossen. Op het laatst geloven alleen nog hele oude vastgeroeste geleerden daarin. Als die met pensioen gaan is het afgelopen met het oude paradigma. Een nieuwe normale wetenschap is ontstaan.

28.5 Popper en Kuhn over "wat is wetenschapsfilosofie?"

Dat was een woest verhaal, maar ondertussen is er ongemerkt nog iets veel ergers gebeurd. We zijn volgens een geheel ander stramien met de vraag "wat is wetenschap?" bezig als we het volgens Kuhn doen, dan als we het volgens Popper doen.

Popper reageerde, kort samengevat, op Kuhn's boek als volgt: die normale wetenschap, dat heb ik willen bestrijden. Dat is niet kritisch, dat brengt geen wetenschappelijke vooruitgang. Ik dacht wel dat het bestond, maar dat het zoveel voorkomt als Kuhn laat zien, dat heb ik nooit beseft. Verschrikkelijk. Wat mij betreft moet dat zo snel mogelijk ophouden. Het is onkritisch en niet rationeel. Kuhn denkt dat je iets over rationele wetenschap kunt leren door te bestuderen hoe wetenschapsmensen in feite hebben gedacht en zich gedragen. Maar dan doe je wetenschapspsychologie of wetenschapssociologie, of wetenschapsgeschiedenis, en geen wetenschapsfilosofie. Of en in hoeverre onderzoekers goed bezig zijn geweest kun je alleen beoordelen als je een criterium hebt. En empirische studies van de wetenschap leveren zulke criteria niet. Je moet juist met wetenschapsfilosofische criteria de wetenschapsbeoefening beoordelen en Kuhn doet het precies verkeerd om als hij stelt dat als mijn demarcatiecriterium niet gebruikt wordt er iets aan mijn demarcatiecriterium mankeert.

Kuhn stelt daartegenover dat hij kan laten zien hoe de wetenschap die ons de kennis heeft opgeleverd die we nu hebben in het echt verliep, en als daar ook nog twee vaste algemene patronen in blijken te zitten, een "normaal" en een "revolutionair" patroon, dat dat toch aanwijzingen moet inhouden voor hoe je wetenschap bedrijft. En als ze niet uit de praktijk komen, zoals Popper volhoudt, waar komen goede ideeen over hoe je wetenschap bedrijft dan wel vandaan?

Kortom, Popper, de kampioen van de falsificatie en de empirische inhoud, stelt dat zijn eigen wetenschapsfilosofische theorie geen empirische theorie is, en dus niet falsifieerbaar is. Kuhn echter denkt dat hij met zijn waarnemingen de theorie van Popper heeft gefalsifieerd! Over dit probleem lopen tot op heden de meningen in de wetenschapsfilosofie uiteen, en men kan dus wel stellen dat wetenschapsfilosofen het er niet over eens zijn wat wetenschapsfilosofie eigenlijk is.

28.6 Lakatos komt Popper redden

In hetzelfde jaar, op dezelfde conferentie en in hetzelfde boek waarin Popper Kuhn en de empirie van de wetenschap de rug toedraait komt de Hongaarse vluchteling Imre Lakatos met een voorstel voor een Popperiaanse wetenschapsfilosofie die rekening houdt met de feiten. Het is dan 1971, en Imre Lakatos is veel jonger dan Popper, maar hoe verschillend Oostenrijk, waar Popper vandaan komt en Hongarije voor ons ook lijken, tot de Eerste Wereldoorlog was het vrijwel één land, de Oostenrijks Hongaarse monarchie, en in dat land hielden de mensen erg van rationaliteit, dus dat schept een band (lees Robert Musil, Der Mann ohne Eigenschaften). Bovendien was Lakatos als Hongaar gevlucht voor de communisten, waar Popper ook een gloeiende pest hekel aan had. Zomaar gaan kijken hoe iets als wetenschap in de praktijk gaat, en dan maar zien wat je daar van leert, is voor dergelijke mensen beangstigend. Zij hebben geestelijk houvast nodig, en dat is niet alleen bij Popper, maar ook bij Lakatos duidelijk te merken. De rationaliteit is voor hen een baken in zee, zou het ten onder gaan dan, ja dat weten ze niet wat dan. Het moet tegen iedere prijs voorkomen worden. Ze willen eerst zelf bepalen wat wetenschap in wezen is, en dan eventueel pas voorzichtig gaan kijken.Van Kuhn hoeft dat niet. Die durft zó wel.

Lakatos verplaatst de aandacht die Popper had gevestigd op een theorie en zijn empirische inhoud, naar een serie theorieen zoals die achtereenvolgens worden geponeerd in een onderzoeksprogramma. Rationaliteit beoordeel je niet op één theorie en de falsificatie daarvan, stelt hij. Er worden voortdurend theorieën gefalsifieerd en dan komen er telkens nieuwe versies. En die zijn hopelijk beter, maar de rationaliteit schuilt in het antwoord op de vraag: wat is beter? Boeken we nog vooruitgang? Of zijn we aan het modderen?

Kort samengevat komt zijn theorie hierop neer: het is niet irrationeel om aan bepaalde belangrijke ingredienten van een theorie vast te houden als er een nieuwe versie moet komen. In een theorieserie T1,T2,...,Tk,.., waarin de volgende telkens is gemaakt om problemen met de vorige op te lossen, zit een "vaste kern" ("hard core"). Lakatos verzwakt het begrip falsificatie door te stellen dat er altijd anomalieen zijn, maar de falsificatie van een oudere versie bestaat simpelweg daarin dat er een nieuwe versie is die het minder slecht doet. Als een oude versie van de theorie moet worden opgegeven is dat omdat een deel van de empirische inhoud zich helaas toch bleek voor te doen. Dat moet er dus uitgesneden, dus verlies van empirische inhoud is onvermijdelijk. Lakatos spreekt over logische vooruitgang ("logical progress") als er behalve dat verlies ook winst van inhoud is ("excess content"). Daarnaast kan er ook nog empirische vooruitgang ("empirical progress") zijn, namelijk als serieuze pogingen tot falsificatie van dat nieuwe stukje inhoud mislukken. Dan vormt dat nieuwe stukje zogenaamde extra hardgemaakte empirische inhoud ("excess corroborated empirical content").

Het voorbeeld dat Lakatos graag gebruikt voor excess corroborated empirical content is de ontdekking van de planeet Pluto, de negende en buitenste planeet van de zon. Nummer zeven en acht hielden zich volgens de waarnemingen soms slecht aan de wet van Kepler, en het verhaal gaat dat werd uitgerekend door wat voor planeet, hoe zwaar, hoe snel en waar, nog niet ontdekt, dit veroorzaakt zou kunnen worden. Dat was extra logische inhoud. Toen bleek het ding er nog te zijn ook! Dat is dan extra hard gemaakte logische inhoud. Een goed voorbeeld van wat Lakatos bedoelt, maar wij weten inmiddels al heel lang dat Pluto zulke afwijkingen van de banen van Uranus en Neptunus als waren waargenomen  nooit zou kunnen veroorzaken, dus die waarnemingsfouten waren door andere dingen veroorzaakt. Maar zulke dingen doen er niet zo toe, zegt Lakatos hier en daar expliciet, ook bij een voorbeeld uit de molecuultheorie: ik maak rationele reconstructies, schrijft Lakatos, ik schrijf hoe het hoort, hoe het had moeten gaan, en in het echt hebben natuurlijk allemaal rare toevalligheden een rol gespeeld, maar ik heb het over het wezen van de wetenschap en niet over historische toevalligheden.

Dan moeten we tenslotte nog eens onze gedachten  laten gaan over de bemoeizucht van wetenschapsfilosofen. Vóór Popper wilde men over de zinvolheid van (alle soorten) uitspraken oordelen. Popper beperkte zich tot een demarcatiecriterium voor empirische wetenschap,  je mag best iets anders doen, maar als je empirische wetenschap wilt bedrijven moet je je volgens hem aan zijn normen houden. Kuhn gooit alle remmen los, hij schrijft niets voor, oordeelt niet, of slechts dat de succesvolle praktijk wel de meest rationele werkwijze zal zijn. Dat gaat Lakatos te ver, hij wil met zijn meting van wetenschappelijke vooruitgang via extra al dan niet hardgemaakte empirische inhoud een soort puntentelling maken die weergeeft hoe een onderzoeksprogramma er voor staat. Is het "progressief"  of "degenereert" het? Het staat voor Lakatos iedereen vrij om zich bij een degenererend programma aan te sluiten, want er kan altijd hoop zijn dat de kansen keren. De wetenschappelijke competitie tussen rivaliserende onderzoeksprogramma's kent geen seizoenseinde. Maar helemaal los, zonder rationeel houvast, gewoon luisteren en kijken naar wat er echt in de wetenschap gebeurt, dat gaat Lakatos te ver.

Go to: Previous Section IWAWE; Next Section IWAWE