Bert hamminga Back to: Index: Courses Given: Filosofie van de Economie, Doctoraal Filosofie,
1e semester, Faculteit Wijsbegeerte KUB
Page title: Cultuur en handel: Eindverslag
Kleine anthologie van visies op handel
Eindwerkstuk college filosofie van de economie
Studenten: Bart Jan Lensing, Bart Fievez, Teunis Brosens
Docent: Bert hamminga
Het onderwerp "ethiek en economie" voor eeuwig kort samengevat in wat heet een "Parabel Lehrst�ck" uit 1934:
Aus: ,,Die Rundk�pfe und die Spitzk�pfe"
Lied von der belebenden Wirkung des
Geldes (Bertold Brecht)
Niedrig gilt das Geld auf dieser Erden
Und doch is sie, wenn es mangelt, kalt
Und sie kann sehr gastlich werden
Pl�tzlich durch des Gelds Gewalt.
Eben war noch alles voll Beschwerden
Jetzt ist alles golden �berhaucht
Was gefroren hat, das sonnt sich
Jeder hat das, was er braucht!
Rosig f�rbt der Horizont sich
Blicket hinan. der Schornstein raucht!
Ja da schaut sich gleich alles ganz anders an.
Voller schlagt das Herz, Der Blick wird weiter.
Reichlich wird das MahI, Flott sind die Kleider.
Und der Mann ist jetzt ein anderer Mann.
Ach, sie gehen alle in die Irre
Die da glauben, dag am Geld nichts liegt.
Aus der Fruchtbarkeit wird Durre
Wenn der gute Strom versiegt.
Jeder schreit nach was und nimmt es, Wo er's kriegt.
Wer nicht gerade Hunger hat, vertr�gt sich
Jetzt ist alles herz- und liebeleer.
Vater, Mutter, Br�der alles schlagt sich!
Sehet. der Schornstein er raucht nicht mehr!
Oberall dicke Luft, die uns gar nicht gef�llt.
Alles voller Hass und voller Neider.
Keiner will mehr Pferd sein, jeder Reiter.
Und die Welt ist eine kalte Welt.
So ist's auch mit allen Guten und Grossen.
Es verk�mmert rasch in dieser Welt
Denn mit leerem Magen und mit blossen
F�ssen ist man nicht auf Gr�sse eingestellt.
Man will nicht das Gute, sondern Geld
Und man ist von Kleinmut angehaucht.
Aber wenn der Gute etwas Geld hat
Hat er, was er doch zum Gutsein braucht.
Wer sich schon auf Untat eingestellt kat
Blicke hinan: der Schornstein raucht!
Ja, da glaubt man wieder an das menschliche Geschlecht.
Edel sei der Mensch, gut und so Weiter.
Die Gesinnung wachst, Sie war geschw�cht.
Fester wird das Herz. Der Blick wird breiter.
Man erkennt, was Pferd ist und was Reiter.
Und so wird das Recht erst wieder Recht.
Economie, Cultuur en Handel
In dit college Filosofie van de Economie hebben we
verschillende visies op handel bekeken. Het is ten eerste, belangrijk om de positie van
handel tegenover economie duidelijk te maken. Prof. Berns maakt in zijn boek
Kringloop en Woekering, een duidelijk onderscheid wat in het Nederlands vaak
niet gemaakt wordt, maar in het Engels wel, dat is het verschil tussen economy
en economics. Economy is de dagelijkse economische praktijk,
terwijl economics de economische theorie over de economische praktijk is. De
theorie zou zo veel mogelijk op de praktijk moeten aansluiten, maar helaas is dat lang
niet altijd het geval.
Wat defini�ren we nu als economie? Economie is het geheel van regels volgens de welke de
goederen, in brede zin van het woord, worden toege�igend en beheerd. Wat wij bespreken is
dus de visies op handel, die allerlei visies op de economie (economy) met zich meebrengen.
Vrijhandel
Handel is eigendomsruil. "Vrijhandel" is een verschillend ge�nterpreteerd begrip dat in ieder geval het ontbreken van beperkingen inhoudt. Volgens Marx is handel de specifieke manier waarop in het industri�le kapitalisme de verdeling van goederen over de verschillen consumptieve en industri�le aanwendingen plaatsvindt. Wat is dat kapitalistische handelen dan precies?
Kale versie van het kapitalistische vrijhandelsbegrip De kale versie op handel wordt heden ten dage uitgedragen door wat Kunneman (in zijn boek Van theemutscultuur naar walkman-ego) het liberaal-"paars"-sociaaldemocratisch gezichtspunt noemt. Het postmodern Westers individualisme wordt in deze visie gelijkgesteld aan onafhankelijkheid in de zin van economische zelfstandigheid. De vrije markt heeft het primaat. Aanhangers van deze visie zijn wellicht nog radicaler dan Adam Smith in het beperken van de overheidsrol. Adam Smith achtte de overheid noodzakelijk om de spelregels van de markt te bepalen en te handhaven. Zo moet de overheid het eigendomsrecht handhaven, in het klein, met behulp van een juridisch stelsel, en in het groot, door het defensieapparaat. Bovendien is een rol voor de overheid weggelegd, waar de marktdistorsies dermate groot zijn dat de markt ze zelf niet op kan lossen. Waar de onzichtbare hand faalt, moet de overheid bijsturen. En het is nu precies deze bijsturende rol, die in de kale (radicale) visie op handel geen genade kan vinden. De kale visie stelt dat de markt het wel alleen af kan, en dat elke poging tot correctie de boel alleen maar verstoort. In tegenstelling tot wat liberaal geori�nteerde economen ons soms willen doen geloven, is deze kale visie radicaler dan de theorie van Smith. Economen die voor ongelimiteerde vrijhandel preken en daarbij Smith aanhalen, zijn dus roomser dan de paus. Hen kunnen we enkel adviseren hun literatuur nog eens goed door te nemen.
Condities voor vrijhandel We zullen eerst kort het kader schetsen waarin de
handel zich momenteel bevindt. De huidige economische trend, in ieder geval in de Westerse
wereld, is economische globalisering. Door sterk verbeterde transport-, communicatie- en
informatiemogelijkheden kunnen we aan global sourcing doen op alle niveaus. Het
losser worden van de oude lokale sociale verbanden, en het tot stand komen van een lossere
global city (geen global village, want de contacten zijn vluchtiger en het
verband is losser). Centrale begrippen in deze global city zijn prestatie, consumptie, en
concurrentie (opdeling in winnaars en verliezers).
Zoals reeds eerder opgemerkt zitten we ook in een uitgesproken individualistisch tijdperk.
In de huidige Westerse samenleving is men erg op zijn individualiteit gesteld. Men wil
zijn eigen keuzes kunnen maken, en die niet opgedrongen zien door een ander. Dat is een
van de problemen waar een mogelijk monopolie zoals Microsoft mee zit. Microsoft probeert
dus ook aan te tonen dat het in het voordeel van het individu is en dat ze de
keuzevrijheid niet inperken. Ten eerste laten ze zien, dat er veel ge�nvesteerd wordt in
vernieuwing, waardoor de consument zich ook kan vernieuwen en verbreden. Daarnaast houden
ze concurrentie in elk geval enigszins in stand, om te kunnen laten zien, dat ze gewoon
beter zijn. Ze geven de consument in elk geval het idee, dat ze de beste keuze maken.
Machtsevenwicht als conditie voor vrijhandel. Handel is een zegen voor
de mensheid: Adam Smith acht in de Wealth of Nations ondernemers nuttig, maar je moet ze
in de gaten houden. Hij heeft bedenkingen bij handel in situaties waarin geen
machtsevenwicht heerst. Zonder een overheid kan handel niet gedijen, omdat dan teveel
diefstal en bedrog zou heersen. Alleen de allersterksten zouden zich dan op de markt
kunnen handhaven. Als historisch voorbeeld voor de noodzakelijkheid van evenwicht voor
handel kun je in de reisverslagen van Oost-Indievaarders lezen dat als men een vreemd
schip aan de horizon zag, men maakte dat men wegkwam. Als men een kleiner schip zag
verschijnen, dan beroofde je het. Maar als het andere schip even groot was, ging je tot
ruilhandel over.
De belangrijkste regel bij het in de gaten houden van de handel is het zekerstellen van
het eigendomsrecht. Anders zou er chaos en oorlog heersen, en kan de markt niet meer goed
functioneren. Het gaat erom dat de overheid ervoor moet zorgen dat de koper in vrijheid
bij de goedkoopste verkoper kan kopen, en dat de verkoper in vrijheid aan de hoogste
bieder kan verkopen. Als er geen machtsevenwicht tussen kopers en verkopers heerst op de
markt geldt dit niet, dus dan moet de overheid voorwaarden scheppen. Bijvoorbeeld op een
atomistische markt is geen regulerende instantie nodig. Als iedereen even sterk is, kan
eerlijke handel plaatsvinden. Als bepaalde partijen wel meer macht hebben dan anderen is
een gerechtelijke macht nodig om actie te ondernemen als een partij misbruik maakt van
zijn macht.
Dit klinkt plausibel, maar het probleem zit hem natuurlijk in de vraag: Wanneer maak je
misbruik van je marktmacht? De zaak Microsoft toont aan hoe complex dit kan zijn. (1) In
de praktijk hebben alle economische subjecten nu eenmaal verschillende uitgangsposities en
capaciteiten, waardoor het moeilijk is een grens te trekken. (2) Verder is het van belang
in beschouwing te nemen in hoeverre de partijen vrij zijn om een onafhankelijke keuze te
maken op een bepaalde markt. (1) Om de plaats van verschillen in uitgangspositie en
capaciteiten te duiden, moet je je afvragen wat het doel is van handel. Als je dat doel
hebt geformuleerd, weet je in hoeverre verschillen in beginpositie en capaciteiten dit
doel in de weg staan. Volgens Smith was het einddoel van alle productie consumptie. Dit
impliceert dat de handel in dienst staat van de consumptie. Het is slechts een tussenfase.
Het maakt niet uit of je uitgaat van de toenmalige definitie van productie (waarbij handel
op zichzelf als niet-productief werd gezien), of van de huidige (waarbij productie is
gedefinieerd als toegevoegde waarde, en waarbij binnen de definitie van toegevoegde waarde
wel ruimte is voor handel). Of je handel nu wel of niet als productie ziet maakt dus niet
uit. Het blijft de consumptie die centraal staat.
Uitgaande van consumptiemaximalisatie als doel -wat plausibel is als je om je heen kijkt,
en wat in de tijd van Smith nog evidenter was, 200 jaar voor de Club van Rome- moet de
handel slechts als een smeermiddel opgevat worden. Handel is nodig om goederen te kunnen
alloceren. De consumptiemaximaliseringsdoelstelling moet nader bekeken worden om te zien
welke rol beginpositie en capaciteiten spelen op de handelsmarkt. Gaat het erom dat de
totale consumptie gemaximaliseerd wordt, of gaat het erom dat deze gemaximaliseerd wordt
onder de voorwaarde dat iedereen een bepaald minimum aan consumptie heeft? Smith was in
dit opzicht niet erg humaan, en koos voor de eerste positie. Het garanderen van een
minimuminkomen was bij de klassieke economen totaal niet aan de orde.
Verschillen in uitgangspositie en capaciteiten leiden tot verschillen in macht op de
markt. Een sterkere financi�le uitgangspositie kan via het marktprincipe one dollar
one vote leiden tot macht en iemand met veel capaciteiten kan macht genereren door
bijvoorbeeld een ander de loef af te steken met een slimme strategische zet. De
verschillen in macht op de markt onstaan dus uit inherente verschillen tussen mensen. Maar
dit was de vraag niet. De vraag was in welke gevallen er sprake is van misbruik van
deze macht. Daarom hebben we zojuist de doelstelling vastgesteld die geldt binnen de
economie in de visie van Smith. Maximale wealth of the nation hebben we inmiddels
geherdefinieerd als maximale consumptie. Hiertoe dient het consumentensurplus
gemaximaliseerd te worden, zodat de consumenten zoveel mogelijk middelen overhouden om aan
consumptie te besteden. Bij een gegeven vraagstructuur betekent dit dat de prijs zo laag
mogelijk moet zijn. Dit komt overeen met uitkomst van een markt van volledige mededinging.
Op zon markt geldt per definitie geen marktmacht. Er zijn zeer vele vragers en
aanbieders die geen van allen invloed hebben op de totale verhandelde hoeveelheid, en dus
op de prijs. Concluderend staat marktmacht altijd in de weg bij het streven naar het
einddoel in de economie. Op basis hiervan zou je kunnen stellen dat alle marktmacht
misbruik is.
Echter, tot nu toe hebben we het verhaal alleen welvaartstheoretisch bekeken. Er is nog
een groot probleem op te lossen. Eigenbelang is goed volgens Smith. Dit de motor van de
economie. Probeer niet het goede te doen. Het goede ontstaat vanzelf als bijproduct
van het uitoefenen van eigenbelang., aldus Smith. Dit streven naar eigenbelang heeft
echter nog een ander bijproduct: marktmacht! Concentratie van macht doordat bijvoorbeeld
een paar slimme handelaren prijsafspraken gaan maken ontstaat puur in het eigenbelang van
deze individuele handelaren. Er is dus sprake van twee tegen elkaar inwerkende krachten.
Aan de ene kant leidt eigenbelang via de heilzame werking van de invisible hand tot
vergroting van de wealth of nations. Aan de andere kant zal daar waar mogelijk
machtsconcentratie ontstaan in het eigenbelang van een aantal partijen ten koste van een
andere partij.
Dit laatste effect moet volgens Smith dus onschadelijk gemaakt worden. Hier ontstaat een
ethisch probleem. Iemand met een goede uitgangspositie op een markt kan er namelijk niets
aan doen dat hij die positie heeft. Als hij zo slim is om voor zichzelf op wat voor wijze
dan ook een monopolie te cre�ren, is dat zijn eigen verdienste. Op basis waarvan moet je
hem dan straffen voor zijn prestatie? Omdat dit ten koste gaat van de wealth of the
nation? Deze collectivistische macro-visie druist in tegen het individualistische
liberalisme van wat we in dit college genoemd hebben de aanhangers van de kale
versie van de klassieke economie. Dit staat echter niet lijnrecht tegenover de visie
van Smith, die juist zeer genuanceerd is.
(2) Er zijn vele bijkomende factoren die de uitkomsten van machtsverstoringen kunnen
versterken of afvlakken. De mate van vrijheid die partijen hebben bij het kiezen op
markten is een belangrijke bijkomende factor die de impact, de schadelijkheid van
marktmacht bepaald. We zijn er al uit dat markmacht volgens Smith altijd slecht is. Deze
schadelijkheid neemt toe als er minder substitutiemogelijkheden zijn, zodat de consumenten
niet makkelijk kunnen vluchten naar een vergelijkbaar goed als de prijs stijgt door
monopolievorming. Hoe meer vervangingsmogelijkheden er zijn, hoe meer keuzevrijheid, hoe
beter. In het voorbeeld van Microsoft is dit een belangrijk probleem. Als men kiest voor
een ander besturingssysteem dan Windows, wordt het moeilijker om software te krijgen die
onder het afwijkende specifieke besturingssysteem draait, zodat er impliciet minder keuze
is. Al helemaal geen keuze heeft de consument met betrekking tot de browser, die hij
middels koppelverkoop opgedrongen krijgt.
Het kortwieken van monopolies als conditie voor vrijhandel. De monopolie zoals hij beschreven wordt in 1.2 wordt op grote schaal in de Westerse samenleving niet meer getolereerd. Toch vinden we nog gevallen die zeker monopolistische trekjes hebben, maar daar toch niet volledig invallen. Daardoor worden ze getolereerd, misschien wel gedoogd. Het bekendste voorbeeld in de tweede helft van de jaren 90 is natuurlijk Microsoft. Waarom is Microsoft anders? Laat ik een mogelijke interpretatie geven. In de huidige Westerse samenleving is men erg op zijn individualiteit gesteld. Men wil zijn eigen keuzes kunnen maken, en die niet opgedrongen zien door een ander. Microsoft probeert dus aan te tonen dat het in het voordeel van het individu is en dat ze de keuzevrijheid niet inperken. Ten eerste laten ze zien, dat er veel ge�nvesteerd wordt in vernieuwing, waardoor de consument zich ook kan vernieuwen en verbreden. Daarnaast houden ze concurrentie in elk geval enigszins in stand, om te kunnen laten zien, dat ze gewoon beter zijn. Ze geven de consument in elk geval het idee, dat ze zelf de keuze maken. Daardoor wordt het individualisme van de consument in stand gehouden en gewaardeerd en kan Microsoft opereren. Ook dit streven naar zoveel mogelijk (economische) vrijheid past binnen de opvattingen van Smith.
Etnische ongelijkheid bij handel.
In vele gebieden op aarde bestaat de bevolking uit meerdere etnische groeperingen en wordt de handel bij uitstek door bepaalde etnische groeperingen bedreven. Uganda: Indi�rs, Indonesi�: Chinezen, Rusland: Kaukasiers, vroeger in heel Europa: Joden. Hierdoor ontstonden bij niet-handelende mensen opvattingen over handel die verbonden werden met de etnische groepering die om het drijven van handel het meest bekend stond. De beeldvorming rond deze etnische groeperingen hangt af van de economische positie van deze groepen. Hierbij kunnen echter wel kanttekeningen geplaatst worden. Ten eerste kan de fundamentele basis van etnische jalousie uiteindelijk toch economisch van aard zijn. Etniciteit wordt kan dan slechts worden beschouwd als een middel om groepen gemakkelijk te kunnen oormerken, zodat de goeden gemakkelijk van de kwaden onderscheiden kunnen worden. Dan zijn er de etnische verschillen zelf, en de hieruit voortvloeiende consequenties voor de mate van jaloesie op basis van economische gronden.
Etnische jalousie, "goed" en "kwaad". Hoge bomen vangen veel wind. In veel landen bestaat de bevolking uit meerdere etnische groeperingen, en wordt de handel bij uitstek door bepaalde etnische groeperingen bedreven. In Oost-Afrika zijn dit de Indi�rs, in Indonesi� de Chinezen, in Rusland de Kaukasi�rs en vroeger in Europa de Joden. En overal zien we hetzelfde patroon. De argwaan en jalousie bij de rest van de bevolking groeit mee met de rijkdom en belangrijkheid van de handelaars. De etnische jalousie die we keer op keer zien ontstaan valt wellicht te scharen onder een omvattender menselijke eigenschap, de neiging mensen in groepen in te delen: Goed versus slecht. Mensen die succesvoller en invloedrijker zijn dan de eigen persoon belanden hierbij al gauw in de groep slechteriken. Met deze indeling in hokjes krijgt het eigen miskende ego eindelijk de waardering die het door toedoen van anderen heeft moeten ontberen. De mens geeft gevolg aan de drang om verantwoordelijkheden af te schuiven en het succes van de ander (en daarmee het eigen falen) te verklaren uit factoren die buiten de eigen invloedssfeer liggen. Deze miskende ego's zijn gemakkelijk te herkennen, aangezien ze graag het woordje "ze" gebruiken in hun uitleg waarom het anderen meer voor de wind gaat. "Ze doen ons de das om" morren de varkensboeren die de afgelopen decennia bleven investeren en daarmee talrijke waarschuwingen in de wind sloegen. De etnische scheidslijnen zijn bij deze indeling in groepen slechts een vergemakkelijkende bijkomstigheid. Slechteriken hebben een donkere huidskleur, heten "Mr. Singh", hebben een baard of dragen een keppeltje. Deze etnische en daarmee samenhangende culturele kenmerken vormen een gemakkelijke identificatie van een groep mensen die op vermeend dubieuze wijze bezit heeft verworven. Tevens vormen de duidelijke kenmerken een gemakkelijk te hanteren stok om de hond mee te slaan. Maar het indelen in groepen is iets van alle volkeren en van alle tijden. De oude Grieken wisten al dat de rest van de wereld bevolkt werd door barbaren, evenals de Chinezen, die nog steeds de enige beschaving vormen in een wereld van wilden. Maar ook het in Middeleeuws Europa als slecht bestempelen van ondernemers is een vorm van indeling in groepen. Etnische scheidslijnen, religieuze motieven, nationaliteit, in de loop van de geschiedenis heeft een vari�teit aan argumenten de revue gepasseerd. En allemaal zijn het slechts herkenningspunten om de scheiding tussen goed en slecht te vergemakkelijken, voor zichzelf te rechtvaardigen en aan anderen te verkopen. Nu we gezien hebben dat de mens het slecht verdraagt als een ander het beter doet dan hijzelf, zitten we met een probleem. Want als iemand denkt dat anderen iets hebben afgepakt wat eigenlijk aan hem toebehoorde, dan wil hij dat terughebben. Hoe moet nu deze bezitsaanspraak in goede banen geleid worden? Als we de boel op zijn beloop laten, kan er van alles gebeuren. Van opstootjes en plundering tot de meest ondenkbare verschrikking: het uitroeien van een compleet volk. De oplossing is natuurlijk institutionalisering van de terugvloeiing van het vermeend afgepakte bezit. In Nederland doen we dit met de progressieve belastingen, die leiden tot nivellering, zoals dat zo mooi heet. Zulke maatregelen worden gebracht onder de paraplu van een schoon ideaal, zoals het christendom of het socialisme. Deze idealen maskeren netjes de om genoegdoening schreeuwende miskende ego's die erachter schuilgaan. En zo hoort het ook. Want gelukkig kunnen we de wereld mooier laten lijken, dan zij in werkelijkheid is.
Fundamentele basis van etnische jalousie uiteindelijk toch economisch. In de wereld
valt vaak te zien dat economisch succesvolle groepen in een samenleving met afgunst worden
bekeken. Vaak is het een etnische minderheidsgroep met een sterkere handelsgeest dan de
meerderheidsbevolking die met de nek wordt aangekeken. Zoals vroeger in Europa de Joden
het altijd hebben moeten ontgelden, zo zijn er vandaag de dag nog vele volkeren die
negatief bejegend worden vanwege een goede economische positie. Denk daarbij aan de
Chinezen in Indonesi�, en de Kaukasi�rs in Rusland. Een groep met een betere economische
positie wekt echter niet per definitie jalousie op bij de rest van een samenleving.
Verschillen in behoefteschema en waardenpatroon kunnen ervoor zorgen dat er geen spanning
ontstaat tussen de meer en de minder bedeelde groep. Een voorbeeld daarvan is Uganda, waar
de etnische Indi�rs een groot deel van de economie runnen. De Indi�rs bezitten meer
materi�le rijkdom dan de Ugandezen, maar dit leidt tot relatief minder jalousie dan
bijvoorbeeld in Indonesi� tussen de etnische Chinezen en de andere Indonesi�rs. Dit komt
doordat de culturele opvattingen over economie tussen de Ugandezen en de Indi�rs verder
uiteen lopen dan tussen de Indonesi�rs en de Chinezen.
Een Ugandees -meer in zijn algemeenheid een Afrikaan- heeft een andere opvatting van tijd
dan een Indi�r. Dit heeft grote invloed op de opvattingen over economie. De Afrikaan
heeft een hogere tijdvoorkeursvoet. Dat wil zeggen dat hij de toekomst relatief
onbelangrijk vindt. Hij waardeert het heden relatief hoger dan een westerling of een
Indi�r. Als je een Afrikaan vraagt of hij liever nu duizend dollar wil of over een jaar
tweeduizend (in netto re�le termen, dus gecorrigeerd voor inflatie en
wisselkoersveranderingen), zal hij gemiddeld genomen eerder voor het eerste kiezen dan een
Indi�r. Het heden is z� belangrijk, dat hedendaagse behoeftebevrediging wordt
geprefereerd ten koste van de toekomst.
Dit heeft belangrijke implicaties voor de mate van jalousie vanuit de Ugandees naar de
Indi�r. De etnische Indi�rs werken harder dan de Ugandezen, en hebben daardoor meer
materi�le zaken. De Ugandees wil deze ook wel hebben, echter om in de toekomst
materi�le zaken te kunnen bezitten moet nu gewerkt worden, en dat stuit de
Ugandees tegen de borst. Die wil nu in zijn hangmat liggen, en in de toekomst ziet hij wel
weer. Als de Ugandees dan vanuit zijn hangmat liggend een Indi�r in een BMW langs ziet
rijden, zal er maar in beperkte mate sprake zijn jalousie.
Zou het in het vorige voorbeeld gaan om etnische Chinezen en Indonesi�rs, dan zou de zaak
er heel anders uitzien. Chinezen en Indonesi�rs zijn beide bereid nu hard te werken om in
toekomst te kunnen consumeren. Beide hebben dus een lage tijdvoorkeursvoet. Als dan blijkt
dat de ene partij de economische touwtjes in handen heeft (de etnische Chinezen), waardoor
zij die BMW rijden en de andere partij niet, dan wordt dat door de andere groep als
onrechtvaardig beschouwd. Zij hadden immers ook hard voor die BMW willen werken, maar ze
kregen de kans niet, want alle belangrijke posities in de economie worden bezet gehouden
door Chinezen. Dan is er een basis voor jalousie. Deze basis is gefundeerd door
overeenstemming van opvattingen over economie, die op zijn beurt weer be�nvloed is door
onder andere tijdsbeleving, en vele andere buiten beschouwing te laten factoren.
De gedachte dat economisch succes altijd leidt tot jalousie vanuit de niet-economisch
succesvolle partij, getuigt van een cultureel etnocentrisme. Je gaat er dan vanuit dat
jalousie in andere culturen dezelfde oorsprong heeft als in de jouwe. Hierdoor sla je de
plank mis. Een voorbeeld die deze stelling verduidelijkt speelt zich af in de jaren dertig
in Papoea Nieuw Guinea. Toen stuitte een groep Australische goudzoekers op een volk van
een miljoen nog onontdekte Papoeas, die nog nooit een blanke hadden gezien. Toen de
Papoeas erachter kwamen dat de blanken geen geesten maar mensen waren, ontstond
ruilhandel. De Australi�rs verruilden hun schelpen voor de arbeid van de lokale
bevolking. Het goud dat ze uit de grond haalden had voor de Australi�rs grote waarde. In
hun thuiscultuur konden ze het voor veel geld verkopen, en met dat geld konden ze weer
veel goederen kopen. Voor de Papoeas echter, hadden de blinkende klompjes geen
waarde. Voor praktische doelen is het goud amper te gebruiken, want daarvoor is het te
zacht, en ook als ruilmiddel is het niet interessant, want het is niet algemeen aanvaard.
Dit laatste geldt w�l voor de schelpen die ze van de Australi�rs kregen. Voor hen is dat
geld (waarvan de definitie luidt: algemeen aanvaard ruilmiddel).
De schelpen om de Papoeas te betalen werden ingevlogen vanuit een gebied waar er een
overvloed aan schelpen was. Voor de Australi�rs waren de schelpen dus niet schaars, en
leidde het weggeven van de schelpen dus niet tot een afname van hun welvaart. Arbeid was
wel schaars, dus de Australi�rs kregen schaarse middelen in ruil voor overvloedige
middelen. Eenzelfde situatie gold voor de Papoeas. Zij ontvingen de voor hen
schaarse schelpen in ruil voor arbeid, waarbij ze in hun ogen onevenredig veel schelpen
kregen, waardoor zij er dus ook in welvaart op vooruit gingen (afgezien van stijgende
inflatie). Een Pareto-verbetering dus, want beide partijen gaan er in nut op vooruit,
zonder dat er een andere partij op achteruit gaat. Geen gezeik, iedereen rijk. Geen reden
tot jalousie zou ik zeggen.
Echter, een westerse sociaal wetenschapper die geen afstand kan doen van zijn cultureel
bepaalde economische behoefteschema en waardenpatroon zal tot een heel andere conclusie
komen. Hij ziet de Australi�rs waardevol goud delven, zodat zij er in welvaart op vooruit
gaan, terwijl hij de Papoeas afgescheept ziet worden met een handje vol waardeloze
schelpen. In zijn cultuur zijn de schelpen inderdaad waardeloos, maar wat waardevol
is, is cultureel bepaald. Dit is geen knap staaltje postmodernisme, waarmee ik de
economische wetten ten vraag stel. Integendeel, ik bevestig de universaliteit van deze
principes, ze zijn immers in Papoea Nieuw Guinea evengoed toe te passen als in het Westen mits
van tevoren is gecorrigeerd voor culturele verschillen. Dit valt buiten de economische
wetenschap, die de grond van de behoeften van mensen niet onderzoekt. Ze vat deze op als
een gegeven. Als je deze behoefte-verschillen niet eerst in kaart brengt, en je stelt dat
een Papoea dezelfde behoeften heeft als een westerling, zal je concluderen dat de
Papoeas jaloers zullen zijn op de Australi�rs. Dan trek je dus een onjuiste
conclusie.
Verschillen in behoeften en visie op tijd zijn twee belangrijke oorzaken die ervoor kunnen
zorgen dat economisch gewin voor een partij geen jalousie opwekt bij de andere partij. Er
zijn vele andere (bijvoorbeeld politieke of sociaal-culturele) factoren waardoor jalousie
geen vanzelfsprekend gevolg is van economisch succes. In een communistische samenleving
bijvoorbeeld, werkt het verhaal eerder andersom: Iemand die winst maakt wordt met de net
aangekeken. Of denk aan een economisch succesvolle crimineel. Ben je daar jaloers op?
Levensbeschouwing en vrijhandel
Vanuit de levensbeschouwelijke hoek worden de negatieve aspecten van de individualisering benadrukt, te weten ego�sme, consumentisme, zingevingsproblemen, morele ontreddering en sociaal isolement. Dit standpunt wordt in Nederland met name uitgedragen door de confessionele partijen, al claimen ook andere partijen zo nu en dan oog te hebben voor de negatieve gevolgen van het postmoderne individualisme. Het is frappant dat we levensbeschouwelijke visies altijd diametraal tegenover de economie aantreffen. Is de economie een paradigma op zich, dat werkelijk geen vereniging toelaat met welke andere idee�n of doelen ook? Of is economie (of beter: handel) juist het gebrek aan een paradigma, en gedraagt de economie zich als een ongeleid projectiel, dat, geen rekening houdend met normen en waarden, zich een weg baant door de porseleinkast en het nut van -als het meezit zo veel mogelijk- mensen maximaliseert? Het is waar dat de postmoderne mens zich ontworstelt aan een op religie gestoeld normen- en waardenpatroon, en zich steeds meer alleen om zichzelf bekommert. Maar het voert mijns inziens te ver om de economie hier de schuld van te geven. Eerder moeten we secularisering naast economische liberalisering en technische vooruitgang in een kader plaatsen. De economie is slechts ��n van de terreinen waar de ontwikkeling van de mens zich manifesteert. De homo economicus maximaliseert zijn nutsfunctie, en het feit dat we individualisering waarnemen betekent in economische termen enkel dat de samenstelling van deze nutsfunctie verandert. Blijkbaar ontleent het postmodern individu minder nut aan het nut dat een ander beleeft, dan zijn ouders en grootouders. Willen we de nadelen van individualisering te lijf gaan, dan moeten we niet de economische liberalisering de zwarte piet toespelen, maar doorstoten naar de oorzaken, en de elementen van de nutsfunctie analyseren.
Argumenten voor Monopolie (Europa v.a. 1100)
Monopolie als alternatief voor de vrijhandel. De positie van deze opvatting over economie is dat een monopolie een optimale vorm van goederen toe-eigening is. In het boek van Laspeyres komen zowel tegenstanders maar vooral ook de voorstanders aan het woord. Dit is o.a. terug te vinden in de teksten over gilden en de VOC en WIC. Maar ook in de huidige tijd blijft de discussie over monopolies een moeilijke. Soms vinden we de argumenten van vroeger terug, zoals bij het Amsterdamse taxi-bedrijf, maar soms ligt het. Wat is een monopolie in de 18e eeuw? Het is volgens Laspeyres onduidelijk wat de Nederlander onder een monopolie verstond. Er waren vele opvattingen, maar men wat het er over eens dat een monopolist op de een of andere manier invloed moest kunnen uitoefenen op de prijzen. Men maakte vaak een onderscheid tussen natuurlijk en kunstmatig monopolie. Een natuurlijk monopolie is vaak en handelsgemeenschap of door een concentrering van kapitaal. Een kunstmatig monopolie is waar er maar een koper/aanbieder is of waar een deel van de markt koop of verkooprecht heeft. Monopolies zouden alleen toegestaan moeten worden als het gaat om luxe goederen, niet als het gaat om primaire goederen!! De handel van de OIC was echter wel bijna allemaal vrijhandel. Voor verwijzingen wie dit precies allemaal gezegd heeft zie de noten op pagina 92 en 93 van Laspeyres boek. De argumenten die in het krantenartikel en in het boek van Laspeyres terug te vinden zijn, zijn onder te verdelen in twee categorie�n, landsbelang en paternalistische argumenten.
Monopolie in naam van het landsbelang Laspeyres haalt in
zijn betogen argumenten van landsbelang voor de monopolie positie van de VOC en WIC. De
monopolie van de WIC zou er voor zorgen dat de kosten voor de marine betaald kunnen
worden. Vrijhandel zou betekenen dat we militair een slechtere positie zouden krijgen en
dat de veiligheid van de natie in het geding zou komen.
Een ander argument is dat vrijhandelaren niet te vertrouwen zouden zijn, ze zouden zijn
omgekocht door de Spanjaarden om de Nederlanden ten gronde te richten. Volgens sommigen
was de WIC de protectie tegen Spanje, als het WIC opgedoekt zou worden, dan zou Spanje de
macht grijpen en ook O.I.C. inpikken.
Paternalistische argumenten voor monopolie. De argumenten van landsbelang zijn naar mijn mening ook deels paternalistisch. Als wij er niet zijn, dan zal het land vernietigd worden. Wij beschermen jullie en hebben daarmee, het beter met jullie voor. Een aantal andere argumenten die terugkomen in het boek van Laspeyres zijn de volgende.
Ten eerste zou vrijhandel op de wereldzee�n zorgen voor Hongersnood. Als er vrijhandel is wordt er alleen naar winst gekeken. Dus wordt er alleen maar gehandeld tegen de hoogste prijzen. Daardoor worden de producten te duur, waardoor velen deze niet meer kunnen kopen en ontstaat er hongersnood.
Laspeyres
heeft niet alleen informatie verzamelt over de compagnie�n maar ook over de gilden. Dit
zijn veelal ook paternalistische argumenten. De gilden zorgen voor hun medewerkers. Er
zijn strenge regels waardoor iedereen weet wat hij moet doen en daardoor zal er zo
effectief mogelijk gewerkt worden. Maar vrijhandel werd ook als slecht getypeerd (zie 2),
vrijhandel zou gevaarlijk en slecht zijn en de ondernemers waren slechte types.
Maar ook nu nog vinden we paternalistische argumenten voor monopolies, zo ook in het
kranten-artikel van over de Amsterdamse taxicentrale. Deze argumenten blijken voor een
groot deel over een te komen met de argumenten die we in het boek van Laspeyres vinden. De
monopolist draagt een verantwoordelijkheid, zowel naar de consument als naar zijn
werknemer. De consument kan hij kwaliteit garanderen, en hij verzorgt zijn werknemers van
de wieg tot het graf. Iedereen die bij de taxi-centrale Amsterdam werkt kan een aardige
boterham verdienen, ook al is het niet zon goede handelaar. De Taxi-centrale zorgt
voor nette pakken als dat nodig is voor een goedkope prijs.
Concurrentie zal deze verantwoordelijkheid verloren doen gaan. In deze zin is vrijhandel broodroof. Het schrikbeeld van de nietsontziende havik-ondernemer wordt opgeroepen, dat wil zeggen de concurrent wordt als slecht en niet te vertrouwen weggezet (zie etnische jalousie):"De man was niet echt een aanbeveling voor ons bedrijf". Als er vrijhandel komt, moet de huidige monopolist afscheid nemen van zijn favoriete bezigheid: ontspannen achterover leunen. Dit streven naar rust en orde uit zich in conservatisme:"Zon nieuwe computergestuurde taxicentrale, dat kan nooit wat worden".
Arbeidsfetisjisme als handelsvisie. Volgens Marx vind bij handel in zijn zuivere vorm, dus afgezien van transport, opslag, en andere fysieke verrichtingen, wisselt geld en goed van eigenaar zonder dat er iets aan verandert. Er wordt dus geen waarde gecre�erd. In zoverre handelskosten bij een bepaald product hoger zijn dan gemiddeld, zal dit product alleen geproduceerd kunnen worden als het verkocht kan worden tegen een prijs zodanig veel groter dan de inherente arbeidswaarde, dat na aftrek van die extra handelskosten toch voor de kapitalist de normale winstvoet overblijft. Anders gaat hij iets anders op de markt brengen met zijn kapitaal. Omgekeerd leiden beneden-normale handelskosten bij een product tot een verkoopprijs die wat lager ligt dan de arbeidswaarde van het product. Gek genoeg is handel dus een storing in de zuivere prijsvorming op grond van arbeidswaarde, en ontstaan juist door handel afwijkingen. Ik stel voor dat we deze opvatting "arbeidsfetisjisme" noemen. Ondernemers zijn beesten, maar ze moeten hun historische werk tot het einde verrichten. Marx was van mening dat het kapitalisme zijn eigen einde bewerkstelligde en kwam met een nieuwe theorie, de plan-economie.
Maatschappijvisies zonder plaats voor handel cq. met handel slechts als rand verschijnsel (Klassieke beschaving Europa Middeleeuwen). De opmars van handel en ondernemer heeft vele eeuwen in beslag genomen. Maar er is dan ook een flinke afstand overbrugd. Was de ondernemer in de klassieke oudheid nog een guur type, tegenwoordig wordt hij op handen gedragen. Laten we deze indrukwekkende mars eens wat nader bekijken. We beginnen bij de oude Grieken, die vonden dat handelen met niets anders dan winst tot doel, niet door de beugel kon. Ook in de middeleeuwen werden ondernemers nog met argusogen bekeken. Het economisch denken was volgens de middeleeuwers gestoeld op begeerten (geld, bezit, macht). Dit was ��n van de bronnen van het kwaad, die bestreden moest worden. Hiertegenover werd het ridderlijk ethos (roem en eer) gesteld. Vanaf de middeleeuwen dringt echter langzaam het besef door dat begeerten misschien kwaad zijn, maar ook inherent aan de mens. Vandaar dat Smith e.a. niet meer proberen begeerten te bestrijden, maar ze met een onzichtbare hand ten goede willen keren. Inmiddels is de ondernemer grotendeels van zijn slechte imago af. De opvatting dat we ons altijd en overal als ondernemer (of duidelijker: als nutsmaximaliserend individu) gedragen stuit nog op verzet, maar dit verzet brokkelt langzaam af. Want voor het "economisch imperialisme" wordt steeds meer ruimte geschapen. Zelfs sociaal-democraten zijn tegenwoordig liberaal. Privatisering is het toverwoord, en de overheid trekt zich op vele gebieden terug. Met de voortschrijdende individualisering betekent dit dat men steeds meer op zichzelf is aangewezen. De calculerende, zelfbewuste burger is op een voortdurende koopjesjacht om zijn nut te maximaliseren. En waar deze jacht winnaars genereert, zijn ook verliezers. Zo ontstaan er verschillen. En waar verschillen zijn, is de jaloezie niet ver weg.
Het Hedendaagse Middeleeuwse Rusland. Onder het communisme was handel verboden. Miljoenen Russen zijn voor handel tot dwangarbeid veroordeeld. Waar het communisme toe geleid heeft is duidelijk. Na de val van de muur is Rusland economisch-historisch teruggevallen. Dit geeft ons de mogelijkheid om te kijken hoe de opkomst van een liberale economie eigenlijk verloopt. In het Westen wordt Rusland als een broedplaats van criminaliteit gezien. Maar dan kijken we met de huidige Westerse bril naar een samenleving die in een hele andere periode van zijn ontwikkeling staat. Als we duidelijk maken wat het verschil tussen economics en economy in dit geval is zijn we al een heel eind. De economy in Rusland is in een heel ander tijdperk. In Rusland vinden we min of meer de situatie zoals hij bij ons was in de vroege middeleeuwen. Dus moeten we ook de economische theorie (economics) uit die tijd erbij halen. De mafiosi aldaar zijn te vergelijken met de vroege edel. Deze edelen worden in onze huidige visie nogal ge�dealiseerd, maar Camelot heeft waarschijnlijk nooit echt bestaan. De meeste adellijke lijnen zijn onstaan uit roofridders, die protectie vroegen tegen andere roofridders. Zo begonnen ze de eigen belangen te behartigen en werd men in eigen voordeel steeds gematigder. Dit is een proces wat nu in Rusland aan de gang is. Dit gebeurt daar nu versneld en zal nog sneller gaan als de jongere generatie die de studies voltooien aan buitenlandse business schools terugkomen, zij zien in wat het belang is van een rustig land en het plaatsen van enige orde. Hier wordt in versnelt tempo het economische ingevoerd wat ook terug te vinden is, in de tijd van Smith. De economische cirkel vormt zich en breidt zich uit in de huidige Russische samenleving.
Gebruikte litteratuur zie Filosofie van de Economie, Doctoraal Filosofie, 1e semester, Faculteit Wijsbegeerte KUB
Bert hamminga Back to: Index: : Filosofie van de Economie, Doctoraal Filosofie,
1e semester, Faculteit Wijsbegeerte KUB
Page title: Cultuur en handel: Eindverslag