Bert hamminga Back to: Index: Teaching Docs hamminga, B. (1997) Informatie, Waarheid en Werkelijkheid,inhoudsopgave Go to: Previous Section; Next Section

Page title: 15. Logisch sterkte, geldig gevolg en implicatie


Nu blijkt dat als A sterker is dan B, dat dan A l= B. Dus een formule B volgt uit elke A die sterker is dan B. Een voorbeeld waarin dat opgaat is: neem P & Q voor A, en P V Q voor B. Dan is het zo:

P & Q l= P V Q

I(P & Q) I (P V Q) (S T betekent: als iets in T zit dan zit het zeker is S)

Immers: als P & Q een 1 in de waarheidstafel heeft, heeft P V Q in diezelfde rij ��k een 1. Dus A l= B. En I(P & Q) = {II, III, IV} en I(P V Q) = {IV}. Dus A is sterker dan B. Het lijkt er op dat I(P & Q) I(P V Q) precies hetzelfde zegt als P & Q l= P V Q, alleen I(P & Q) g I(P V Q) zegt het met nullen en P & Q l= P V Q zegt het met �nen. Zoiets willen we natuurlijk bewijzen.

Wat willen we bewijzen? Dit: als A l= B, dan is A minstens even sterk als B, en als A minstens even sterk is als B, dan A l= B. Nog mooier gezegd:

THEOREMA 15.1. A l= B dan en slechts dan als A minstens even sterk is als B.

BEWIJS: (1) Stel A l= B. Dan heeft de waarheidskolom van B een 1 in elk geval waarin de waarheidskolom van A een 1 heeft. B kan dus all��n nullen hebben in rijen waarin A ��k een nul heeft. Op zijn hoogst heeft B dus precies overal een 0 waar A een 0 heeft, met andere woorden I(A) = I(B). Heeft B zelfs soms een 1 op sommige plaatsen waar A een 0 heeft, dan is I(B) nog kleiner, dus I(A) e I(B). We kunnen dus in ieder geval zeggen I(A) I(B), met andere woorden A is minstens even sterk als B.

(2) Stel I(A) I(B). Dus overal waar B een 0 heeft, heeft A ook een 0 (en A kan eventueel nog extra nullen hebben). Als A dan een 1 heeft kan B nooit een 0 hebben, want de nullen van B zijn al opgebruikt in de rijen waar A een 0 heeft. Dus A l= B.

Zo zit dat dus. Om er een beetje aan te wennen zeggen we het nog eens met andere woorden. Als A sterker is dan B, dan is de informatie die B bevat een onderdeel van de informatie die A bevat. De inhoud van A omvat de inhoud van B. Daarom volgt B uit A. De zwakste A waar een B nog net uit volgt is een A die even sterk is als B.

Nog zoiets: het blijkt dat het volgende theorema bewezen kan worden:

THEOREMA 15.2. A l= B dan en slechts dan als l= A B.

BEWIJS: (1) Stel A l= B. Dat betekent dat er geen rijen in de tabel zijn waar de waarheidskolom van A een 1 heeft en die van B een 0. Als ik achter de waarheidskolom van A en B de kolom van A B construeer volgens de logische semantiek van "", dan kom ik dus niet ��n geval tegen waarin A een 1 heeft en B een 0. Dat is net het enige geval waarin ik voor A B een 0 had moeten schrijven. Dus krijg ik in de waarheidskolom van A B louter enen. Dus l= A B.

(2) Stel l= A B. Ik heb dus in de waarheidskolom van A B louter enen. Dus is er geen enkele rij waarvoor de waarheidskolom van A een 1 heeft en die voor B een 0. Dus heeft, in geval A een 1 heeft, B altijd ��k een 1. Dus A l= B.

Ook het spraakgebruik met betrekking tot "noodzakelijke" en "voldoende" voorwaarden kan met "A l= B" worden ge�llustreerd.

DEFINITIE 15.1. Als A l= B dan noemen we A ook wel een "voldoende voorwaarde" voor B.

Dat is wel begrijpelijk spraakgebruik: voor wie wil weten dat B waar is, is het voldoende om te weten dat A waar is.

DEFINITIE 15.2. Als A l= B, dan noemen we B ook wel een "noodzakelijke voorwaarde" voor A.

Dat ziet er zo op het eerste gezicht gek uit. "Noodzakelijk" betekent immers zoiets als "het kan niet zonder". Kan A echt niet zonder B als A l= B? Inderdaad! En dat gaan we nog bewijzen ook. W�t gaan we bewijzen? Dit:

THEOREMA 15.3. A l= B dan en slechts dan als �B l= �A.

BEWIJS: (1) Stel A l= B. Overal waar A een 1 heeft, heeft B een 1. Dus als B een 0 heeft, kan A nooit een 1 hebben. Dus als B een 0 heeft, heeft A een 0. Dat is hetzelfde als te zeggen: als �B een 1 heeft, heeft �A een 1. Dus �B l= �A. Dan analoog A l= B (doe dit zelf).

Go to: Previous Section; Next Section