Economie en wetenschapsfilosofie

Bert hamminga Back to: Index: Teaching Docs
Page title: Economie en wetenschapsfilosofie
hamminga, B. (1998) Dictaat Filosofie van de Economie, doctoraal Algemene Economie, Economische Faculteit, Katholieke Universiteit Brabant KUB Tilburg


Dit is update 20 maart 1998,

Tijdtafel historisch belangrijke economen

 

300 Val Rom. Rijk; Volksverhuizingen

vrijwel autarkische landbouwgemeenschappen

1000-1200 Ontstaan van steden in Europa; ambacht; geld

1700 fabrieksmatige matige prod.; enclosures (wol)

Engeland voorop

1776 ADAM SMITH, Wealth of Nations

Franse Revolutie; Napoleon

1815 Ind.Rev. Engeland voorop

1867 MARX, Das Kapital

1914 Eerste Wereldoorlog

1917 Russische Revolutie

1929 Grote Depressie

1937 KEYNES, General Theory

Beginvragen:

1) Wat doet een econoom

(Vgl. metselaar; bankier ...)

2) Noem de meest belangrijke economen

Smith's boodschap:

-marktallocatie
-groei van de welvaart

spreekt voor ons vanzelf

vgl. Nirwana – flat in Den Haag: de eerste flat in Nederland, toen heel bijzonder om te zien, nu volkomen oninteressant als je niet weet dat het de eerste was.

Vroege Middeleeuwen: Manor, hoeve, manse

- autarkie

- traditie

- heer

ruil in natura

vlgs. traditionele regels

geen vrije prijsvorming

Late Middeleeuwen: Steden ontstaan

- ambachten, uitvindingen, specialisatie

- handel, geld, prijzen

- anonimiteit

- GILDEN reguleren produktie en verkoop: "rechtvaardige prijs"

Vormen van wereldbeschouwing

Adelsethiek:

- oorlog en belasting is de bron van rijkdom

- (niet: handel is bron van rijkdom)

Religieuze (christelijke) ethiek:

- rijkdom heeft geen waarde

- arbeid is niet voor loon maar is dienst aan God

- ego�sme is slecht

SMITH:

1) Welvaart als doel (vgl. chr. ethiek!)

2) Arbeid als middel voor waardecreatie (vgl. Adelsethiek!) (Herten en bevers)

3) Marktsysteem niet meer vreemde hobby van ordinaire types als kooplieden en bankiers maar het ORDENEND PRINCIPE VAN DE GEHELE SAMENLEVING (vgl. Adelsethiek!)

4) Eigenbelang is niet slecht

Arbeid voor loon (i.p.v. God)

Sparen en investeren voor winst (vgl. Adelsethiek)

Natuurtoestand: natuurlijke prijs - arbeidstijd

Moderne toestand: allocatie richt zich naar

Natuurlijke prijs = arbeidskosten + pacht + winst

Puzzle voor de klassieke economen (> Ricardo): een bevredigende theorie van de prijsvorming

Geeft Smith's theorie de economie van zijn tijd correct weer?

Nee! (met opzet niet): Smith beschrijft een liberale samenleving die volgens hem gemaakt moet worden.

a) Goede regels:

-monopolie bestrijding
-onderwijs
-wegen, havens, etc.
-vooral veel regels afschaffen

b) Goed gedrag:
- sparen en investeren ("merchant" is het goede voorbeeld, "landlord" het slechte)

Visie op toekomst + waarheidsclaim + ontwerp van betere eigentijdse moraal, en eigentijdse waardering voor klassen.

Doel van zijn boek: verandering van:

1) de mentaliteit van de elite

2) de economische-politieke strategie van het overheidsapparaat (toen: vorst en adel)

Arbeider: ongeletterd, arm

Ondernemer: sluw, moet vrij zijn, maar mag niet "de mensheid regeren"

Landheer: Aoogst zonder te zaaien

Ontwikkeling op lange termijn (dalende winstvoet)

Conclusie: wat brengt Adam Smith's Wealth of Nations?

1) Maatschappijfilosofie (totaal beeld) (ieder zijn plaats)

2) Moraal is bijgeleverd

3) Theorie van de marktwerking (evenwichtsprijs is Anatuurlijke prijs)

4) Quo Vadis (Waar gaat gij heen) (Lange termijn voorspelling)

N.B. Geen korte termijn voorspellingen!

Moderne economen hebben vooral aandacht voor 3.

MARX

Arbeiders:

cre�ren de waarde

rechtmatige eigenaars

Kapitalisten:

dwingen arbeiders waarde te produceren (wie niet werkt zal niet eten)

Grondbezitters:

De arbeidsdag variabel kapitaal surplus

|Dag:_________________|8 uur_____________|14 uur
..........variabel kapitaal....................surplus.............

sur/var = uitbuitingsgraad = 75%

Natuurlijke prijs: arbeidsuren (arbeidswaarde)

De mensheid handelt in wezen in tijd.

1) Zonder constant kapitaal:

sur/var = uitbuitingsgraad = winstvoet

(overal in evenwicht gelijk)

2) Met const.:

sur/var = overal gelijk (uitbuitingsgraad)

sur/const. + var = winstvoet all��n gelijk als overal naar verhouding. evenveel constant kapitaal

TRANSFORMATIE PROBLEEM

Quo Vadis:

Accumulatie doet constant kapitaal toenemen, Verelendung verlengt de arbeidsdag.

Wat biedt Marx zijn lezers:

  1. Sociale filosofie: rechtmatig bezit
  2. Definitie van "waarde, afpakken (uitbuiten)
  3. Nieuwe plaats in de wereld voor arbeider: zal via stakingen in de toekomst de macht grijpen
  4. Geen nieuwe inzichten in de marktwerking
  5. Slechts lange termijn voorspelling

KEYNES

Grote depressie 1929, daarna schrijft Keynes een boek voor my Fellow Economists

Probleem" "Practical Influence of Economics Destroyed

Nieuwe begrippen:

Y = C + I

C = cY = Caut

c = 0,8 , dus de multiplier = 5

L (i,y) hoog bij lage rente

(afweging: speculatie en voorzorg versus renteverlies)

Conclusie: algemeen verbreide spaar-ethiek is gevaarlijk

Overbesparing is gevaarlijk: de overheid moet plaats innemen van particulieren

die fout handelen door:

1) weinig renteverlies bij geld laten liggen.

2) lage winst verwachting (depressie als psychologisch probleem voor ondernemers)

Deze conclusie hadden politiek economische beleidsmakers al lang getrokken. Er was echter een psychologisch probleem: er was geen economische theorie die economen en de algemene publieke opinie kon duidelijk maken dat er een groot verschil is tussen een mens te te veel uitgeeft om zichzelf te stimuleren (schande!) en een overheid die te veel uitgeeft om de economie te stimuleren.

Voorbeelden van dergelijk besef in regeringskringen:

Franse wetgeving 1936: banken (te liquide uit vrees voor faillisement) krijgen (staats-) garantie voor financiering van openbare werken.

Japan 1931: Ministerie van Financi�n Korekiyo Takahashi: begrotingstekort en monetaire financiering.

Gevolg: stijging aandeel Japan in de wereldhandel van 2.9% naar 5,4%.

Keynes loste dus vooral een probleem op van communicatie tussen de "Academische wereld" en de "zakenwereld"

Heilbroner: The General Theory was an explanation of why an inescapable remedy should work (p. 279).

Hoe heeft dat communicatieprobleem in die tijd kunnen ontstaan?

Door economische veranderingen onderstonden in de twee helft van de 18e eeuw de volgende

Economische problemen:
- conjunctuur
- te weinig afzet voor groeiende productie
- grotere risico's grondstoffenaanvoer voor de industrie
- koloni�n
- concentratie van kapitaal
- politieke macht voor ondernemers
- professionalisering geld en kapitaal verkeer:

- beurzen
- telegraaf/telefoon
- transportsnelheid van goederen en geld

Politieke boodschap van Neoklassieke Economie: (if any!): LAISSEZ FAIRE: er gaat wel eens was mis, maar als je niets doet tendeert de zaak vanzelf naar algemeen evenwicht.

Neoklassieke Economie was een Academische bezigheid; puzzle solving (Kuhn)

Neoklassieke Revolutie:

Jevons 1860
Walras 1874
Edgeworth 1881
Marshall 1890

Exogenen Model Endogenen
Aanwezige hoeveelheden van:   Prijzen en hoeveelheden van:
arbeid Nutsfunctie(s) Productiefactoren
kapitaal Productie Functie(s) Eindprodukten
(grond) Maximalisatie-hypothesen  

Kenmerken theorievorming:

- Wiskundig
- Marginalisme
- Focus: markt, marktevenwicht
- Toekomst uit beeld
- Technische problemen:

. welke functies
. welke variabelen
. welke vergelijkingen.

- Academische uitwisseling (professoren)
- Geen directe band met economische problemen in de periode

 

 

 

VOORSPELLING

 

AANBEVELINGEN

 

SMITH

 

Middellange termijn: welvaart stijgt

 

Lange termijn: welvaart stagneert

 

Bezit beschermen

Vrijhandel

Monopolie en macht bestrijden

 

 

 

RICARDO

 

Ondernemers zorgen voor groei

Landbezitters uiteindelijk voor stagn.

 

Vrijhandel

Vooral ook internationaal

m.n. graan

(Corn Laws)

 

MARX

 

- Ellende van arbeider

- Winstvoet

- Instorting marktsysteem

- arbeiders aan de macht

 

Rustig even wachten

(tegenstelling met Interpretieren – Andern)

 

KEYNES

 

 

Stabiele groei

Voll. werkgelegenheid

Vrijetijdsmaatschappij

(rente naar 0%)

 

Overheid moet investerings-volume bewaken

(soms ook spaarvolume

in Wereldoorlog II)

POPPER:

Theorie (Universeel, empirisch falsifieerbaar) --> falsificatie--->nieuwe, betere theorie

Heilbroner over Ricardo p. 99 power of landlords

Heilbroner over Keynes p. 279 upsetting ideology

 

IDEALE CONDITIES

 

THEORIE (ALS IC DAN IT)

 

1. Logisch voldoende

 

Bewijsbaar; niet empirisch informatief

 

2. Ongespecificeerd

 

Niet bewijsbaar; niet toetsbaar

 

3. Gespecificeerd, niet logisch voldoende

 

(slecht, maar toch)

toetsbaar, empirisch informatief

Specificatie van de condities moet volgens Popper vooraf,specificatie achteraf noemt hij (ad hoc "gelegenheidsspecificatie, of ook wel conventionalisme, visie dat wetenschap slechts een indelingsconventie van waarneembare verschijnselen is)

Voorbeelden van ideale condities:

1. Als de nutsfunctie voldoet aan de eisen ... dan heeft de vraagcurve van de vraag naar goed ... een negatieve helling.

2. In normale gevallen ...

3. Als we de Corn Laws niet afschaffen is de groei binnen ... jaar nul, en is behalve de grondbezitters iedereen straatarm.

Waarheid versus Actualiteit:
vaak wordt gezegd dat de theorie waar is, doch helaas niet actueel, omdat aan de voorwaarden voor het opgaan van de theorie niet is voldaan

Ideale Wet en concretisering:
Vaak wordt gezegd dat de aangehangen wet een ideale wet is die onder ideale omstandigheden geldt. De wet moet nog wordt "geconcretiseerd", d.w.z. dat het precieze effect van tal van "verstoringen" nog moet worden onderzocht.

Apriori versus a posteriori
Letterlijk: van te voren versus achteraf: een theorie kan a priori plausibel worden geacht. De vooronderstellingen kloppen met de gedachten die de econoom heeft over hoe de economische actoren (de mensen waarover een theorie gevormd is) denken en handelen. Achteraf kan dan datgene wat de theorie voorspelt niet kloppen. Plausibiliteit is het woord dat vaak gebruikt wordt voor a priori geloofwaardigheid van een theorie, die dan "achteraf" getest kan worden. Geeft die test goede redenen om in de theorie te blijven geloven dan wordt dat vaak uitgedrukt als "de theorie is geverifi�erd". Maar ook falsificatie is mogelijk

Centrale wetenschapsfilosofische vraag: Wat maakt de conclusies van onderzoek "wetenschappelijk"?

Volgens veel wetenschapsfilosofen hangt dit af van de gebruikte methoden en de strategie�n van theorie-ontwikkeling

Popper: theorie is universele uitspraak

for all x (if Px then Qx)

Begrippen: <Vogels, Soorten vogels, Kleuren vogels>

Logische inhoud {x |Px and not Qx}

Volgens Popper gaat het er in echte empirische wetenschap om de logische inhoud te maximaliseren onder de nevenvoorwaarde dat de universele uitspraak waar blijft. Dus bijvoorbeeld "watervogels" is beter dan "zwanen" want dat leidt tot een grotere logische inhoud. Helaas is dan ook de kans groter dat de theorie fout is. Dus het wetenschappelijke doel is: zo groot mogelijk en toch niet fout

Falsificatie: Pa and not Qa, want daaruit volgt

there is x (Px and not Qx)

waaruit weer volgt

not [for all x (if Px then Qx)]

Basic Statement

Statements, uitspraken over de werkelijkheid zijn theorie-afhankelijk. Logisch kun je dat als volgt zien: als je zegt Pa (a is een zwaan) en iemand vraagt hoe je dat zo zeker weet geef je daarvoor redenen: "dat kun je zien aan het feit dat a.... en dan komt er iets. Noem dat iets "S"

. Kennelijk geloof je

for all x (if Sx then Px)

Je hebt niet gezien dat a P was, maar je zag dat de vogel S was en daaruit concludeerde je dat je een zwaan hebt gezien. Maar "in feite" zag je S, en niet P. Maar is je publiek erg wantrouwend dan kunnen ze het spelletje herhalen door te vragen hoe je zo zeker weet dat a S was. Het is niet ondubbelzinnig duidelijk wanneer je als wetenschapper met dit soort vragen op moet houden, al weet je dat je in principe eeuwig kunt doorgaan dus dat je wel ergens moet stoppen. "Doorgaan", betekent theorieen koppelen: of x P is kun je zien aan of hij S is, wat je weer kunt zien aan of hij T is, wat je weer....enz. Feiten kun je disqualificeren

1) rationeel
2) conventionalistisch ad hoc

De weg van de wetenschap vlgs. Popper:

Quasi-inductief:

theorie ---->falsificatie ---->sterkere theorie

Waarnemingstheorie�n worden ook geprecizeerd, bijv.:

Geld: M1, M2, M3

"Science is a structure built on piles driven into a swamp."

Probable versus Corroborated.

KUHN:

Normale wetenschap: - paradigma

- puzzle solving

- geen falsificatie

Revolutionaire wetenschap: - paradigma-strijd

- geen algemeen geaccepteerde regels

- geen falsificatie

- incommensurabiliteit

Voorbeeld: Monetaristen versus Keynesianen

LAKATOS:

Methodology of Scientific Research Programmes

- Theorie series
- hard core
- protective belt (auxiliary hyp.)
- criteria voor vooruitgang:

. logically progressive: excess content
. empirically progr.: corroborated excess content (discovery of novel fact)

Voorbeeld:

De Keynesiaanse consumptiehypothese (causaliteit; gedragsreactie) kun je zeer verschillend "interpreteren" (anderen zeggen wel: "specificeren"

Mogelijkheid 1: Consumptie hangt af van inkomen in dezelfde periode:
Ct = cYt + Caut

Mogelijkheid 2: Consumptie hangt gedeeltelijk af van inkomen in voorgaande periode, en gedeeltelijk van het inkomen in de periode daarvoor:
Ct = ct-1 Yt-1 + ct-2 Yt-2 + Caut

Mogelijkheid 3: Consumptie hangt af van het inkomen dat in de periode van de consumptie wordt verwacht.

Mogelijkheid 4: enz.

De gedachte van Lakatos is dit: als je interpretatie niet blijkt te kloppen, moet je een nieuwe zoeken. Wat voor nieuwe? In ieder geval eentje waaruit af te leiden is dat er iets te zien zou moeten zijn wat volgens de oude interpretatie niet speciaal verwacht zou worden. Dat is "logical progress". Blijkt dit verschijnsel inderdaad te zien dan is er tevens "empirical progress". We staan er droevig voor als onze interpretaties steeds niet kloppen, en we ze steeds maar afzwakken om niet in strijd met steeds meer ontdekte feiten te komen. Dat noemt Lakatos "degeneration" van een onderzoeksprogramma.

Data mining
Het met de computer uitproberen van gigantische hoeveelheden interpretaties net zolang tot er eentje gevonden wordt die aan de statistische criteria voldoet. Komt op hetzelfde neer als net zo lang met zes dobbelstenen gooien tot ze allemaal een keer tegelijk op zes komen, en dan zeggen: "zie je wel? Dat kan geen toeval zijn!"

Theorie-ontwikkelings-strategie�n

Het soort uitspraken dat theoretische economen (we noemen dan "Propositions of Economic Theory") typisch doen is van de volgende vorm:

Uit de condities {C} volgt het interessante theorema IT

Voorbeelden van dergelijke interessante theorema"s zijn:

- Wet van de Vraag (IT)
- Kerntheorema's van de neoclassieke theorie v.d. internationale handel zoals:

. Het Heckscher Ohlin theorema
. Het Stolper Samuelson theorema
. Het "Factor Price Equalization theorem"
. Het Rybzinsky theorema

Kapitaaltheorie: Harrod Domar theorema's over groeipaden

Dergelijke interessante theorema's worden vaak in eerste instantie bewezen onder extreem simpele condities. Er zijn een aantal soorten condities die alle tesamen nodig zijn om een theorema te bewijzen: Hard Core Conditions: in de neoklassieke theorie bijvoorbeeld de nutsmaximalisatie, de evenwichtsconditie dat prijsverhoudingen gelijk zijn aan de verhoudingen van marginaal nut resp. marginale productiviteit, condities dus, die je eigenlijk in alle theorieen van een bepaalde stroming (onderzoeksprogramma) een vast gegeven zijn. Application Conditions: condities die nodig zijn om de standaardbenadering van een bepaald onderzoeksprogramma op een speciaal gebied toe te passen. Zo is er een neoklassieke toepassing op consumentengedrag, de vermogensmarkt, de internationale handel, en zelfs de arbeidsverdeling in het gezin, en elke der toepassingen werkt met een aantal vaste condities speciaal voor die toepassing. Special Conditions: helaas zijn bovenstaande condities gewoonlijk niet voldoende om een interessant theorema te bewijzen. Er moet verder worden versimpeld, of speciale gevallen bekeken. Voorbeelden: bij handel tussen twee landen vooronderstel je dat het ene land oneindig klein is en dus geen invloed heeft op de prijzen op de wereldmarkt. Productiefuncties stellen we voor de eenvoud vaak eerst maar eens lineair homogeen, etc. Het "Veld": bovenstaande condities vertellen er wat voor "dingen" er in je theorie zitten, zoals consumenten, goederen, productiefactoren, landen. Op en tussen die dingen zijn variabelen gedefinieerd, zoals de prijzen van een goed in een land, het import tarief van een land de aangekochte hoeveelheid van een productiefactor voor de productie van een goed in een land.Het veld is de specificatie van de ontologie van de theorie ("wat er is") en de dimensie ("hoeveel er van alles is"). Zo zijn er heel wat theorema's die gaan over een veld met twee landen, twee goederen en twee productiefactoren. Zo kent iedereen ook het grapje over het "algemeen evenwicht van twee consumenten zonder geld".

Met de condities uit de totale conditieset {C} kun je in principe in een theoretisch onderzoeksprogramma op drie manieren aan de slag: Je kunt kijken of ze allemaal weg echt nodig zijn, of je ze niet kunt verzwakken en dan toch het theorema bewijzen: conditieverzwakking. Je kunt kijken of er ook alternatieve condities zijn, op de ene plek sterker, op de andere plek zwakker, waaronder het theorema geldt. Je kunt, met name voor ingewikkelde technische condities, kijken onder welke condities daar weer aan voldaan is, om beter inzicht te krijgen in de economische betekenis ervan: condities voor condities.

Maar het mooiste is het natuurlijk als het lukt een nieuw interessant theorema te bewijzen. Daarmee maak je opnieuw de weg vrij voor onderzoek naar de condities die je daarvoor gebruikt hebt op de bovenstaande manier.

Empirische Strategie�n:

Schatten, Toetsen, Voorspellen.

Schatten: Specificatie t.b.v. identificeerbaarheid versus despecificatie t.b.v. theoretisch onderzoek

Theoretische modellen versus Schattingsmodellen

Toetsen: Leontief paradox Lineaire homogeniteit Heilbroner over Ricardo Heilbroner over Keynes

Voorspellen: Problemen bij vgl. v. voorspelprestaties Concurrentie van zuiver statistische voorspelmethoden Concurrentie van random voorspellingen

Macro economie hoofstromingen

Hoe verloopt de ontwikkeling van economische theorieen als je ze wat van dichterbij bekijkt? We nemen de macro-economische theorieen van de zgn "neoklassieke synthese" als voorbeeld.
Keynes legde zijn eigen theorie uit door die te contrasteren met de theorie van de "Classics". Hij had daarmee niet de Klassieke economen zoals Adam Smith, Ricardo en John Stuart Mill op het oog. Hij doelde vooral op de mensen van wie hij les had gehad: Marshall en Pigou. Marshall en Pigou noemen we nu neoklassieke economen omdat zij vooral met het marktevenwicht op korte termijn bezig waren en daarbij de economische beslissingen analyseerden door aan te nemen dat mensen nadenken over hun voor- of nadeel in geval ze een heel klein beetje meer of minder van iets zouden doen (marginalisme), en zo tot een optimum komen (nuts- en winstmaximalisatie). Dat was in Engeland de belangrijkste studiestof voor economen tot in de dertiger jaren.
Volgens de "Classics" van Keynes kon er alleen tijdelijk werkloosheid zijn. De ondernemers zouden van de grotere concurrentie tussen de aanbieders van arbeid gebruik maken om lagere lonen te bieden, en die zouden bij werkloosheid makkelijker worden geaccepteerd ("Wage Flexibility"). Dan wordt het voordeliger voor een ondernemer om meer arbeidskrachten in dienst te nemen, net zolang tot iedereen weer een baan heeft. "Full Employment Equilibrium" komt dus vanzelf vrij snel, ceteris paribus (als de overige dingen gelijk blijven).
Dat viel in de Grote Depressie na de beurscrach van 1929 lelijk tegen. Lord Lionel Robbins, ook de meningen van de "Classics" toegedaan, meldt in een boek dat een staatsman schijnt te hebben gezegd "Ceteris paribus be damned!". Hij verdedigt de "Classics" tegen zulke mensen: "niemand met gezond verstand kan toch zeggen dat de natuurkunde niet klopt als een proef mislukt doordat er net een aardbeving is", schrijft hij nijdig. Maar de werklozen bleven.
Toen kwam Keynes. Zijn konklusies zijn bekend: Full Employment Equilibrium komt niet vanzelf. Monetaire Politiek kan Full Employment Equilibrium brengen (geldschepping), en Fiscale Politiek (overheidsbestedingen verhogen zonder dekking met belastingverhoging) ook. Keynes bewees dus twee stellingen (dat heten Interessante Theorema's). Zulke bewijzen noemen we Propositions of Economic Theory (PET), "" betekent uit…volgt…en wat rechts van de "" staat is het Interessante Theorema:

PET1: Keynesiaanse Hard Core Monetaire Politiek is een middel tot Full Employment Equilibrium
PET2: Keynesiaanse Hard Core Fiscale Politiek is een middel tot Full Employment Equilibrium

De "Classics" van Keynes, daar werd men het later over eens, hebben niet echt zo bestaan als Keynes ze afschilderde. Zoals iedere grote denker had Keynes een "vijand" nodig om in zijn boek te verslaan, maar dan wel een geschikte. En als die er niet is, dan maak je die zelf (een "stropop" wordt dat ook wel genoemd, Adam Smith bijvoorbeeld bekritiseerde altijd de "Mercantilisten", maar daarin herkende zich destijds ook vrijwel niemand). De "Classics" van Keynes dachten in marginalistische termen, en ze dachten dat spaargeld altijd geinvesteerd werd: wilde iedereen veel sparen en weinig investeren, dan werd de rente heel laag, en investeren dus zo goedkoop dat al het spaargeld toch geinvesteerd werd, wilde iedereen veel investeren dan ging spaargeld zoveel rente opbrengen dat er meer gespaard ging worden. De rente r bemiddelt en zorgt dat besparingen S(r) en investeringen I(r) alleen tijdelijk uit elkaars pas kunnen lopen (S(r)=I(r)).
De "Classics" uit de fantasie van Keynes konden zo bewijzen de PET:

PET3: Classics Hard Core , Wage Flexibility, S(r)=I(r) Full Employment Equilibrium

Terwijl uit Keynes eigen theorie (Keynes geloofde niet in S(r)=I(r)) volgde

PET4: Keynesiaanse Hard Core, Wage Flexibility geen Full Employment Equilibrium
PET5: Keynesiaanse Hard Core, Wage Flexibility, Monetaire Politiek Full Employment Equilibrium op korte termijn
PET6: Keynesiaanse Hard Core, Wage Flexibility, Fiscale Politiek Full Employment Equilibrium op korte termijn

Het IS-LM model is bij Keynes niet te vinden. Het is bedacht door John.R.Hicks in zijn artikel 'Mr. Keynes and the "Classics": a suggested interpretation', Econometrica, April 1937, om een voor de economen in die tijd aanvaardbaar model te maken waar de konklusie van Keynes die door de buitenwacht zo waren toegejuicht (Centrale Bank en Overheid kunnen de economie stumuleren en reguleren) uit volgden. Toen Keynes het las was hij meteen positief, want het maakte hem niet uit welke theorie werd aangehangen door de economen als zijn konklusies er maar uit volgden. Het verhaal van Hicks is bekend want wij leren dat nu allemaal als "de Keynesiaanse theorie". Maar onthoudt: met het boek dat Keynes zo beroemd maakte heeft het verrassend weinig te maken.

Dat is de eerste merkwaardige stap op weg naar het Keynesianisme: een drastische revisie van de door Keynes in zijn zo succesvolle boek General Theory geflanste hard core om die meer in overeenstemming te brengen met de basistheorie�n van de economen in die tijd, maar toch zo dat zijn interessante theorema's behouden bleven.

En dat bleek heel lastig. In eerste instantie dacht men dat het met Hicks wel ongeveer gelukt was, maar Keynes ondekte het Keynes effect. In de IS-LM grafiek van Hicks kun je een economisch evenwicht met werkloosheid krijgen. Dan gaan de nominale lonen omlaag, want die werklozen bieden onder om een baan te krijgen. Dat was nog geen probleem, want in de Keynesiaanse gedachte zakken dan ook de prijzen (deflatie) waardoor het re�le loon gelijk blijft en er door de ondernemers niet meer arbeid gaat worden gevraagd. Dan gaat echter ook de LM curve bewegen, want als alles goedkoper wordt zakt de vraag naar geld uit hoofde van transacties. De rente gaat zakken, investeren wordt goedkoper. In theorie steggelt dat geleidelijk door tot iedereen uit hoofde van die extra investeringsbestedingen weer werk heeft, al duurt dat een tijd. Jammer, want niet erg "Keynesiaans" (vanaf hier staat "Keynesiaans" tussen aanhalingstekens omdat het over het IS-LM model van Hicks gaat):

PET7: "Keynesiaanse" Hard Core, Wage Flexibility, Keynes Effect Full Employment Equilibrium op lange termijn

Je moet dit dus een Ongewenst Theorema (Undesired Theorem) noemen. Een soort anomalie in de zin van Kuhn.

Er zijn algemeen gesproken, wenselijkheden m.b.t. de condities, maar ook m.b.t. de theorema's die eruit bewezen kunnen worden. Beide kunnen plausibel en niet plausibel zijn. Het liefst bewijst een econoom plausibele theorema's uit plausibele condities, en dan liefst plausibele condities waaruit verder geen ander implausible theorema's volgen. Maar de bewijzen die de econoom levert zijn hard, dus als ergens in het deductief systeem van condities en theorema's iets implausibels zit, moet de hele zaak opnieuw onder de loep. Dat is kort geschets het werk van theoretische economen.

Heel soms gebeurt iets anders. Dan verandert met op grond van wat is bewezen zijn a priori idee over wat plausibel is. In de neoklassieke theorie van de internationale handel werd de gelijkwording van factorprijzen tussen handeldrijvende landen werd in eerste instantie in de dertiger jaren door Ohlin niet plausibel geacht. Samuelson bewees het in 1948 zo algemeen, dat hij zichzelf en zijn medetheoretici ervan overtuigde dat het eigenlijk toch wel plausibel was. Zoiets komt niet vaak voor.

De "Keynesianen" werkten hun theorie verder uit. Monetaire en fiscale politiek bestrijden werkloosheid, maar nieuwe interessante theorema's lieten zien dat het van speciale condities afhangt welke de meest effectieve is.

Onder de zwarte condities werkt monetaire politiek slecht, want de verticale IS houdt de bestedingen vrijwel op zijn plaats. Fiscale politiek is effectief. Onder rode condities is het precies andersom.

Toen ontstond er een vervelend probleem (tenzij je werkgelegenheid voor macroeconomen positief beziet). De door Keynes bestreden leermeester en in Keynes' ogen aarts-"classic" Pigou sloeg effectief terug: niet alleen zoals het Keynes effect zegt de LM curve slaat los bij deflatie, betoogt hij, maar ook de IS curve, en wel hierom: mensen sparen om dingen in de toekomst te kunnen kopen. Door deflatie heb je daar minder geld voor nodig, dus hoef je minder te sparen. Je consumeert meer en dat geeft een opwaarts effect op bestedingen in werkgelegenheid. Dat gaat veel harder dan dat Keynes effect en leidt veel sneller volautomatisch tot een evenwicht met volledige werkgelegenheid.
Dat Pigou effect was toch echt heel vervelend voor de "Keynesianen". Want hoe hard wordt nu eigenlijk de overheid met zijn fiscale en monetaire politiek meegeholpen door automatismen die anders uit zichzelf al tot het gewenst resultaat zouden leiden? De macroeconomen waren in veel landen al in gewichtige commissies opgenomen om te adviseren over het juiste getal voor het begrotingstekort en de geldschepping, en dit was reden tot zorg om het behoud van dat pluche.
Diepgaand onderzoek volgde. Voor het Pigou effect bleken algemene prijsflexibiliteit prijsverwachtingen met elasticiteit 1, en de afwezigheid van "money illusion" noodzakelijk en voldoende. Wat zou het Pigou effect kunnen verhinderen? Met zoiets kon je toen wel scoren in die kringen. Kalecki kwam met "outside debt", het aftrekken van allerlei spaargeld waarvoor Pigou's redenering niet opging. Patinkin kwam met het idee dat juist de rijken het meeste spaargeld hebben, en omdat die toch bijna alles al hebben gaan ze niet meer consumeren ("distribution effect"). Bailey riep dat bedrijven door de grotere waarde van hun cash balance als het ware gedwongen in geld hadden geinvesteerd, hetgeen hun activiteiten zou drukken. Een tegeneffect, dus. Nog meer tegeneffecten: mensen zoeken werk, maar willen ook meer werk bij deflatie om nog meer van al die goedkoop geworden spullen te kopen. En dan, als mensen door de deflatie nog meer deflatie gaan verwachten stellen ze hun aankopen toch uit, want straks is het n�g goedkoper. Van alle kanten werd de neoklassieke synthese te hulp geschoten, maar het schot van Pigou was goed raak, dat werd erkend.

Keynesianen en Monetaristen

Geen tentamenstof voor collegejaar 97/8


Bert hamminga Research and Teaching: Top of Page Menu