Bert Vertelt Wat Hij Leest
English version
Musil index page

Crtd 15-03-10 Lastedit 15-08-20
download pdf

Over het Wenen van Ulrich:
http://monoskop.org/images/1/13/Janik_Allan_Toulmin_Stephen_Wittgensteins_Vienna.pdf

Robert Musil
Der Mann Ohne Eigenschaften
Eerste Boek Hoofdstuk 1-74


EERSTE DEEL
___

EEN SOORT INLEIDING


... Franz Josef, keizer, koning en opperbevelhebber van de Oostenrijks-Hongaarse Monarchie, in gesprek met een vliegenier ...
... Het besef dat de vooruitgang van ons begrip van de natuur van de tijd waarin we nog met knuppels achter de konijnen aanzaten tot aan de luchtvaart in een privé bibliotheekje zou passen en al die in dezelfde tijd gedebiteerde religie, filosofie, moraal, vaderlandsliefde en wat dies meer zij rug aan rug de aarde zo ongeveer moest omspannen, terwijl toch het leeuwendeel daarvan niet eens in geschrifte maar met brandstapels, sabels en kogels naar voren was gebracht ... (Hoofdstuk 61)

- I -

1. Waaruit op opmerkelijke wijze niets voortvloeit

Hoewel wij ons, wanneer onze neus wat rood is, niet bekreunen over de vraag van welke golflengte rood precies sprake is, schijnen we altijd te willen weten in welke stad we ons bevinden. Nu goed, dit is, in augustus 1913, Wenen, de hoofdstad van de keizerlijk-koninklijke Oostenrijks-Hongaarse Monarchie. Om ons heen in deze verkeersader in de binnenstad beweegt alles en iedereen door elkaar op gecompliceerde wijze, er niet aan twijfelend dat dat zo voor de eeuwigheid is beschikt - terwijl het in werkelijkheid nog slechts 63 maanden zal bestaan. Een wirwar van karren, paarden, trams, wandelaars en zelfs autoos en motorfietsen.

Bij nadere beschouwing blijkt dat zojuist een vrachtauto tot stilstand is gekomen naast een man die bewegingsloos op het wegdek ligt. Mensen stormen toe als bijen op hun korf. De chauffeur maakt grote gebaren waaruit de wanhoop en onschuld spreekt.

Een elegant paar, duidelijk van een stand hoog genoeg om er zeker van te zijn dat hun huishouding gepersonaliseerde merkjes in hun ondergoed heeft aangebracht, nadert. De vrouw bespeurt een oncomfortabel gevoel in haar maag dat op mededogen duidt. De man schiet haar te hulp door haar te zeggen dat hij het slachtoffer nog wat had zien bewegen toen het de ambulance in werd getild. Voor de zekerheid voegt hij nog enkele technische kanttekeningen bij over remwegen en verkeersstatistieken om de vrouw het gevoel te geven dat dit alles buiten haar gezichtsveld allemaal onder controle had gestaan, zoals het eigenlijk toch al, door de ordelijke behandeling van het ongeval, leek dat het uit hoofde van een reglementaire aanwijzing had plaatsgevonden.

4. Als werkelijkheidszin bestaat moet er ook mogelijkheidszin zijn

Het algemene geloof in het bestaan van werkelijkheidszin blijkt vooral waar men het hoofdschuddend meent te zien ontbreken. Van dit hoofdschudden is men steevast getuige als iemand besproken wordt die zijn doel mist door middelen te kiezen die op door hoop of wanhoop gevoede fantasie berusten. Als het inderdaad - elders dus - bestaat, werkelijkheidszin, en dat wordt zelden ontkend, moet er ook zoiets zijn als mogelijkheidszin, die weliswaar de werkelijkheid ziet, doch slechts als onderdeel van het grote geheel met alle andere mogelijkheden die werkelijk kunnen worden, waaronder enkele die dat wellicht morgen alsnog zullen doen of zelfs ergens anders al gedaan hebben.

Wie mogelijkheidszin heeft ziet de werkelijkheid wel, maar gaat er minder in op omdat hij het slechts als één van de vele mogelijkheden ziet. En dat kan ver gaan: wie het zelfs de moeite waard vindt te overwegen wat voor karakteristieken hij zelf had kunnen hebben en daar flink werk van maakt kan uiteindelijk het gevoel krijgen zelf, als denker over die mogelijkheden, een man zonder eigenschappen te zijn.

En over zo'n man zal het gaan. Hij heette Ulrich, was 32, en wiskundige (hoewel dat natuurlijk allemaal net zo goed anders had kunnen zijn). Ulrich was juist weer uit het buitenland naar Wenen gekomen om te zien of hij zo in een lacune zou kunnen voorzien: hij had geen wortels. Hij was er vrij zeker van dat hij ze echt niet had want hij was, wist hij inmiddels, iemand die zelfs bij hele gecompliceerde stelsels van de meest ingewikkelde vergelijkingen de wortels kon vinden - als die er waren tenminste. Maar dat was niet altijd zo. Nu bleek hij zelf een dergelijk geval.

Daarom had hij een verwaarloosd buitenslotje gehuurd, opgeslokt door de Weense buitenwijken. Vervolgens was hij begonnen met het maken en weer wegwerpen van schetsen en tekeningen voor een volstrekt futuristische inrichting, waarna hij besloot de leveranciers naar eigen goeddunken te laten leveren en plaatsen om de traditie vrij baan te geven en er zo ook binnenshuis het zicht op te hebben, dit op kosten van zijn vader, een vermogend, geslaagd en invloedrijk Weens jurist - die overigens als burger met veel adellijke clientèle het slotje wat ongepast vond.

Waarna hij het betrok en er zijn inmiddels in Wenen opgedane vriendin Leona, een welgevormde volslanke cabaretzangeres met een goede eetlust en gezonde zakelijke opvattingen over de vleselijke liefde, ging ontvangen.

Op een avond kwam hij bont en blauw thuis, zonder de voorwerpen van waarde die hij op straat bij zich had gehad. Overdenkend hoe de menselijke maatschappij voortdurend naar een evenwicht tendeert van tegenstrevende krachten die helaas net toevallig in zijn persoonlijk geval enige dynamiek hadden laten zien, en welke technische fouten hij, gespierd en geoefend als hij was, tegen zijn drie aanvallers had gemaakt (1. te laat, te veel in gedachten geweest, 2. in de tegenaanval met de verkeerde van de drie overvallers begonnen, 3. voor te weinig verassing gezorgd door geen angst te veinzen), onderzocht hij zijn letsel, dat ongevaarlijk bleek.

Na een overweging van de zinloosheid van individueel heldendom in het licht van de tegenkrachten die heldendaden nu eenmaal noodzakelijkerwijze teweegbrengen, drong het opnieuw tot hem door dat er naast zijn nog languit op straat uitgestrekte lichaam een automobiel had gestopt, waarvan de chauffeur hem aan de schouders had geprobeerd op te richten, waarna de passagier, een dame met engelachtige blik, zich bezorgd over hem had gebogen. Op haar vraag of ze hem ergens voor eerste hulp kon afleveren had hij het adres van zijn kasteeltje gegeven. Onderweg waren zijn hersenen weer gaan werken en had hij het moederlijke, zinnelijke, warme, van ongeveer zijn leeftijd, dat naast hem de ruwheid van de mens beklaagde, bloedend en wel vergast op een diepgaand college over lichaam en geest in de vechtsport, met enkele appendices over verwante filosofische onderwerpen.

Toen hij afgezet werd kreeg Ulrich haar adres niet. Nu, de volgende ochtend, terwijl hij zich met enige opluchting realiseerde zo aan verdere avonturen te zijn ontsnapt, diende zij zich zwaar gesluierd aan om naar zijn herstel te informeren en werden zij geliefden.

Bonadea. Zo heette ze. Ze bleek getrouwd, van goede huize, behept met hoogstaande moraliteit, maar belast met een onbedwingbare zinnelijkheid waarvoor zij zich een van haar verdere leven hermetisch afgesloten onderwereld had geschapen waarin zij al heel wat mannen had versleten  - of andersom.

En dan Kakania, de keizerlijk-koninklijke Oostenrijks-Hongaarse Monarchie, een geoliede bureaucratie, waarin de burger zo mogelijk vrijheden werden gegund, onder de vaderlijke leiding van de adellijke politieke elite. Een hele kunst zo'n enorm rijk te regeren, met palmen en gletschers, paleizen en hutjes, waarin iedereen minstens negen identiteiten had: een ethnische, een geografische, een geslachts- klasse- en een beroeps-identiteit, een bewuste en een onderbewuste identiteit, en dan nog eentje puur voor zichzelf. Die beekjes stroomden en kruisten, maar daarbij bleef toch ook grond droog. En dat gaf aanleiding tot een tiende identiteit: de wijze waarop je geest zich die onopgevulde ruimtes voorstelde, en wat je daarmee zou kunnen doen.

Zoiets heb je natuurlijk overal, maar in Kakania was het allemaal nog net iets kleiner en net iets minder extreem en koortsig dan in de andere grote steden der beschaving.

9. Pogingen een man van betekenis te worden

Drie maal reeds had Ulrich gepoogd een man van betekenis te worden - al wist hij eigenlijk ook niet precies wat dat inhield. De eerste keer werd hij, uit bewondering voor Napoleon, vaandrig bij een ruiterregiment. Daar ontdekte hij na enige tijd dat zijn beroepskeuze niet bood wat hem daartoe had gemotiveerd. Hij verliet de dienst om zich te bekwamen in de heldenrol van technisch ingenieur, zo iemand die met gedecideerde gelaatstrekken, pijp, sportmuts en fraaie rijlaarzen tussen Kaapstad en Canada pendelt om de gedurfde ontwerpen van zijn bedrijf tot glanzende uitvoering te brengen. Maar toen hij aan zijn eerste betrekking begon bleken zijn collegaas minder tot verbeelding sprekende sjofele ambtenaren, tevreden in de tredmolen van hun leventje, gezapige kromme ruggen, vergroeid met hun tekentafel, zonder enig teken van teleurstelling dat de glorie van hun technisch vermogen hun ziel niet had bereikt.

Zijn derde poging vond hij zelfs nu nog steeds niet slecht: de wiskunde, grondslag van de wetenschap, van de koortsige activiteit van de nu in de maalstroom van de moderne tijd tot mieren gedegenereerde mensenmassaas en niet als het dode principe van een machine gemaakt door zo'n tekentafelzombie die ze er een paar regeltjes van hadden ingeprent, nee, levend, in je eigen hoofd!

Het beviel hem nog steeds omdat hij nog niet in de gaten had dat de wetenschap de ouderwetse ziel niet zou kunnen vervangen, en dat de resultante van de twee krachten naadloos zou leiden tot gifgassen en bombardementsvliegtuigen, en dat wiskundigen dat niet in de gaten hebben omdat ze als racefietsers ijverig op de pedalen trappen met de blik op het achterwiel recht voor hun neus.

Hij bewonderde wiskunde en wetenschap als revolutionair alternatief (voor de tot nu toe voor mensen gebruikelijke manier van denken, dat oude wereldbeeld van God, familie, vaderland, gehoorzaamheid, discipline). Als permanente revolutie zelfs, want het bleef zichzelf regelmatig op zijn kop zetten en dan de vooruitgang van kennis en techniek in een nieuwe versnelling brengen.

Deze bizarre drijfveer had niet kunnen verhinderen dat hij er toch inmiddels enkele resultaten in op zijn naam had staan.

Een "man van betekenis". Ook bij die derde, wiskundige poging had hij geprobeerd dat te worden en had het daarbij tot "hoop" geschopt. Tot talent, misschien wel geniaal. Deze status was hem minder gaan bevallen toen de kranten eerst begonnen te schrijven over geniale auteurs en tenoren, toen er steeds meer daarvan kwamen, toen vervolgens geniale midhalfs en boksers hun intree deden. Maar iets brak in hem toen het eerste geniale renpaard in de kranten werd gemeld. Hij was bij het leger weggegaan omdat hij het wel eens over iets anders dan paarden wilde hebben en nu bleek een paard hem vóór te zijn.

Geen gekheid: er zat nog iets in ook. Ulrich begon zich te realiseren dat het oplossen van een wiskundig probleem op de keper beschouwd verrassend op vechtsport leek: men kon links grijpen, rechts grijpen, vol in de aanval gaan of het even rustig aan doen om de tegenstander beter te leren kennen, en van judo was men toch snel op de hordenloop, waarin mens en paard diep verwant zijn. Zo bezien kon het paard inderdaad nog wel een lastige concurrent zijn ook, vooral omdat diens prestaties beter meetbaar waren.

Dit betreurenswaardige - maar wellicht veelbelovende, want dit lijvige boek over hem is immers pas begonnen - incident had hem slechts enkele weken geleden doen beseffen dat hij toch echt niet de rest van zijn leven wiskundige wilde zijn. Het had ver buiten Oostenrijk plaatsgevonden en nu woonde hij dan in dit malle kasteeltje aan de rand van Wenen.

Het leek hem - en als schrijver meen ik te kunnen toevoegen dat de overdrijving daarin niet overdreven was - dat hij alle talenten bezat voor welke roeping dan ook. Hij was nog gespierd en getraind als een panter ook. Geld had hij niet nodig. Hoe nu?

Hij had besloten er een jaar voor te nemen om te bedenken welk gebruik van zijn talenten zijn leven werkelijke waarde zou kunnen geven.

14. Oude vrienden

Terug in Wenen kon hij weer regelmatig langs zijn oude vrienden Walter en Clarisse. Walter, van zijn leeftijd, was een jeugdvriend. Clarisse, een jaar of acht jonger, had zich op een of andere manier later bij hen gevoegd en was met Walter getrouwd, wat Ulrich toen maar een egoistische inbreuk op de verhoudingen had gevonden. Maar alles was veranderd want Walter, die veel creatiefs had ondernomen, en daar in tegenstelling tot Ulrich vaak de handen voor op elkaar had gekregen, en zo op veel plaatsen voor veelbelovend was doorgegaan, had overal vroeg of laat een soort bindingsangst gekregen en zat nu in een soort impasse en isolement. Clarisse was op hem gevallen omdat ze een genie wilde trouwen, maar zij was nu de enige die er nog in geloofde. Ook in ander opzicht was ze niet mee-verzand, en Ulrich vond haar nu veel leuker.

Walter had, zo was gebleken, overal snel te kunnen wortelen om groot te kunnen worden maar rukte zich telkens los uit angst voor onreinheid, bedrieglijkheid. Uit angst voor die halfheid werd hij zelf half, met een makkelijk baantje, een schetsboek waarvan ieder betekend blad prompt in de prullebak ging, een huis zo ver mogelijk aan de rand van de stad en een vleugel waarop het spelen hem de troost bood van een drogeermiddel.

Een tweede troost was zijn gedachte dat Europa op zijn retour was. Het kon nooit meer wat worden. En zo lag dat gelukkig niet aan hemzelf.

Zonder nu als Walter houvast te zoeken in het pessimisme, er was wel iets aan de hand met de tijd. Technisch en economisch was het in de tweede helft van de 19e eeuw hard gegaan maar scheppend waren er vooral herhalingsoefeningen uitgevoerd. Grote vernieuwers waren er wel maar stonden aan de zijlijn.

Toen ineens, Walter en Ulrich waren toevallig net jong, was er iets, maar of het nou een nieuwe kunst, een nieuwe mens, een nieuwe moraal of misschien een nieuwe maatschappelijke orde was, iedereen dacht daar anders over, maar wel, en daar gaat het om, of zijn leven er vanaf hing, leek het. Het kreeg algemene belangstelling. Het bleef ook niet bij theorie: praktische mensen stroomden toe om tot aktie over te gaan. En al was van ieder nieuw geluid het tegendeel even hard te horen en van iedere grensverleggende daad het omgekeerde, toch zag je van een afstandje dat het één groot vuur was.

Ach, je moet het ook niet overdrijven, want we spreken slechts over dat dunne laagje in de bevolking dat we intellectuelen noemen, dat laagje dat, weten wij nu, korte tijd later weer netjes werd opgeruimd door die van boven op hen neerdalende mensensoort met vastbesloten hardhandige denkbeelden en een natuurtalent in het bestrijden van varieteit.

Zo'n prachtig moment van geestelijke uitbotting kan natuurlijk sowieso nooit echt veel betekenen in de geschiedenis van een biologische soort als de mens, maar een gebeurtenisje was het toch wel, en Walter en Ulrich hadden dat meegemaakt. Toen ze jong waren bracht de ene gedachte ze op de andere, en vaak leek het hen alsof ze er helemaal uit zichzelf, of op zijn minst met tweeën, opgekomen waren. Prachtige gedachten, die je dat heerlijke gevoel "hier ben ik, kijk mij eens!" gaven. De verbeelding aan de macht. 

Jammer toch dat geen enkele belangrijke gedachte onbruikbaar is voor domheid. Met de verbrandingsmotor kreeg je ook die motorrijders voor je langs met de gewichtige gelaatstrekken van een brullend kind. En als er ergens van die zwemsters waren geweest wier spieren door een als een slager kijkende masseur onder handen werden genomen, dan lag een paar uur later een krant met foto daarvan in je brievenbus. En vergeet het niet: geniale paarden. Dat alles dient iemand die zijn eigen tijd omarmt te accepteren en te erkennen als de electriciteit, de draadloze communicatie en de hoogbouw. Ulrich kon er wel een soort afstandelijke liefhebberij voor voelen maar het lukte hem niet zich er aan over te geven.

Ulrich zich wel eens voor hoe de grote kerkfilosoof Thomas van Aquino, gestorven 1274, na al die angstwekkende nieuwe gedachten van diens tijd moeizaam en met enig bloedvergieten in zo goede katholieke banen te hebben geperst dat hem een heiligverklaring wachtte, ineens hier zou staan, en dan zoefff zo'n tram vlak voor zijn neus langs. Kon hij weer opnieuw beginnen. Ulrich kon niet vermoeden dat hij binnen enkele weken zo'n wereldreus in levenden lijve zou ontmoeten. 

Hij wilde het komende jaar middels participerende observatie zichzelf proberen te vinden. Walter wilde, leek het, lopen in de tredmolen van zijn luizebaantje dat zijn vader hem had bezorgd, en verder thuis in gedachtenloosheid verkeren, en daarvoor was pianospelen zijn middel.

De belangrijkste troost voor Walter had natuurlijk Clarisse moeten zijn maar die had daar geen zin in. Wat de muziek betreft was Bach volgens hem de top geweest waarna het weer was afgezakt, maar hij speelde veel Wagner, hetgeen Clarisse zelfs de lichamelijke lust voor hem benam.

Het zal wel niet verbazen dat Water zich verbeeldde zijn nood te kunnen lenigen met het krijgen van een kind, en daar Clarisse ook al niet in mee kreeg. Meer in het algemeen lukte het Walter op geen stukken na Clarisse tot zijn pessimisme te bekeren. Zij bleef hardnekkig in zijn genie geloven. Daarvoor was ze tenslotte met hem getrouwd.

Iets in haar beangstigde Walter. En al helemaal nu Ulrich terug was. "Ik wil niet weten wat Ulo tegen je gezegd heeft" zei hij toen ze eens een wandeling met Ulrich had gemaakt, "die zogenaamde kracht van hem waar je je op blindstaart, is niets dan leegte!". Daarbij was hij, al was het ter bescherming, aan de piano gaan zitten.

Clarisse glimlachte.

"Hij is een man zonder eigenschappen!". Die uitdrukking beviel hem ineens heel goed.

"Wat is dat" giechelde Clarisse.

"Niets. Dat is helemaal niets. In alles wat slecht is ziet hij ook ergens wel weer iets goeds en andersom. Allemaal zo vormeloos, het toeval bepaalt wat hij zegt en even later zegt hij weer iets anders ... je begrijpt mij zeker niet".

"Jawel hoor, maar ik vind dat juist het leuke van hem".

"Dat kun je niet menen."

Clarisse at inmiddels een broodje kaas, ze kon alleen met haar ogen lachen.

In deze aanvallen van rivaliteitsgevoelens kwam bij Walter ook de frustratie van vroeger boven toen Ulrich en hij nog jongetjes waren en hij altijd de zwakste was.

18. Moosbrugger

Moosbrugger was een breedgeschouderde altijd goedmoedig lachende timmerman, die iedere vrouw zonder aarzelen zou volgen als hij de weg waarnaar zij vroeg zou zeggen te weten. Maar hij had een prostituée vermoord waarbij het stoffelijk overschot bepaald niet oogde alsof hij het slachtoffer slechts doelgericht van het leven had beroofd.

Zo was hij in de kranten gekomen. Dat bleek de omzet te verhogen dus nu was hij was hij een Oostenrijkse beroemdheid en .

Dat had hem in het nieuws gebracht, waarin de journalistiek hem wegens zijn glimlachende goeiigheid tot goedverkopende beroemde Oostenrijker had gepromoveerd. Om dat zo lang mogelijk zo te houden werd slechts met tegenzin op zijn eerdere moorden en zijn geschiedenis van psychiatrische verpleging gewezen. En de psychiaters deden daaraan met graagte mee door op interessante wijze in pers en rechtszaal van mening te blijven verschillen over Moosbruggers toerekeningsvatbaarheid. Moosbrugger werd - in Wenen -spreekwoordelijk en onmisbaar krantenamusement.

Ook voor Ulrich. Hij bestudeerde de berichten grondig. Van jongs af aan had Moosbrugger straatarm rondgezworven in de stad en op het platteland, op zoek naar baantjes als timmermansknecht. Maar vaak waren die er niet, en dan eindigde hij stiekem slapend op stro in een boerenschuur, de volgende morgen door een woedende boer van het land gegooid, en dan maar weer op zoek naar iets eetbaars waar door de eigenaar minder goed op werd gepast. Deze levensstijl leidde regelmatig tot gewelddadige confrontaties en als hij die won kwamen die er op zijn strafblad bij.

Bij vrouwen hoefde hij natuurlijk al helemaal niet in de buurt te komen. Zijn gedwongen totale onthouding verwrong zijn geest. Stemmen zouden hem, had hij al lang geleden aan de rechter verteld, al bij zijn allereerste vrouwenmoord, dag en nacht roepen.

Van zijn verblijf in gevangenissen en gekkenhuizen had hij geprofiteerd door, in het Hoogduits, juridisch en psychiatrisch jargon te leren, zodat men hem nu in rechtszalen zulke dingen kon horen zeggen als: "dit moet beschouwd worden als de grondslag van mijn bruutheid".

Kortom, Moosbrugger was ideaal volksamusement. En zelf genoot hij er ook van.

Psychiaters die hem het liefst met enkele moeilijke woorden wilden beëtiketteren om hem vervolgens in het gekkenhuis op te sluiten dreigden daarmee een einde aan het verhaal te draaien waar niemand in Oostenrijk op zat te wachten. Maar Moosbrugger had, laten we zeggen met brede instemming - om niet de uitdrukking "grote toejuichingen" te bezigen - tegenover deze beroepsgroep zijn superioriteit gevestigd. Ze hadden geen schijn van kans, hij zette ze zonder moeite op hun nummer en bewees onweerlegbaar dat hij niet in een gekkeninrichting maar in een tuchthuis hoorde.

En zo werd het, Ulrich was er toen bij, de doodstraf, waarop Moosbrugger, terwijl hij werd afgevoerd, zei: "Ik ben daarmee tevreden, hoewel ik u moet toegeven dat u een krankzinnige heeft veroordeeld".

Hetgeen Ulrich de inval bezorgde dat als de mensheid als geheel, gezamenlijk, één droom zou kunnen hebben, dat dan Moosbrugger zou ontstaan.

19. Een brief aan Ulrich van zijn vader

Mijn lieve zoon,

... maanden voorbij ... weinig bericht ... men spreekt lovend over je ... maar eerste schreden altijd stormachtig waarna ... vergeten ... op jouw leeftijd langzamerhand ... wetenschappelijke en maatschappelijke banden niet verwaarlozen ... Zijne Excellentie Graaf Stallburg ... zou je graag ... verondersteld dat je hem voor je weet in te nemen ... toekomst verzekerd. De zaak is deze:

Einde 1918 zal Keizer Wilhelm zijn 30jarig ambtsjubileum vieren, en berichten bereiken Wenen dat men daar nu al bezig is met de voorbereidingen. Het zou een ramp zijn als die Pruisische feestelijkheden het 70jarig jubileum (datzelfde jaar!) van onze Keizer in de schaduw zouden stellen. Vandaar, al is het pas over vijf jaar, dat ook bij ons nu reeds een beweging is ontstaan ... jubileum valt later ... het gelukkige idee is daarom heel 1918 tot een Oostenrijks keizersjaar te maken ...  voor jouw jeugd eervolle plaats in het comité ... ga ook eindelijk eens ... ik schaam me langzamerhand bijna ... langs sectiechef buitenlandse zaken Tuzzi, zijn vrouw, immers bijna een nicht van jou, speelt een belangrijke rol in het comité.

Vader.

TWEEDE DEEL
___

EN ZO GESCHIEDT

 

20. Voor daadkracht en vuur blijken eigenschappen niet vereist

Tja, niks om handen behalve een enkele rechtszaak van een geschifte moordenaar. Ulrich besloot zijn vaders aanbeveling maar eens op te volgen. Nieuwsgierigheid. Veel meer was het niet. Maar toch, het geschiedde: Ulrich besloot toe staan dat hij door de werkelijkheid werd beroerd.

Het begon al met de chauffeur. Die wilde vóór de Hofburg afrekenen want "hij mocht binnen niet stilstaan". Ulrich kreeg hem er niet vanaf en voelde daardoor nu de nabijheid van een hogere macht. Voorbij al die gele rokken, broeken en helmen, stil en recht in de zon als vogels op een zandbank, liep hij in zijn netste pak door lange gangen begeleid naar Graf Stallberg. Kort monsterende blikken van links en rechts maakten hem duidelijk dat hij hier volstrekt niets voorstelde. Daar was de kamer van Zijn Excellentie Graf Stallberg. Het bleek dat je bij dit nivo van deftigheid de bij de kin uitgeschoren bakkebaard moest hebben zoals de gewone Kakaniër die kent van ambtelijke portiers en stationschefs, kennelijk iets dat je vanzelf gaat dragen als je functie op dienstbaarheid berust.

Na netjes enkele vragen over zichzelf te hebben beantwoord dacht Ulrich ineens aan Moosbrugger en zei: "Excellentie, mag ik deze gunstige gelegenheid gebruiken ten bate van een man die ten onrechte ter dood is veroordeeld?"

Daar gingen de ogen van de graaf even goed van open. En hij zag dat Ulrich nu duidelijk verlegen was met zijn initiatief, hetgeen hem bewoog tot een waarlijk grote welwillendheid, want hij converseerde er een tijdje over alsof twee heren hier met staatszaken bezig waren.

Maar op tactische wijze geleidde de graaf het gesprek gezwind terug naar Ulrich's vader en het keizerlijk jubileum, onderwijl een aanbevelingsbrief schrijvend aan de voorzitter van het jubileumcomite i.o. dat, toen hij uitgesproken was af was en waarin stond: "... wij mogen hopen een daadkrachtige en vurige assistent gevonden te hebben ...", en stond Ulrich weer buiten met die brief, als een kind dat bij het afscheid een snoepje heeft gekregen.

Verbluft keek hij naar de brief in zijn hand en dacht:  "Dat heeft me verdorie als een kurk opgetild en me ergens doen belanden waar ik helemaal niet wilde zijn".

Er was iets hier. Wat was dat toch? Ulrich probeerde het lopend naar de uitgang te vinden en het lukte: het was hier verrassend werkelijk.

(Dat had hij zich wel een paar jaartjes eerder mogen realiseren, op de leeftijd waarop Napoleon, zo door hem bewonderd dat hij zich er een tijdlang voor op regimentspaarden had gehesen, de Oostenrijkse keizer had bezocht, maar dan om hem militair zo verpletterend te verslaan dat deze, dankbaar dat hem het vege lijf werd gegund, vervolgens een flink aantal jaren braaf deed wat hem werd opgedragen.)

21. Een graaf met visie (visie in opbouw)

In een andere, maar minstens even prachtige werkkamer liet Zijne Doorluchtigheid Graaf Leinsdorf, de geestelijke vader van het jubileuminitiatief, die inmiddels de "Parallelactie" werd genoemd, zich door een beambte een passage van Fichte's Reden an die Deutschen Nation voorlezen. Hij had die laten opzoeken, omdat het wellicht geschikt was om die volksdelen te winnen die zich eerder bij het Duitse volk dan bij zijn vaderland voelden horen. Maar er zat iets protestants in en dat kon niet. Het boek kon terug, gebood hij.

"We houden het dus zoals het was", beval de Graaf, "vier punten: Vredeskeizer, Europese Mijlpaal, het Ware Oostenrijk en Bezit en Vorming. Schrijf maar een concept".

Nu het dan toch niet anders kon ademde hij wat bevrijd dat hij die Fichtiaanse buiging voor dat soort lieden niet zou hoeven maken. Ze zouden vanzelf wel komen, had hij besloten. Zijne Doorluchtigheid was nog immer diep gewond door de Oostenrijkse nederlaag tegen Pruisen van 1866 waarmee Pruisen de leidende macht in de Duitse gebieden was geworden en Oostenrijk zich met het achterliggende, vol vreemde volkeren, tevreden had moeten stellen, onder wie het dan, voorzover er hier en daar nog wat Duitsers waren, ook nog mode was het Vaderland van Zijne Doorluchtigheid te versmaden nu de "Duitse natie" dan toch onder leiding van Pruisen in de maak was. Nee, hier was werk voor de adel. Het keizerlijk jubileum kwam als geroepen en de voorziene Parallelactie van de graaf zou de eenheid van zijn Vaderland herstellen en versterken.

22. Een reuzekip, doende haar geest te spreiden

Eenmaal buiten de Hofburg dácht Ulrich er al niet meer aan Graaf Leinsdorf te bezoeken, maar naar zijn "grote nicht" die zijn vader hem ongeveer had gesmeekt eens te bezoeken, was hij wel nieuwsgierig.

Uit zijn informaties kon hij niet wijs worden. De een zei "mooi en gewiekst", de ander "verbazend dom", en, meerdere keren: "eenvoudig de ideale vrouw". Op zijn vraag of ze ook een amant had: "gek, dat heb ik me nou nog nooit afgevraagd".

Een schoonheid, maar van geest, had Ulrich vermoed, een tweede Diotima.

Maar ze noemde zich Ermelina en heette eigenlijk gewoon Hermine. Voor haar was Tuzzi, destijds nog een kansloze burgerbeamte ergens onderin het extreem feodale Buitenlandse Zaken, een goede huwelijkspartij geweest. Zijn vervolgens voor iemand als hij volstrekt unieke opgang tot rechterhand ("en hoofd", werd er geroddeld) van de minister van de belangrijkste afdeling daar, had haar braaf geleerde middelbare schoolstof ineens nuttig gemaakt in de contacten met al die belangrijke mensen die nu bij hen de deur plat liepen omdat ze iets van Tuzzi moesten.

Bij binnenkomst te haren huize werd Ulrich verrast. Zij bleek een ravissante dame, groot van stuk, van ongeveer zijn leeftijd. De hand die zij hem reikte was vet en gewichtloos. Hij hield eigenlijk iets te lang vast, het voelde aan als een dik voorjaarsblad, dus de lange spitse nagels leken ieder moment weg te kunnen vliegen in het onwaarschijnlijke. De hand, in de grond genomen immers een nogal schaamteloos orgaan dat alles betast als een hondesnuit, had hem even overweldigd.

Diotima begon met een uitleg van de Parallelactie. Er kwam veel geest voorbij maar Ulrich zag tussen haar woorden ook regelmatig van die zwart-gele bindlinten waarmee de dienaren van de keizer hun ambtelijke dossiers bij elkaar hielden. Al snel kwam ze erop: "Wij moeten en willen een zeer groot idee verwezenlijken".

"Heeft u iets specifieks op het oog?"

Kijk dat had Ulrich nou niet moeten vragen. Ten eerste had ze dat natuurlijk niet. Ten tweede wist hij heel goed dat men zoiets zonder het nader te willen ontleden beamend en bewonderend te bejegenen. En in stilte.

En zo bracht hij Diotima wat in de verdediging, probeerde haar daar weer met een grapje uit te redden, maar lachen ho maar.

Niet veel later begreep hij dat het gesprek als ten einde werd beschouwd. Hij nam afscheid, vermoedende dat het lichamelijke gedeelte van deze ontmoeting, wederzijds, heel wat beter was verlopen.

23. Eerste inmenging van een groot man

Dr. Paul Arnhem, rond de veertig, een zoon van een van de rijkste ijzermagnaten uit het Pruisische Keizerrijk, een jood, was zojuist in Wenen gearriveerd.

Hij werd verondersteld zijn vader te willen overstijgen en zich voor te bereiden op een ministerschap. Tuzzi, met zijn uitstekende buitenlandse contacten, wist dat dat nooit zou lukken, tenzij de wereld eerst ten onder zou gaan (en zelfs Tuzzi wist toen nog niet dat de wereld een dergelijk gedurfd project inderdaad binnenkort ter hand zou gaan nemen, en wel met zoveel vrucht dat hij, Tuzzi, slechts vijf jaren later alle niet-Oostenrijkse delen van zijn geliefde keizerrijk in de portefeuille van zijn eigen afdeling zou krijgen).

Rachel, het joodse kamermeisje van Diotima, die haar natuurlijk "Rachelle" noemde, vertelde opgewonden wat er allemaal over Arnheim werd gezegd: hij zou met een eigen trein zijn gekomen en een heel hotel hebben gehuurd. En zijn huisjongen was een neger.

Diotima geloofde het niet echt (al was het laatste waar) maar ze liet haar praten want ze kon er zeker van zijn dat deze grote man binnenkort bij haar op de stoep zou staan.

Daar was ze niet verlegen mee want inmiddels was zij de wervelende gastvrouw van haar eigen salon, waaraan Zijne Doorluchtigheid Graaf Leinsdorf een betekenis had toegedicht (een "ambt" zei hij zelfs) bij het dirigeren van de Parallelactie i.o.. Daar "moest en kon" een warm welkom zijn voor de keizertrouwe invloedrijke rijksgenoot: de Tjech, Slowaak, Silesier, Galiciër, Transsylvanier, Hongaar, Kroaat en Bosniër die er positieve gevoelens van zijn natie jegens de keizer-koning zou kunnen verwoorden en de wijze waarop daaraan in zijn kringen te zijner tijd in het "keizersjaar" 1918 plechtig gestalte zou kunnen worden gegeven. Een salon voor hen allen, dus waarom niet ook een puissant rijke Pruisische jood?

24. Bezit en vorming

Een "ambt", dus. Natuurlijk, als rijksvrije (direct onder de keizer vallende) graaf was Leinsdorf, en hoorde te zijn, van diepe religiositeit, maar hij besefte (ook in zijn hoedanigheid van bezitter van menige fabriek) dat niet alle voor deze moderne tijd vitale vaardigheden uit de bijbel geleerd kunnen worden. Toch moest Zijns inziens de band tussen zakenleven en de eeuwige waarheden gekoesterd blijven in een verdiepte burgerlijke vorming, en in die zin was Zijne Doorluchtigheid niet slechts een religieuze, maar ook een burgerlijke idealist.

En vanuit dat perspectief bezag hij ook de salon van Diotima, waar je Kenzinisten en Kanisisten kon treffen, waar je een taalkundige van het Bo naar woorden kon zien zoeken in zijn gesprek met een deeltjesonderzoeker, een tonkoloog zich kon horen excuseren omdat hij met zijn kaviaar bijkans op een quantumfysicus botste. Afgezien nog van de vertegenwoordigers van de literatuur en poezie, die altijd voorzichtig en met mate dienden te worden toegelaten en daarom thuis tevergeefs op hun volgende uitnodiging konden zitten te wachten als de kranten met meer superlatieven over anderen waren gaan schrijven.

Maar het lekenelement was evenzeer van belang: in deze moderne tijd waar de economische wetenschap en de natuurkunde met hun hete adem de theologie in de nek bliezen, behelsde dit toch meer en meer de bankdirecteuren, de technici, politici, topambtenaren en hun gezelschap. Zij ontbraken dan ook bepaald niet.

Tenslotte de vrouwen. Daarbij dacht Diotima niet in de eerste plaatst aan intellectuele vrouwen, maar gaf de voorrang aan "dames", vanuit het hoge beeld dat zij had van wat zij noemde de "ongebroken vrouw". Dames die begrepen dat dame zijn een volledige roeping was die door nevenactiviteiten slechts verbleekt. Deze leidraad maakte, een bijkomend voordeel, dat haar salon, waar veel à deux werd geconverseerd zeer in de smaak viel bij de jonge mannen van de hoge adel.

Graaf Leinsdorf ging niet zover het zo samengestelde salonmengsel als "ware voornaamheid" aan te duiden, hij hield het op "bezit en vorming". En noemde het ook "ambt", omdat Zijns inziens "ambt" niet uitsluitend voorbehouden was aan het personeel van keizerlijke ministeries, maar dat veler, ja, ieders functie in de maatschappij, arbeider, vorst en ambachtsman eigenlijk welbeschouwd een "ambt" was.

Een samenzijn op een avond in een salon wekt al snel de indruk van menselijke eenheid, en dat was wat Diotima "cultuur" noemde. Zij stelde de intense belangstelling van de kant van Leinsdorf enorm op prijs, ook al omdat zij niet wist dat Zijne Doorluchtigheid uit overwegingen van bewaking en veiligheid liever niet zo veel vreemde lieden in zijn eigen paleis ontving.

Toch zuchtte ook Diotima af en toe onder problemen: de geest bleek niet alleen groot maar vooral erg veel en gevarieerd. Graaf Leinsdorf kon makkelijk binnenlopen, iets over verdiepte vorming zeggen en weer naar huis gaan, het probleem zat hem niet in de diepte maar in de onvoorstelbare breedte. Zelfs als het over de eenvoud van het oude Griekenland of de betekenis van de profeten ging kon je er donder op zeggen dat als je er twee deskundigen van uitnodigde de zaak vol twijfel en niet bevestigd vermoeden bleek. En dat was ook een van de redenen waardoor het gezelschap tendeerde uiteen te vallen in groepjes van twee: om nog wat zicht te kunnen houden op de in de conversatie rijzende verschillen van mening.

En de verhouding tussen haar eigen geestesadel, die haar ambitie haar had ingegeven, en de echte adel die haar salon bezocht, wilde ook al niet altijd vlotten.

Zo had zij bij de analyse van de tegenkrachten in haar leven, deze gebundeld in het besef dat wij niet alleen in een cultuurtijd, maar ook in een tijd van civilisatie leven, en met civilisatie bedoelde zij alles wat zich treurigerwijze verzette tegen haar pogingen tot verheffing. En daar hoorde haar man bij.

25. Diotima's civilisatiebegrip (of: het lijden van een getrouwde ziel)

Diotima voelde zich alsof zij geen ziel had. Zo ze er al een had, dan voelde het alsof ze er niet bij kon.

Ja wat is dat ook, een ziel. Op zijn minst iets dat wegkruipt als je over algebraïsche reeksen begint. Ze meende dat ze er in haar jeugd nog regelmatig een glimp van had opgevangen. Ze had er de bijbel regelmatig op nageslagen, maar die geheimzinnige en onduidelijke woorden hadden haar ook al niet op een spoor gebracht.

Misschien was wat zij ziel noemde een klein kapitaaltje van liefdesvermogen dat zij in de tijd dat zij trouwde nog had bezeten, waarvoor Sectiechef Tuzzi, een nuts- en verstandsmens, geen geschikt investeringsobject was gebleken. Een hardwerkend man met een strikte dagindeling waarin alles zijn plaats had, die als hij vrij en thuis was gezwind naar zijn studeerkamer ging om zijn kennisoverwicht in zijn departement op de vereiste sterkte te houden. Ook de erotiek had zijn plaats: daarin kwam hij snel tot zaken, één keer per week voor het slapen. Direct voor het slapen.

Tuzzi was vóór zijn huwelijk een bordeelbezoeker van de rustige, niet lastige en berekenbare soort geweest en had dat protocol in zijn huwelijk meegenomen. Diotima verried haar lichaam dan als het ware aan hem en die onderworpenheid vervulde haar, hoewel zij wist dat het niet als ondeugdzaam werd gezien, heimelijk met afschuw. Tuzzi was zich van geen probleem bewust.

En zo was zij een vurig en ambitieus idealiste geworden. Zij voelde dat haar sociale expansie door haar man niet erg serieus werd genomen, waardoor haar vuur ook nog door wat wrok en rivaliteitsgevoelens werd aangewakkerd.

Het was juist in die tijd dat Dr. Arnheim met zijn kleine negertje in Wenen arriveerde en kort daarna door Diotima werd ontvangen.

26. De vereniging van ziel en economie. De man die alles kan wil de Barokbetovering van de oude Oostenrijkse cultuur genieten, waardoor de Parallelactie een idee wordt geboren.

Diotima had Rachel de kamer uitgestuurd en genoot ervan het negertje nu even helemaal voor zichzelf alleen te hebben. Zo kwamen haar gedachten (en haar beleefde vragen) ook op diens weldoener Arnheim, erfgenaam van een wereldomspannend staalconcern, maar ook schrijver van boeken, die zij met instemming gelezen had. Ze gingen over de vereniging van de economie met de ziel en die van de macht met de idee.

Met instemming, want dat de politiek en de diplomatie van de Europese adel met één been in het graf stond hoorde Diotima overal, en de afkeer van deskundigen begon ook alom merkbaar te worden.

Wat haar ook beviel was dat hij er helemaal niet joods uitzag (terwijl haar fysiek tegelijkertijd op Arnheim een met lichte corpulentie beklede hellenistische indruk had gemaakt, met net dat beetje extra vlees om het niet te star klassiek te maken).

En dan zijn motivatie om naar Wenen te komen. Daar had hij het helemaal mee gemaakt bij Diotima: hij had gezegd wat bij te willen komen van al dat gereken, van het materialisme, van de lege rationaliteit, in de barokbetovering van de oude Oostenrijkse cultuur!

Daarop had zij zich niet meer in kunnen houden en hem haar streven bekend bij te dragen aan de bevrijding der ziel van de civilisatie, "waar alle in Wenen maatgevende kringen zich thans mee bezighielden".

Arnheim had haar daarbij nauwelijks kunnen laten uitspreken en aangevuld dat nodig "nieuwe ideeën, eigenlijk überhaupt ideeën in machtssferen gebracht moesten worden."

En zo was een idee geboren dat de Parallelactie tot nu toe deerlijk ontbroken had.

27. Wezen en inhoud van een grote idee.

Vooralsnog toonde deze grote idee zich aan Diotima slechts als de zekerheid dat de Pruis Arnheim de geestelijke leiding van de grote Oostenrijkse actie op zich diende te nemen, hoewel zij begreep dat de verwezenlijking, vanwege het onmiskenbare feit dat er enige Oostenrijks-Pruisische rivaliteit aan de Parallelactie ten grondslag lag, enige ruimdenkendheid zou vergen.

Maar dit betrof tenslotte slechts het lichaam van de idee. Wat de ziel ervan betrof waren Diotima's eerste gevoelens kuis en fatsoenlijk, en daar verscheen haar in alle onschuld ineens het gespierde lichaam van Ulrich: met deze "onrijpe" jongeman, zou het in gezelschap van Arnheim en haar nog wel eens iets kunnen worden!

28. Een hoofdstuk dat iedereen kan overslaan die niet veel op heeft met het werk aan gedachten.

Ulrich had eens half bedacht hoe differentiaalvergelijkingen te gebruiken om een aantal natuurkundige processen te beschrijven. Hij had er gewoon plezier in en zat, met mooi weer achter dichte gordijnen te viegelieren.

Maar zijn oefenvoorbeeld, een toestandsvergelijking van water, deed zijn gedachten afdwalen naar al dat water op onze planeet en de misverstanden die er over hadden bestaan van de tijd der oude Grieken tot eigenlijk nog maar enkele tientallen jaren geleden. En hoe levensgevaarlijk het vaak was geweest daarop te wijzen. Nog steeds kon de over water verworven kennis, voor wie geleerd had dat sommigen het in wijn konden veranderen en zeker voor wie er nog mee gedoopt was en daar een gevoel van veiligheid aan had overgehouden, een zo onverdraaglijke ontnuchtering zijn dat de politie beter een oogje in het zeil kon houden.

Hij opende zijn gordijnen, en verbaasde zich dat het denken ondanks dat nog zo goed opgeschoten was, terwijl toch de meest geweldige gedachte onmiddellijk het veld ruimt als iemand zegt dat iemand anders een haar op zijn neus heeft.

Vreselijk.

29. Heldere momenten en onderbrekingen van een normale bewustzijnstoestand

Ulrich had met Bonadea een teken afgesproken dat hij alleen thuis was. Dat was hij altijd, maar hij gaf het teken niet, al wist hij dat ze op den duur toch zou aanbellen. En dat deed ze.

Boos was ze veel aantrekkelijker dus in de kortste keren was het allemaal weer gebeurd.

Half in zijn gedachten hoopte hij dat ze zich snel zou aankleden en, gedreven door verplichtingen, zou vertrekken. Maar ze deed het, zag hij stiekem door een kier, langzaam aan, en brak vervolgens zelfs alle activiteit af, kennelijk gepikeerd dat hij geen aandacht aan haar besteedde, wachtende tot hij een initiatief zou nemen. Half gekleed was ze nu verdiept in een mooi kunstboek.

En daar dook ineens Moosbrugger in hem op. Een heel stuk van het verhoor, helemaal zoals het was, alsof er een geluidsopname in zijn hoofd werd afgespeeld. Hoorde hij stemmen? Hem bekroop enige ongerustheid maar gezien het verloop van deze eerste ervaring vond hij het eigenlijk wel meevallen.

Toen Bonadea haar kunstboek eindelijk had weggelegd om half aangekleed in gekwetste pose de door haar begeerde verzoening te incasseren, moest zij in plaats daarvan kennis nemen van Ulrich's visie op Moosbrugger. Ze probeerde zo snel mogelijk van Moosbrugger af te komen door partij te kiezen voor de zo kommerlijk gesneefde dame, in de hoop dat Ulrich voor de laatste als overgeblevene ook geen belangstelling meer zou hebben, en de weg vrij zou zijn voor een gesprek van vrouw tot man.

Maar Ulrich wilde weten of het haar vaste gewoonte was altijd voor het slachtoffer te kiezen, en zo ja, hoe zij dan haar echtbreuken rechtvaardigde.

Echtbreuken! Vooral het meervoud krenkte Bonadea. Zij ging zitten en richtte een verachtende blik op het plafond.

32. De vergeten, hoogst belangrijke geschiedenis met de echtgenote van een majoor

Wat was dat toch met die Moosbrugger? Wat bewoog hem, vroeg Ulrich zich af, in dat gedoe, die vrijwel tot Wenen beperkte sensatiezucht, dat geschrijf in die kranten hoe en waar precies hij zijn mes ... dit gruwelijke spel met een willig slachtoffer van de media. Hij dacht er niet over zich er mee te bemoeien, aan welke zijde dan ook.

Het raakte hem ergens anders. Hij dacht ineens aan die zin: "Zelfs als zielen zichtbaar zouden zijn zou de ziel van de sodomiet dwars door een menigte kunnen lopen, zich van geen kwaad bewust". Hij had zoiets eens bij Maeterlinck gelezen, die hij inmiddels erger vond dan parfum op brood, maar het gaf hem weer het smadelijke gevoel zijn leven lang nooit te zijn teruggekeerd naar die andere, die echte zinnen van die geheimzinnige taal, die van een weke, donkere innerlijkheid, zo tegengesteld aan de autoritaire toon van de wiskundige en de wetenschappelijke taal.

Op zijn twintigste was er eens iets vreemds gebeurd. Hij was, ja, je moet toch zeggen verliefd geworden op een vrouw van een majoor, niet zo jong meer, wat artistiek aangelegd, hetgeen zij in verband met haar maatschappelijke positie voorbehield aan bruiloften en partijen. Voor Ulrich was dat iets onbekends en verontrustends geweest want liefde had hij tot dan toe slechts met neuken geassocieerd. Hij ervoer het dan ook als een ziekte.

Het moet voor de vrouw in kwestie ook desorienterend zijn geweest een luitenant van twintig haar als door een trechter wervelend van gedachten te horen informeren over sterren, bacterieën, Balzac, Nietzsche en zulke dingen meer.

Een niet in het minst geensceneerd struikelpartijtje tijdens een paarderit was, vóór een van beiden het in de gaten had gehad, in tongzoenen afgegleden. Pas toen dat was begonnen, vroeg men zich, onafhankelijk van elkaar, aan beide zijden af waar men nu toch ineens mee bezig was.

Toen Ulrich haar schreef dat hij op een strikt noodzakelijk reis moest, voelde de majoorsvrouw onder haar tranen meteen de opluchting. Ulrich spoorde naar zee, en nam voor de zekerheid nog een veer om zich op een eiland te laten afzetten, waar alles gelukkig weer over was gegaan.

En nu dan dus die Moosbrugger ...

33. Breuk met Bonadea

Maar we waren nog waar Bonadea op de divan lag. Ze had haar demonstratieve plafondstaren, toen het niet bleek te baten, opgegeven. Na nog enig geirriteerd langs elkaar heen praten ging zij er toe over zich bruusk aan te kleden maar ook dat wist geen toenadering van Ulrich te bewerkstellingen. Uit haar motoriek maakte Ulrich op dat ze niet terug zou komen.

En inderdaad, met moeite, maar dapper hield ze haar verdriet bij zich, deed haar sluier weer om en beende, beleefd door Ulrich begeleid, zijn malle kasteeltje uit.

34. Een hete straal en koud geworden muur

Dat was dat. In wiskunde had Ulrich geen zin meer. Vanavond maar naar Walter en Clarisse, al kwamen ze nooit eens bij hem. In zijn hal schreef hij een briefje om zich per post aan te kondigen. De dingen aan de muur hingen natuurlijk altijd al stil, maar nu leek het of ze alleen stil waren omdat de tijd even was stopgezet, vooral dat gewei, dat op Bonadea leek wanneer zij heur haar deed.

Het leek of alles halt gehouden had om even om uit zijn rol te vallen: ik ben maar toeval, zei de noodzakelijkheid. Met puisten en pukkels was ik even mooi geweest, sprak de schoonheid.

En dat gevoel verbond alle beslissende momenten die Ulrich zich van zijn leven herinnerde.

De straat op, om de brief af te geven. Daar bewoog alles ineens weer en was hij tussen al die mensen die al hun mensendingen aan het doen waren, als een golf tussen de golven. Lekker gevoel wel, na dagen van schuiven met variabelen en vergelijkingen.

Tien, vijftien jaar geleden, toen hij middelbare scholier was en de koortsige en gepassioneerde Weense culturele omwenteling de straat was gaan beheersen had het nóg lekkerder gevoeld, hoewel er toen al meteen dat beklemmende besef was dat de valse en loze kreten toch weer het hardst en profijtelijkst weergalmden, waardoor de meesten zich uiteindelijk toch in een slaapverwekkende rol zouden laten verstikken.

De meeste mensen zien het graag dat de wereld op hen is voorbereid, van alle gemakken voorzien. En in de meeste perioden der geschiedenis was dat ook keurig geregeld: de wereld, het overzichtelijk pallet van mogelijkheden helder aangegeven, zo afgewerkt en volledig, hard als gebeiteld in steen, dat je je een overbodige nevel voelt die er langs strijkt. Maar weinigen voelen dat, terwijl de meesten op middelbare leeftijd niet meer weten hoe ze zichzelf gevonden hebben, hun genoegens, wereldbeschouwing, echtgenote, karakter, beroep en succes, terwijl ze wel duidelijk voelen dat er weinig meer aan te veranderen is. Het geheel noemen ze hun eigenschappen, en ze zouden niet graag vernemen dat ze eigenlijk om zo te zeggen op de kleverige bodem van een vleesetende plant vastgeplakt liggen te wachten op hun einde.

In dat stadium is de herinnering aan de eigen jeugd verzwakt. Waarin juist de tegenkracht aan het werk is, men zich juist wil losrukken, vluchten, anders zijn, desnoods met gevaar voor eigen leven.

Maar ook dat ontleent men graag aan een ander, of het nu een nieuwe baarddracht of een nieuwe gedachte is, de jeugd stort zich erop als de mussen op het brood.

Ulrich kwam op een pleintje waar toen tijdens de Weense culturele vernieuwing zijn vrienden hadden gewoond (al kende hij niet al die artistieke vernieuwers van destijds persoonlijk, vrienden waren het wel). Maar die woonden, hoogleraren, beroemdheden en namen geworden, uit de nevel in de verstarring geraakt, nu al lang ergens anders, en het pleintje zelf was als een fossiel achtergebleven.

Maar ieder die die geschiedenis ooit verhaalt zal zeggen: daar waren ...

35. Directeur Leo Fischel en het Principe van de Ontoereikende Grond.

Daar kwam hij Leo Fischel tegen, een oude bekende, nu procuratiehouder met de titel van directeur, bij Lloyd's in Wenen. Die ergerde zich, want had een rondschrijven van Graaf Leinsdorf te lang laten slingeren, wat waarschijnlijk te maken had met zijn gezonde zakelijke opvattingen over vaderlandslievende acties als die van hoge kringen uitgingen: "stinkt".

Zeker als er voortdurend een uitdrukking viel die hij gelukkig nooit in zijn zakelijk correspondentie tegenkwam: "de ware".

Maar Leinsdorf was niet alleen uit hoge kringen. Hij was ook een belangrijk zakenman. Lloyd's deed zijn beurstransacties. Leo moest iets doen.

Daar kon Ulrich, die er iets mee te maken scheen te hebben, hem helpen. Hoewel hij haast had, schoot hij hem even aan: "Hallo Ulrich, zeg ik weet wat vaderlandsliefde, vooruitgang en Oostenrijk zijn, maar ware vaderlandsliefde, ware vooruitgang en het ware Oostenrijk? Wat zijn dat precies?".

"Het POG", antwoordde Ulrich.

Een schot in de roos. Afkortingen. Daar was Leo goed in geworden. In zijn wereld begon het ervan te regenen. Maar het wantrouwen was er niet geheel mee weggenomen: "Nee even serieus, want ik moet naar een vergadering".

"Het Principe Des Ontoereikenden Gronds" zei Ulrich. "Als filosoof weet je toch wat dat is, en toch ook dat de mens meent daar zelf recht tegenin te moeten gaan door alleen datgene te scheppen wat eigenlijk geen voldoende reden heeft".

Leo voelde zich filosofisch verleid hier tegenin te gaan maar zijn haast won het: "luister, ik moet iets doen ik heb een brief gekregen, help me nou even".

"Goed. Je kunt het beste denken aan een enzym of een katalysator." Ulrich negeerde de het geirriteerde wegwerpende gebaar en de blik van Leo op zijn uurwerkje, "Het het zorgt ervoor dat een proces zich in gang zet maar in het eindresultaat is er niets van terug te vinden. Denk daarbij aan hoe vruchtbaar oorlogen, en de rotstreken en hatelijkheden die er uit voortkwamen, voor de vernieuwing van de wereld zijn geweest".

"Alsjeblieft", fluisterde Leo.

"Ik zweer het je, niemand weet nog wat de ware is, maar reken erop: het staat op het punt werkelijk te worden!"

Peinzend keek Ulrich de snel de straat uit lopende Leo na.

36. Dankzij het voornoemde principe bestaat de Parallelactie grijpbaar voor men weet wat zij is.

Leo Fischel geloofde, zoals alle bankiers in augustus 1913 dat deden en nog precies 16 jaar zouden blijven doen, in de vooruitgang.

Maar hij wist dat hij er niet van uit mocht gaan dat de vooruitgang waar Leinsdorf het over had dezelfde was. En omdat hij de gewoonte had opgevat deskundigheid in een zaak gelijk te stellen als de durf om er zuiver uit eigen overtuiging en voor eigen risico kapitaal op in te zetten, meende hij van de zaken die in Leinsdorf's brief werden aangeroerd niets af te weten.

"Niet weten" betekende in Leo's bankroutines: een deskundige adviseur zoeken, waarbij hij gezien de aard der zaak in de eerste plaats dacht aan zijn directeur-generaal. Die had gelukkig ook zo'n brief gehad, evenals diens superieur, met wie hij er ook al over had gesproken, zodat Leo zich er toe kon beperken met geimponeerde mimiek de uitleg te beluisteren.

Hij raakte zijn allereerste indruk van de zaak daarbij niet kwijt, maar concludeerde dat die strikt privé moest blijven, ook in eigen huis - zijn twistzieke vrouw kwam uit het milieu van de hoge burokratie, waardoor hij vermoedelijk de enige in zijn bescheiden rang was die Leinsdorf's brief had gekregen - en dat hij er verder geen werk van zou hebben als hij zich maar telkens geimponeerd toonde wanneer het ergens ter sprake kwam.

Ondertussen was het hoog boven Leo de indruk van von Meier-Ballot, de gouverneur van Lloyd's Wenen, dat dit, als hij een beetje handig zou praten en doneren, een ministerschap zou kunnen opleveren, hetgeen, mocht dat slagen, hem en zijn bank ongetwijfeld geen windeieren zou leggen.

Die indruk werd versterkt toen hij op de industriele club de vroegere ministers von Holtzkopf en Baron Wisnieczky tegenkwam, die op verzoek als tussenfiguren hadden gediend tijdens pogingen weer een regering te vormen die weer op voldoende steun in het hele rijk zou kunnen rekenen, en vervolgens weer opgelucht aan het verzoek hadden voldaan hun ministersplaatsen vrij te maken voor de volgende mislukte poging.

Zo kenden zij het probleem en de wanhoop van binnenuit en wie weet of zoiets als waar Leinsdorf nu mee bezig was ... v. Meier-Ballot besloot deze ontwikkeling op korte afstand te gaan volgen. Zo leek ook hier de methode-Leinsdorf, die deze zelf aanduidde als "eerst de mensen mes en vork geven, en dan ze leren netjes te eten", te werken.

37. Een schrijver bezorgt Graf Leinsdorf door de uitvinding "Oostenrijks jaar" grote onaangenaamheden; Zijne Doorluchtigheid verlangt heftig naar Ulrich

Ulrich, wij brengen het in herinnering, had de brief die hij van Graf Stallberg had gekregen, waarin deze zich tegen Zijne Doorluchtigheid Graaf Leinsdorf over zijn "vuur en daadkracht" had uitgelaten, besloten niet te gebruiken voor het maken van dat bezoek waartoe hij, kon je toch bijna zeggen, als onderdaan van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie bevel had gekregen, omdat zijn interesse slechts "Diotima", zoals hij haar gedoopt had, had gegolden.

Tevens brengen wij in herinnering dat Diotima, toen de betekenis van Arnheim voor de Parallelactie in haar hemel was gaan twinkelen, ineens ook Ulrich, naast haarzelf en Arnheim, als een wat kleinere maar welgevormde ster in beeld was gekomen.

Nu zullen wij dan hieronder leren hoe Graf Leinsdorf, die alleen nog maar van Ulrich had gehóórd, wanhopig naar hem ging verlangen, ja, zelfs op een dag bad dat hij zou verschijnen - hoewel hij zich daar de volgende dag al weer voor schaamde.

Iets was Leinsdorf uit de hand gelopen. Een journalist had iets gehoord en was, om zijn artikel vol te krijgen, niet onverdienstelijk aan het fantaseren geslagen over een "Oostenrijks jaar" dat in de maak zou zijn. Daarmee had hij van alles losgemaakt uit allerlei hoeken en gaten van de samenleving. Wie oproept "Oostenrijks" te zijn moge weinig weerklank vinden, maar een "Oostenrijks jaar" bleek voor tallozen een prachtige gelegenheid zaken onder de aandacht te brengen als daar zijn een spuugnap die met een eenvoudige greep gesloten kan worden, de afschaffing, in publieke gelegenheden, om hygienische redenen, van zoutvaatjes waaruit met zich met zijn mes bedient, de invoering van de stenografie van Öhl, de terugkeer naar een meer natuurlijke levenswijze, een metapsychische theorie van de hemelbewegingen, de vereenvoudiging van het landsbestuur en de hervorming van de sexualiteit.

Graf Leinsdorf had verwacht te ontketenen: een krachtige uit de boezem van het volk opstijgende boodschap van eenheid en patriottisme, onder leiding van de geleerdheid, de geestelijkheid en van die vaste namen die men altijd hoort bij charitatieve manifestaties, maar deze creatieve volksdrift van wereldverbetering, deze plotse kakofonie van kreten van die tallozen die uit hun geestelijke kerkers bevrijd wilden worden vervulden hem met gruwel.

Zijne Doorluchtigheid liet naar Ulrich zoeken, maar diens verbinding met dat malle kasteeltje was nog niet tot het bevolkingsregister doorgedrongen. Ook Diotima kon hem niet beter informeren, en meende overigens voor de secretarispost nu toch een veel betere kandidaat te hebben. Maar Leinsdorf vertelde haar kortaf dat hij al helemaal op Ulrich ingesteld was en een Pruis niet kon gebruiken, ook geen hervormingspruis. Dat het zo al moeilijk genoeg was. En hij (het idee om gewoon even een briefje aan Ulrich's vader te schrijven mag in deze roman om aanstonds duidelijk wordende redenen niet bij hem opkomen) vertelde haar, ineens had hij dat idee gekregen, dat hij nu onmiddellijk naar zijn vriend de President van Politie zou gaan, die toch iedere staatburger moest kunnen vinden.

38. Clarisse en haar demonen

Er werd weer stevig quatre main gespeeld toen de post met het briefje van Ulrich aanbelde.

"Jammer", zei Walter toen Clarisse het bericht las dat hij vanavond zou komen.

Even later klonk het stuk weer door als een stoomtrein. Voor zich rolde hij over een reeks drukke notenbalken, achter zich liet het een klinkend, beluisterd landschap.

Het ging goed. "Zou het vandaag de dag zijn?" vroeg Walter zich af. Hij wilde Clarisse niet onder dwang bij zich terugbrengen. Het besef zou in haar zelf moeten bovenkomen, en dan zou ze zich zacht naar hem toebuigen.

Maar het was nog niet afgelopen of ze zat al weer heel ergens anders met haar hoofd. In onbestendige nevel sprongen beelden in haar omhoog, versmolten, trokken over elkaar heen, verdwenen, zo ging het er altijd toe in Clarisse's denken. Vaak meerdere gedachten tegelijk, even later geen enkele, maar dan kon je ze als demonen achter het toneel voelen staan. En de volgorde van belevenissen in de tijd, waar andere mensen zoveel steun aan hebben, werd bij Clarisse een soort sluier, soms met de vouwen dicht over elkaar, soms oplossend in een nauwelijks zichtbaar waasje.

Zij was nu even omringd door Ulrich, Walter en Moosbrugger (over wie Ulrich haar had verteld).

Je moet eigenlijk niet ophouden met pianospelen, dacht ze. Ze gooide de bladmuziek terug en begon weer van voren af aan.

Walter lachte en ging ook weer meedoen.

"Wat doet Ulrich eigenlijk met die wiskunde", vroeg Clarisse.

Walter haalde tijdens het spelen zijn schouders op alsof hij achter het stuur zat.

"Je moest eigenlijk doorspelen tot het einde", dacht Clarisse. "Stel dat je tot je dood niet meer zou stoppen, wat, van al het verschillende wat iedereen over Moosbrugger vindt, zou hem dan echt blijken te zijn?" Ze had geen idee.

Ze wist nu dat ze ooit iets geweldigs zou doen, maar ze wist niet wat. In de muziek ervoer ze dat het sterkste en dan hoopte ze dat Walter een nog groter genie zou worden dan Nietzsche, om het niet eens over Ulrich te hebben, degene die haar Nietzsche's werk ooit cadeau had gegeven.

Wat had ze al niet gedaan. Piano leren spelen, daarin Walter voorbij gestreefd. En wat een hoop boeken gelezen. Ze zagen er ineens uit als zwarte vogels die om een meisje fladderen dat in de sneeuw staat. Het werd een zwarte muur met witte eilanden erop. Van al dat zwart werd ze bang. "Is hij de duivel?" dacht ze "Is de duivel Moosbrugger geworden?".

Haar vingertoppen doken weer in de waterval van muziek, op de bodem van de beek slangen en kronkels. Daar ging ze Moosbrugger's cel in, haar hart sidderde maar toen het rustiger werd voelde het of haar hele ik die cel had gevuld. Ze legde Moosbrugger haar handen op zijn ogen en hij veranderde in een mooie jonge man. En zij er naast, ook heel mooi, niet zo mager en spichtig als ze eigenlijk was.

Walter's spel werd een beetje onzeker en ze wist meteen waar dat van kwam: het kind. Hij wilde een kind. Dat was haar dagelijks strijd.

Ze sprong weg bij de vleugel en gooide de klep dicht. Ze hijgde ineens. Walter had nog net zijn handen kunnen redden. Hij wist het: dit was omdat Ulrich nu zou komen. Die maakte dan iets wakker dat onderin haar aan een ketting lag te rukken. Het verontrustte hem.

Nee ze hield niet van Ulrich, had Clarisse boos op Walters suggestie geantwoord. Maar er zat, geloofde Walter, een bedwelmend korreltje bij dat geen boosheid was.

Het werd donker.

39. Een man zonder eigenschappen bestaat uit eigenschappen zonder man

Ulrich kwam niet, want door Leo was hij in gedachten geraakt. Die extra maatschappelijke galm die steevast bij de waarheid wegbleef en dan vroeg of laat weer een leugen ten deel viel, "alleen met leugens gaat het vooruit" dacht hij, "dat had ik Leo nog moeten zeggen".

Dat Ulrich geen eigenschappen had betekent niet dat hij niets had geleerd, want hij deed wel dingen, hartstochtelijk zelfs in zekere zin. Daar leerde hij dan telkens hoe B uit A voortvloeide en hoe je iets kon doen - als je het wilde: boksen, paardrijden, wiskunde enz. Maar dat had zich bij hem slechts opgebouwd als een enorme catalogus van eigenschappen zonder man, waar deze man zonder eigenschappen dan later weer wat in kon rondbladeren zonder het gevoel te krijgen dat het hem persoonlijk aanging.

Het is niet moeilijk deze tweeendertigjarig man Ulrich in zijn grondtrekken te beschrijven: een enorme mentale beweeglijkheid die wijst op een veelzijdige getalenteerdheid. Hij heeft aanvalslust. Zijn manier van leren is het gebruiken van anderen als voorbeeld voor experimenten met zichzelf maar zal zich nooit met hen gaan identificeren onder de vlag "ik ben ook zo iemand". Hij erkent geen algemene rechten, hoogstens een ad hoc zuiver individueel recht op een bepaald specifiek terrein dat hij door een bepaald iemand persoonlijk verworven acht. Ook geen plichten, behalve de plichten die hij persoonlijk voor zichzelf heeft bedacht en die vallen meestal uiteindelijk weer bij hem in ongenade. Hij bazuint ze ook niet uit.

Oftewel: als Ulrich als bevruchte eicel gewoon zonder ook maar één keer te delen was gestorven, zou hij een werkelijk volmaakt leven hebben gehad. Nu zat hij met de brokken.

Alles lijkt een geest te hebben: de geest van de trouw, van de liefde, de mannelijke geest, de gevormde geest, de grootste geest van deze tijd, we houden van van alles de geest hoog, en we handelen in de geest van onze beweging. Maar een enkelvoudige, ongedeelde, nergens vast mee verbonden geest, in zijn eentje, wie is nou ooit zoiets tegengekomen?

(Wanneer het U, lezer, daagt dat deze grondtrekken van Ulrich misschien wel eigenschappen zijn, hoop ik dat U net als ik ineens het zwart van Clarisse's muur ziet, een lichte angst als de hare U bekruipt, en wat voor Clarisse doorspelen op de piano is, dat is voor mij doorschrijven, ja, tot het eind van mijn leven, ik kan alleen maar hopen dat U voor Uzelf ook een of andere oplossing vindt.)

40 Een vorst van de geest wordt gearresteerd, en de Parallelactie krijgt haar eresecretaris

Het werd, als gezegd, donker.

Ulrich had al weer een tijd in dat donker doorgeslenterd, waarbij hem gedachten door het hoofd waren gestroomd die zelfs een getalenteerd schrijver niet in een paar paginaas zou kunnen verwoorden, toen hij, ja, toch op een onbewaakt momentje onverwacht door een eigenschap werd bezocht.

De zaak was deze: een arbeiderskrant had kritisch over de Parallelactie geschreven, en een burgerkrant juist weer positief. Dientengevolge toonden twee burgers op weg naar huis zich tegen elkaar ingenomen met de actie, hetgeen bij een arbeider, die, eveneens op weg naar huis, het alcoholisch equivalent van zijn dagloon al had geconsumeerd en geneigd leek aan zijn aan de goedwillende burgers tegengestelde gevoelens lichamelijk gestalte te willen geven, daarbij - gezien zijn toestand begrijpelijkerwijze - de op de achtergrond toekijkende ordebewaarder niet slechts over het hoofd ziend, doch zelfs bij diens nadering zijn doelwit verleggend en zijn vuist met de voor een openrijten van huid vereiste snelheid op kin van het staatsorgaan toe doen komend ... enfin nog twee dienders snelden toe, de arbeider, reeds op de grond, verzette zich hevig tegen arrestatie, waarop, als gezegd, Ulrich onverhoeds een eigenschap bekroop die hem, midden in deze op de openbare weg escalerende opwinding, de stelling deed verdedigen dat de dronkenschap van deze goede man hem buiten competentie tot belediging stelde en dat hij gewoon naar bed moest, waarbij helaas hetzij Ulrich's lichaamstaal, hetzij het ontstane overtal aan de zijde van de rijksoverheid maakte dat onze nog bijkans jong te noemen veelbelovende geleerde eveneens werd ingerekend.

Daar stond hij dan voor een buro met een schrijvende ambtenaar. Die keek niet op. Naast Ulrich stond een van zijn drie dienders stram in de houding. Zo bleef het een tijdje. In de verte hoorde hij het gesnurk van zijn reeds ingesloten beschermeling, en elders nog wat geluiden die de indruk wekten van efficient gesmoord protest, en wat rinkelende sleutelbossen.

Maar het begon. Naam? Leeftijd? Beroep? Woonadres? Hij vermoedde niet dat zijn naam hier iets zou zeggen en dat er waarschijnlijk ook niet naar zijn publicaties zou worden gevraagd. Maar er was belangstelling voor de kleur van zijn ogen, zijn lengte, zijn haar, gezichtsvorm ("ovaal") en zijn "bijzondere kenmerken" ("geen"). Gelukkig wenste men ook het beroep van de vader te weten. Lid van het Hogerhuis, ja daarmee werd het al een andere zaak, maar toen Ulrich er daarmee nog niet genoeg beweging in leek te krijgen loog hij vriend van Graaf Leinsdorf en secretaris van de grote patriottische actie te zijn waar men hier in dit sjofele diendershok, hoopte hij, inmiddels ook wel van gehoord zouden hebben.

Het directe gevolg leek averechts want de wachtmeester was de hoogste aanwezige ambtenaar, wilde zijn vingers niet branden en stelde leep dat iemand, die zich niet slechts aan belediging van een ambtenaar in functie en belemmering van diens ambtsuitoefening schuldig had gemaakt maar ook noch beweerde een hoge functie te bekleden, direct naar het Politiepresidium doorgestuurd moest worden.

Bij aankomst aldaar was de vergaderzaal verlicht. Kennelijk had de leiding een spoedvergadering. De receptie bleek de futiliteit van de zaak te beseffen, maar achtte het helaas niet mogelijk de zaak zonder meer te seponeren. Er ontstond wat overleg achter de schermen, het verse dossier werd nog eens doorgelezen en daar verscheen merkwaardigerwijze een gelukkige glimlach op het gezicht van Ulrich's rechter. Hij sprong op, verdween, kwam na tien minuten terug en zei: "Meneer de President van Politie zou graag persoonlijk met u spreken".

"Een misverstand Herr Doktor", zei de president, "Men heeft mij reeds geinformeerd, en ..." en daarbij keek de president wat guitig: "ik moet u een kleine straf geven ..." en hij wachtte even om Ulrich te laten raden, maar je kunt je boven genialiteit verheven voelen zijn en niet in het minst belast met eigenschappen, zoiets kun je niet raden, dus de president ging voort: "Zijne Doorluchtigheid ..." en hij wachtte nog even " Graaf Leinsdorf heeft bij mij een paar uur geleden op de levendigst denkbare wijze naar u geinformeerd!"

"U staat niet in het adresboek Herr Doktor". De president zei het schertsend als formuleerde hij de aanklacht.

Ulrich boog met een beheerste glimlach.

"Ik neem aan dat u morgen Zijne Doorluchtigheid in een kwestie van hoog openbaar belang moet bezoeken, en doet u het mij niet aan daarover tot inkeer te komen."

De volgende ochtend benoemde Zijne Doorluchtigheid Ulrich tot Eresecretaris van de Grote Patriottische Actie.

41. Rachel en Diotima

Opwinding, enkele ochtenden later, in huize Tuzzi. Maar eigenlijk al dagen, zodat Diotima, nu alles toch al tot in de puntjes was voorbereid, nog even wat uitsliep. De constituerende vergadering van de Parallelactie zou vanmiddag plaatsvinden.

De eetkamer, eetzaal, mag je bij de Tuzzis wel zeggen was omgetoverd tot vergaderruimte. Klein meubilair was verwijderd. De tafel verlengd met andere tafels. Over het geheel had Rachel ("Rachelle") een groen laken gespannen. Prachtig strak. Blocs met officieel ambtelijk schrijfpapier bij iedere stoel, met drie potloden van verschillende hardheid. Een puntenslijper, dat nieuwe type dat vanzelf zijn weerstand verliest als de punt vlijmscherp geworden is, was gisteren door een jongen van het ministerie gebracht.

Rachel verheugde zich vooral op de komst van de nabob, en meende dat deze dag voldoende decorum moest hebben om hem dan in gezelschap van Soliman te zien.

 Na een laatste grondige controle was het tijd voor Rachel haar meesteres te wekken.

Rachel nu 19, was uit haar arme joodse familie op het platteland verstoten nadat een jongeman haar tot het kwaad had weten te verleiden. Zwanger, eenzaam en wanhopig wist zij Wenen te bereiken, al wist ze niet waarom dat haar doel was geworden. En een wonder was geschied. Diotima had haar onder haar hoede genomen en was zo bijkans religieus object van haar verering geworden. Rachel's kleine dochtertje was nu anderhalf jaar, bij een pleegmoeder, waar zij iedere eerste zondag van de maand een groot deel van haar loon bracht en het meisje even zag.

Verering. Zachtjes raakte ze de slapende hand aan en hield de pantoffels voor de zoekende voeten. Dan naar de badkamer, en het water op de juiste temperatuur brengen. De zeep laten schuimen. Een laatste gesprek ging over de potloden en de leunstoel voor Zijne Doorluchtigheid. Als ze het standbeeldachtige volle lichaam van Diotima mocht afdrogen alsof het haar eigen was, voelde Rachel zich doorstraald van Diotima's morele betekenis. En alsof dat niet genoeg was zei Diotima: "Rachelle, misschien wordt straks in dit huis wel wereldgeschiedenis gemaakt!"

Zo werd Diotima voor de grote dag gewapend.

42. De grote zitting

Graaf Leinsdorf had de uitnodiging beperkt tot de gouverneur van de Staatsbank, de heren von Holtzkopf en baron Wisnieczky, enkele dames uit de top van de adel, bekende personen uit de burgerlijke charitatieve wereld, en, "bezit en vorming", nietwaar, vertegenwoordigers van de universiteit, kunstverenigingen, industrie, onroerend goed en de kerk, meest onopvallende in dit milieu passende vertrouwelingen uit de jongere garde van deze kringen. Meer niet, uit schrik van die dierentuingeluiden waardoor hij zo wanhopig met inschakeling van het Politiepresidium naar Ulrich op zoek was gegaan.

Rachel zag door het sleutelgat ook de sabelkwast van generaal Stumm von Bordwehr, afgevaardigd door het ministerie van oorlog, hoewel het niet uitgenodigd was. Omdat het, had men netjes aan Leinsdorf geschreven bij deze "hoogpatriottische aangelegenheid" niet wilde ontbreken.

Maar echt verbaasd was Leinsdorf pas toen de hervormingspruis die Ermelina had gepresteerd als tegenkandidaat van Ulrich voor het eresecretariaat te poneren aan hem werd voorgesteld. Wat deed die man hier! En waarom had ze dit niet overlegd? Dit was echt de allereerste keer dat hij zich moest verwonderen over de tactloosheid van zijn burgerlijke vriendin.

Leinsdorf hield zich goed, maar Arnheim, die verwachtte dat Diotima hem al lang door de graaf had laten balloteren, had het door en keek een beetje pissig, als een vorst die ziet dat de rode loper vergeten is.

Wel rood, en onvermurwbaar, zoals een zich moreel onberispelijke voelende vrouw durft te zijn in een huislijke omgeving, stond het gezicht van Diotima.

Zij was al verliefd op Arnheim maar door gebrek aan ervaring met dergelijke gevoelens had ze er geen flauw benul van. Zij meende slechts dat de schat van gevoel die de Oostenrijkse cultuur en geschiedenis herbergt, door de Pruisische denkdiscipline versterkt zou kunnen worden, dat het Oostenrijkse jaar überhaupt slechts kon slagen als het zich niet bij Oostenrijk in enge zin zou blijven maar een waar wereldjaar zou worden enz. enz.

Arnheim had het zo precies niet in de gaten maar hij zat er niet ver vanaf, en verzoende zich daarom met de zaak.

Leinsdorf kreeg het woord. Zijn toespraak was al dagen klaar, hij hoefde er slechts de meest onverheelde toespelingen uit te schrappen op de Pruisische achterlader, die in de Duits-Duitse oorlog van 1866, toen nieuw, Oostenrijk, dat anders destijds militair superieur zou zijn geweest - hij was niet van plan geweest te zeggen: "van het leidende Duitse rijk tot achterland gemaakt" ...  zodat het komende jubileum de kans was de wereld op vredelievende wijze te tonen dat er desondanks met Oostenrijk niet te spotten was.

Na rijp beraad had hij besloten over zijn vaderland als "een rots" te spreken. In de concepten was er, uit zorg niet op Hongaarse tenen te trappen, een tijdje van "twee rotsen" sprake geweest.

Van de daarop volgende passage gaf hij, in verband met Arnheim's aanwezigheid, de kern à l'improviste weer als: "de onbekendheid van het buitenland met de Oostenrijkse verhoudingen ... " en de wens bij te dragen tot een "gelukkige internationale verhouding van wederzijds respect and achting voor de macht van de ander".

Vervolgens greep Diotima het woord om de bedoeling van de voorzitter te verduidelijken. "Wij moeten ... een groot doel vinden ... dat uit het midden van het volk opstijgt". En zij opende de discussie.

Hetgeen na enig pijnlijk zwijgen een professor het woord deed nemen voor een overzicht van de toestand in de wereld in het algemeen, waaruit naar zijn mening duidelijk bleek op welk een gelukkig moment deze patriottische actie vandaag op gang kwam.

Weer stilte. Zelfs de prelaat keek zo onopvallend mogelijk.

De vertegenwoordiger van de Keizerlijke Burgerkanselarij bracht redding door een lange lijst voor te gaan lezen van organisaties, waardoor goedkeurend knikkend onderling oogcontact weer mogelijk werd.

De vertegenwoordiger van het Ministerie voor Cultuur en Onderwijs achtte nu het moment gekomen te melden in zijn ministerie een enorm enthousiasme te hebben bespeurd voor het vervaardigen van een monumentaal werk Keizer Frans Josef I en zijn tijd.

Daardoor gestimuleerd stelde Frau Fabrikant Weghuber een "Groot-Oostenrijkse-Franz-Josef-soepkeuken" voor.

Nadat hier alom goedkeurend over was geknikt kondigde Diotima snel de pauze aan.

 43. Eerste ontmoeting van Ulrich met de grote man. In de wereldgeschiedenis gebeurt niets irrationeels. Diotima stelt dat het ware Oostenrijk de hele wereld is

Pauze.

Arnheim stond bij de man van wie hij de race om het ere-secretariaat van de Grote Actie had verloren - daar hadden ze natuurlijk geen van beiden ook maar een flauw benul van - en bleek onmiddellijk van mening dat de organisatie klein gehouden moest worden als men een heel volk wilde dwingen zich te bezinnen op de wil, de ingeving en het wezenlijke, dat immers dieper ligt dan het verstand.

"Denkt u dat het wat kan worden?" vroeg Ulrich.

"Ongetwijfeld, de gebeurtenissen zijn immers de uitdrukking van een algemene toestand!" Het enkele feit van deze gebeurtenis hier vandaag bewees volgens Arnheim de noodzakelijkheid. "In de wereldgeschiedenis gebeurt niets irrationeels".

"Maar in de wereld toch heel wat?"

"In de wereldgeschiedenis nooit". Arnheim was zichtbaar zenuwachtig, maar dat kon ook komen omdat Graaf Leinsdorf met Diotima een eindje verderop stond en het niet moeilijk te raden was dat het toch even over Arnheim en Pruisen ging.

Dat was inderdaad het geval: Diotima stelde daar dat het ware Oostenrijk de hele wereld was en snoerde pacifistisch gebiedend Leinsdorf's laatste reserves met een beroep op haar vrouwelijke tact en inzicht.

Arnheim stond geconcentreerd klaar voor ieder teken waarop hij zich er bij kon voegen, terwijl men zich nieuwsgierig verdrong om hem en Ulrich, die onverdroten voort ging: "De rationaliteit zit in die duizenden gespecialiseerde beroepen die er zijn ontstaan. Als al die beroepsmensen nu weer op zoek wordt gezet naar het algemeen menselijke, krijg je gewoon weer die oude domheid, het geld en ... " hij wou zeggen »bijgeloof« maar dat slikte hij nog net in, " ... religie".

"Geheel juist! De religie!" zei Arnheim, luid genoeg, hoopte hij, dat Leinsdorf het zou horen, want dat hij een Pruis en een jood was wist hij in zijn nadeel, maar zijn katholieke sympathieën was leken hem een troef, "denkt u dat die al met wortel en tak verdwenen is?".

Leinsdorf leek met Diotima tot een of ander vergelijk te zijn gekomen want ze kwamen er aan. De kring nieuwsgierigen loste zich beleefd op, en daar stond Ulrich ineens alleen en verzonk in diepe gedachten over Pepi en Hans, de twee paarden van Leinsdorf's koets aan wie hij was voorgesteld toen ze samen hierheen waren gereden. En in die koets bleek Leinsdorf toch van Stallberg gehoord te hebben dat het Moosbrugger was geweest die hem Ulrich's "vuur" had doen voelen. Voorthobbelend had Leinsdorf zich gecharmeerd getoond van Ulrich's christelijke passie, gesuggereerd dat men Moosbrugger toch nog eens medisch zou kunnen laten onderzoeken maar Ulrich vermaand dat thans grotere zaken aan de orde waren.

Wat is die Arnheim een absoluut vreselijke man, dacht Ulrich. Hij bedacht dat het in geen enkel detail zat. Het was gewoon het geheel. Die onverdraaglijke verbinding van geest, zaken, rijkdom, belezenheid en dan dat air van zekerheid waarmee hij alles beaamde van eenieder die hij kon gebruiken. Ulrich moest oppassen niet te opzichtig te kijken.

 44. Verder verloop en slot van de grote zitting. Ulrich is gecharmeerd van Rachel, Rachel van Soliman. De Parallelactie krijgt een vaste organisatie

Die Rachel, Ulrich vond haar wel leuk, zoals ze totaal opgaand in haar taak driftig met die felle kraalogen tussen de mensen doorschoot om overal drankjes aan te bieden. Ook al had ze hem daarbij vergeten.

Maar daar ging de vergadering al weer verder. Diotima sprak van een "groot teken" waarin de Parallelactie moest pieken, waarvoor Leinsdorf al het trefwoord "vredeskeizer" had gegeven. Daar kon men zich natuurlijk afvragen of een volk in deze tijd nog tot zoiets in staat zou zijn ... enz. enz.

Weer kwam de discussie slecht op gang maar Diotima greep in en bracht naar voren dat de verlossende kracht centraal stond en dat eigenlijk in de portefeuilles van de rijksministeries al een indeling van de wereld besloten lag die in de organisatie gebruikt zou kunnen worden: Religie, Onderwijs, Handel, Industrie, Recht ...

Goedkeurend zwijgen, maar Generaal Stumm von Bordwehr, wiens ministerie niet was genoemd omdat Diotima geen volledige opsomming had nagestreefd doch er slechts bij wijze van voorbeeld een aantal had willen noemen, nam het woord en citeerde Treitschke: "De staat is de macht om zich in de strijd der volkeren te handhaven" en pleitte voor een brede volkse aandacht voor de kwestie van het leger - waarvan de bewapening in zorgelijke staat verkeerde.

Dit bracht een kuchen en bewegen teweeg dat erop duidde dat de oorspronkelijk bedoeling van de Parallelactie, "beter dan Pruisen" schuchter iets van zich liet zien.

Achter het sleutelgat fluisterde Rachel tegen Soliman: "nu hebben ze het over oorlog!"

Namens, ongetwijfeld, allen rondom deze tafel, toonde Leinsdorf zijn diepe dankbaarheid voor Stumm's uit het hart gegrepen bijdrage vanwege het ministerie van oorlog, maar wilde zich voor het overige thans concentreren op het vormen van de organisatie, van zo'n groot belang omdat het weliswaar de wens van de keizer was dat alles uit het midden van het volk zou komen maar niet zonder een goede begeleiding van de tweede constitutionele factor.

En zo, na de oprichting van een gewichtige reeks commissies bij acclamatie te hebben goedgekeurd, werd de vergadering in algemene tevredenheid en opluchting gesloten.

45. De zwijgende ontmoeting van twee bergtoppen

Arnheim had zich in het afscheidsgedrang terughoudend opgesteld, zodat hij de laatste was. Tuzzi hield voor zijn thuiskomst een veilige marge aan om geen leden van het comité te verplichten hem te begroeten.

In het drukke gedoe van het terug op hun plaats zetten van alle verwijderde meubelen, volgde Arnheim Diotima glimlachend met zijn blikken.

Het gaf Diotima het wonderlijke gevoel dat haar huis een soort broek was die Arnheim had aangetrokken.

Hoewel Arnheim daar geen idee van had en aan zijn keurige broek ook niets was op te merken, verdient, door zijn geboeid staren naar de bezige Diotima, het woord ziel hier opnieuw onze aandacht.

De ziel is al menigmaal aan de orde geweest: als hetgeen in de huidige tijd verloren is gegaan, hetgeen zich niet met de civilisatie laat verenigen, hetgeen strijdt met lichamelijke driften en echtelijke gewoonten, hetgeen door nieuws over een moordenaar verre van onvrijwillig wordt beroerd, hetgeen door de Parallelactie bevrijd moet worden, en als godsdienstige beschouwing en contemplatio in caligine divina bij Graaf Leinsdorf.

De jeugd krijgt het woord niet uit de keel, ouderen grijpen er, in aanvang vaak met tegenzin, naar terug om een naam te geven aan van alles dat geleidelijk steeds voelbaarder is geworden, bijvoorbeeld het contrast tussen wat men in zijn jeugd van plan was en wat er van terecht gekomen is. En het besef dat niet alles zo moreel vlekkeloos verlopen is maar dat kan ook niet in zo'n rotwereld. En tenslotte heeft menigeen nog de indruk dat er een God is die het ontbrekende deel wel onder beheer zal hebben.

Hier neemt de liefde een aparte plaats in omdat de geliefde mens de plek opvult waar anders iets zou ontbreken. Het aangename gevoel bij liefde stoelt daarop dat de in liefde verenigde zielen elkaar opheffen.

Daar wist Diotima noch Arnheim iets van want geen van beiden hadden ooit liefgehad. Van Diotima is het al verhaald. De ziel van de grootfinancier was kuis in een nog ruimere zin. Hij had altijd vrouwen en vriendschappen gemeden omdat hij vreesde dat men zich tot zijn rijkdom aangetrokken voelde. Daarom hield hij het, ook in zijn lichamelijke bezigheden met vrouwen, op zakenrelaties, waar zulks weliswaar duidelijk ook aan de hand is, maar op boekhoudkundig verwerkbare wijze.

46. Idealen en moraal zijn de beste vulmiddelen voor de ziel

Daar stonden ze dan, Diotima en Arnheim. Nu heb je in zo'n geval niet meteen de drang iets te zeggen maar na een tijdje raken de zielen daar natuurlijk ook weer verlegen mee, die van Arnheim als eerste. De keus is dan om onmiddellijk als bruut tekeer gaan, of de situatie verstevigen met een degelijke constructie van gedachten en overtuigingen. Het laatste heeft praktische voordelen al kan zoiets de zaak niet natuurlijk nooit helemaal meer dekken, men doodt de ziel weliswaar, maar blikt die als het ware in tot overzichtelijke porties voor algemeen gebruik.

Van Arnheim was bekend dat hij een zaal had met katholieke sculptuur uit de gothiek en de barok die veel door deskundigen werd bezocht. Nu is het zo dat de katholieke kerk zijn heiligen en andere dragers van het Banier van het Goede steevast afbeeldt in gelukzalige extatische houdingen. In Arnheim's zaal stierven heiligen in alle standen, hun zielen sprongen fier uit hun lichamen alsof ze er door een soepele waswringer uit werden geperst, met armen gekruist als sabels, zwaar gewonde halzen, en als je er zoveel bij elkaar zet in één zaal dan krijgt het iets van de klinische afdeling voor hopeloze neurologische ziekten.

Hij ging er wel eens heen, Arnheim, zijn geordende wereld van gedachten en overtuigingen kreeg er altijd een vreemd rafelig zwart randje van.

En dan dat verhaal dat een vertrouwde tuinman er eens een gestolen bleek te hebben. De hele nacht ging hij door de man de dwaalweg van zijn soort verwervingslust te verwijten, zelf helemaal van streek, tot hij hem 's ochtends door de politie liet afvoeren. Het raadsel zat hem daarin dat hij een jaloezie had gevoeld voor de passie van 's man's kleptomanie.

47. Wat allen, in al hun verschillen, samen zijn, is Arnheim in één persoon verenigd

In de daaropvolgende weken steeg Diotima's salon in status en drukte. Misschien deels omdat de Parallelactie nu een formele organisatie had, maar Arnhem was de grote attractie.

Hij sprak met ieder in diens eigen taal. Hij bezocht wijselijk geen officiele vergaderingen meer, en was er ook maar af en toe, want hij reisde voortdurend door heel Europa. Maar hij bleef regelmatig langskomen.

Economie, moleculaire fysica, mystiek, duivenschieten Arnhem kende het, had de vaktermen paraat en zelfs gemsenjagers, paardentemmers, houders van een eigen loge in het Hoftheater, gekomen om een malle rijke jood te zien, verlieten aan het eind van zo'n avond met geimponeerd hoofdschudden Diotima's pand.

Het gaf Leinsdorf zo te denken over de gebrekkige vorming van de adellijke jeugd vergeleken met de burgerlijke, dat Ulrich hem ermee moest troosten dat het nu de intellectuelen waren die op hun beurt bezig waren de burgers het nakijken te geven. "Kijk maar eens hoe ze allemaal dommig aan de lippen van Doctor Arnheim hangen."

Dat hoefde hij Leinsdorf niet te zeggen. Die keek ook al nergens anders meer.

"Maar", vervolgde Ulrich, "dit is overigens al geen geest meer, dit is iets als een regenboog die je kunt aanraken. Hij spreekt van liefde en wetenschap, chemie en kanovaren, is een geleerde, een vermogensbezitter en een beursman, kortom: wat wij met zijn allen apart in te brengen hebben dat is hij in één persoon verenigd, en dan staan wij wel even vreemd te kijken. Uwe Doorluchtigheid schudt uw hoofd? Maar ik ben er van overtuigd, de wolk van de zogenaamde vooruitgang van de tijd, waar niemand iets in kan zien, heeft hem bij ons op het parket gezet."

"Ik schudde mijn hoofd niet over u", zei de graaf. "Ik dacht aan Arnheim. Al met al een interessante persoonlijkheid".

48. Drie oorzaken van Arnheim's beroemdheid en het Geheim van het Geheel.

Arnhem was actief op ieder continent, in iedere laag van iedere maatschappij en op ieder gebied van wetenschap, ambacht en techniek.

Anderen wier opnamecapaciteit ook maar een beetje in die richting gaat, slagen er niet in zelf iets te presteren, maar zo niet Arnheim, en niet alleen als zakenman. Hij trok zich af en toe op een landgoed terug en schreef veelverkochte boeken, niet in het minst omdat zijn aanbevelingen kwamen van een man die het zelf wonderbaarlijk goed deed. Dat was de eerste oorzaak van zijn beroemdheid.

Ten tweede: wie zijn leven wijdt aan academisch onderzoek naar de stofwisseling van de nier wil af en toe, zelfs, nee zeker als hij in zijn splinterspecialisme tot de groten der aarde gerekend raakt, toch wel eens laten zien dat hij weet heeft van bredere verbanden zoals de relatie van de nierwerking tot natie, wereld en universum. Hij wil zich graag als Einstein over God laten interviewen, heeft wat citaten paraat van Goethe en wat anderen en ... bij die anderen was Arnheim gaan horen. Wie bij Arnheim zijn eigen vak even voorbij zag flitsen zag meteen wel wat foutjes en misverstanden, maar op de veel grotere afstand die de meeste lezers van de meeste van zijn passages hadden gold dat men met een Arnheim-citaat goede sier maakte.

De derde oorzaak lag in de economie. In zijn vader's bedrijven had hij verre van diens autoriteit, vooral doordat hij er theorieën en redeneringen debiteerde die deels als onzakelijk werden beschouwd. Maar daar werd het positieve effect over het hoofd gezien van de publiciteit die zijn verheven overtuigingen hadden en met die publiciteit een invloed op de opinie van het publiek, die een steeds bepalender factor werd voor zowel de particuliere bestedingen als die van overheden. En de Arnheims deden vooral in staal. De Pruisische marine had recent een geweldige vlucht genomen onder leiding van een goede vriend van Arnheim, de Duitse keizer, die de Engelde geest bewonderde en dus ook graag naar een zakenman met visie luisterde, op zoek als hij altijd was naar bruikbare frases en trefwoorden.

49. Een eerste begin van tegenstellingen tussen de oude en de nieuwe diplomatie

Met Arnheim erbij waren Diotima's wanhoopjes over haar salon verdwenen. De conversaties waren nog even versplinterd maar met Arnhem erbij leken ze één groot geheel te vormen, en met de koude afstand die de adel vaak tot haar had behouden was het ook gedaan: Arnheim, burger en jood als hij was, wist zich door de adel te laten behandelen alsof hij er bij hoorde, en fungeerde met liefde als haar trait d'union.

Arnheim waarschuwde Diotima dat bij een te grote organisatie de actie zou kunnen verzanden in lobbies en eigenbelang. Tuzzi zat toevallig even bij de twee, en vroeg of de zaak andersom niet in een afgrond van gepraat zou storten.

Tuzzi en Arnheim zouden een buitenstaander hebben doen denken aan een levantijnse tasjesdief naast een Bremer handelsheer, maar in maatschappelijke positie was Tuzzi zeker de mindere niet, hij begreep dat Arnheim een merkwaardig talent moest hebben, maar beschouwde de man als een naieve kwebbelaar van de soort van zijn vrouw.

Wij waren blij dat we goed op de hoogte waren, zei Tuzzi. De minister had bij zijn laatste briefing bij de keizer de kwestie voorgelegd of Zijne Majesteit zich wel aan het hoofd van een internationale pacifistische actie wilde stellen. De nieuwste ideeen van Leinsdorf over een "Wereldoostenrijk" konden immers lastig anders worden gezien ...

Zijne Majesteit had in zijn zo karakteristieke gewetensvolheid en bescheidenheid afwerend gezegd: " 'k wil me nie vooraan dringe", en men was er nu niet zeker van of dit al dan niet een uitgesproken tegengestelde Allerhoogste Wilsuiting was geweest.

Tuzzi ging vaker op deze wijze quasi openhartig met de kleine geheimpjes van zijn beroep om als een man die de iets grotere zorgvuldig voor zich houdt. In die stijl vervolgde hij dat de Oostenrijkse ambassades momenteel het buitenland over de reacties op de Parallelactie sondeerden, want als alles in eigen land onduidelijk was moest je toch ergens houvast zoeken. Wist Arnheim de mening van het Pruisische hof?

Arnhem, de man die zo graag breedvoerig praatte, zei niet geinformeerd te zijn, want hij voelde dat het tegenover Tuzzi zaak was zich een man te tonen die heus ook wel zijn mond kon houden waar het staatsaangelegenheden betreft. Maar van harte ging dat niet.

Zo had Diotima twee tegengestelde voornaamheden, staats- en levensstijlen tegenover zich, die zich niet geheel zonder rivaliteit tegenover haar etaleerden.

Hoewel Diotima, enigszins ongemakkelijk geworden, het gesprek tot Arnheim's opluchting snel weer naar de geestelijke grootsheid van de Parallelactie wist te verplaatsen, hoorde Arnheim zichzelf haar ineens vragen wie ze in de geestelijke topgroep zou uitnodigen.

Daar had Diotima natuurlijk nog geen idee van. Arnheim's aanwezigheid en bijdragen hadden haar zo veel aansporingen en ideeen gegeven dat ze het personele aspect wat had verwaarloosd, en telkens als Arnheim had benadrukt dat de organisatie niet te groot moest worden en beperkt moest blijven tot enkele sterke en omvattende persoonlijkheden had ze dat voor zichzelf concreet voorgesteld, niet als een lijstje op papier, en zelfs grotendeels onbewust, als: jij en ik.

Tuzzi's vraag of er niet een bisschop bij moest bracht Arnheim weer op dreef. Een kort resumé van de wereldgeschiedenis eindigde vol vuur met de stelling dat van wat tegenwoordig allemaal belangrijk gevonden wordt niets met de innerlijke kracht van ons leven van doen had

En op Tuzzi's vraag wat dat wel was antwoordde hij: "Dat kan op dit moment niemand zeggen. Alleen het hart kan het oplossen. Het optreden van een nieuwe persoon, het optreden van het innerlijke gezicht en de zuivere wil. Je weet het niet. Ieder ogenblik kan het moment van de wereldwijde ommekeer zijn!".

50. Sectiechef Tuzzi besluit duidelijkheid te zoeken aangaande de persoon Arnheim

Aan de topdiplomaat Tuzzi kon je natuurlijk niets merken maar deze malle Arnheim was hem zeer onaangenaam, persoonlijk, maar om zo te zeggen ook principieel.

Het paste ook niet in zijn beroepsprofiel om van de redenen en motivaties die zijn vrouw, anderen, en de man zelf voor Arnheim's Weense presentie gaven ook maar een woord te geloven, zeker niet toen Diotima Arnheim een leidende rol in de Parallelactie wilde gaan geven en ging klagen over de weerstand daartegen van graaf Leinsdorf! Tevens stelde Diotima's volstrekte tactloosheid in deze hem teleur in het resultaat van zijn jarenlange pogingen zijn vrouw het een en ander te leren. Voorzover het hem was gelukt, was dat nu om onverklaarde redenen, zag hij nu tot zijn totale verrassing, "als een kaartenhuis" in elkaar gezakt - en dat toont de ernst, want Tuzzi had een bloedhekel aan metaforen!

Tevens werd Diotima dwars en koppig als hij haar op volstrekt concrete punten wat terughoudendheid aanried bij het bevorderen van Arnheim's invloed op de Parallelactie.

En ook vond er nog een nachtelijk incident plaats. Slapend naast hem maakte ze eens geluidjes die wat aan huilen deden denken. Ze lag met de rug naar hem toe. Na een tijdje ging hij rechtop zitten. Het leek hem dat ze niet sliep. Hij vroeg haar wat er was. Ze reageerde niet. Hij vroeg het nogmaals en legde zijn hand op haar schouder. Haar gezicht draaide zich naar hem toe. Ze keek boos, trots, en ze had gehuild.

Tuzzi lag al weer half slapend op zijn rug en vroeg: "Wat is er dan?".

"Jij slaapt zo onrustig, dat niemand naast je een oog dicht doet!"

Dit evident onrecht hem aangedaan maakte indruk, hij wist meteen dat dit iets met Arnheim van doen had. Hij sliep weer in en ontwaakte met het vaste voornemen zich over die Arnheim nu volstrekte klaarheid te verschaffen.

51. Het huis Fischel

Leo, Direktor Fischel van Lloyds Wenen, of liever procuratiehouder met de titel van directeur, was na die uitnodiging van graaf Leinsdorf die hij tot zijn ergernis te lang had laten liggen van de lijst geschrapt voor volgende uitnodigingen.

Zijn positie in de bank was ook eigenlijk niet van het niveau om zo'n uitnodiging te krijgen. Het moest iets met de familie van hoge ambtenaren van zijn vrouw Klementine te maken hebben gehad.

Zij was achttien jaar geleden om twee redenen met hem gehuwd. Ten eerste groeide in haar familie, zoals in die kringen gebruikelijk, het kindertal sneller dan het vermogen, zodat in haar partnerkeuze geld een grotere rol moest spelen dan status. Maar dat had wel aardig gecombineerd met, ten tweede, een stukje romantiek van een haar familie vreemde soort: de geestelijke vrijheid en eigenstijdsheid die zij ervoer toen zij met Leo en zijn bankkringen in aanraking kwam, kringen waarin mensen niet zoals zij thuis gewend was werden beoordeeld naar de vraag of ze katholiek waren dan wel bijvoorbeeld joods (zoals Leo). En zo was haar huwelijk met Leo ook een zelfgenoegzaam afstand nemen geweest van de ouderwetsheid van haar familie, en het etaleren van haar superioriteit over het ordinaire antisemitisme.

Maar het arme meisje zou spoedig geconfronteerd worden met de groeiende geest van nationalisme in Europa die graag zijn elan toonde met aanvallen op joden, en die haar man, om zo te zeggen in haar armen, omtoverde van een vrijgeest tot de smetgeest van een bodemvreemde.

Zich steeds verder in de verdediging gedrongen voelend trachtte zij er haar schouders over op te halen, maar er was toch een zekere proliferatie van kleine irritaties in huis, temeer omdat dezelfde ontwikkeling Leo's carriere leek te doen verzanden op het niveau van, als gezegd, een procuratiehouder met de titel van directeur.

Zonder haar sinds haar huwelijk uitbundig uitgedragen imago van eigentijdsheid en vrijdenkendheid openlijk af te durven zweren, verklaarde zij voor zichzelf het hand over hand toenemende aantal geirriteerde incidenten tussen Leo en haar daaruit dat zijn karakter haar "uiteindelijk natuurlijk geheel vreemd" was.

Geprikkeld begon Klementine haar man aanwijzingen te geven waarmee hij misschien weer een beetje, zoals ze hem vroeger zag, op een Engelse lord zou gaan lijken, en niet op zo'n cynische burgerlijke rekenmeester. Maar Leo schoor zijn bakkebaarden nog steeds op dezelfde wijze uit, had nog steeds zo'n knijpbrilletje op zijn neus als toen hij zo'n lord leek, praatte en gebaarde als altijd, beschouwde zichzelf dezelfde als altijd, had de mening van zijn vrouw daarover niet nodig, en had ook geen behoefte ook maar iets aan zichzelf te veranderen.

Bovendien begreep Leo dat de vitterij er toe diende hem iets voor te houden: het schoonheidsideaal van een christelijk-Germaanse onderminister zoals dat vigeerde in Klementine's familie. Een door het draaien van de maatschappelijke wind aangewakkerde nostalgie van zijn vrouw naar haar familiale nestgeur.

Directeur van Lloyd Wenen Fischel filosofeerde graag, maar niet meer dan tien minuten per dag - en dan ging het over rede, vooruitgang, liberalisme en vrijhandel - maar zag ondertussen de Westerse wereld overschakelen op rassentheorieën en straatleuzen

Hij had het in het begin als een tijdelijke storing gezien, in de geest van graaf Leinsdorf, die dan over de "weinig beminnelijke verschijnselen der openbare natuur" sprak.

Maar bij fase twee, het verschijnen van deze denkbeelden in de pers, de kunst, de literatuur, de politiek, werd het onaangenamer. Want dat zijn tekenen aangebracht in de materie zelf. En daar bleef het niet bij: in fase drie voegden de drupjes en straaltjes zich bijeen tot een duurregen die een jood licht kan overweldigen als hij per dag maar tien minuten tijd heeft voor filosofie.

En zo kwam het front tussen de twee in die tijd steeds feller rivaliserende wereldbeschouwingen dwars door het huis Fischel te liggen. Het maakte eigenlijk niet uit waar de ruzie over ging: of een huismeisje al dan niet ontslagen moest worden, of tandenstokers al dan niet op tafel horen, het mondde steevast uit in wereldbeschouwing.

Dochter Gerda, zeventien, was ook een geliefd onderwerp van ouderlijk gekibbel. Leo vond dat ze eens aan een gunstig huwelijk moest gaan denken, maar Gerda had haar vrienden in een zwerm christelijk-Germaanse leeftijdsgenootjes gezocht, met weinig vooruitzichten, weinig op met joden en een verachting voor het kapitaal.

Leo wilde ze niet in huis hebben, maar Gerda zei: "Je begrijpt het niet, lieve papa, dat is allemaal symbolisch". Klementine zei dan niets, en Leo ging ervanuit dat de dames het achter zijn rug roerend over hem eens waren. Alsof Klementine, die, als het over de christelijk-Germaanse opvattingen ging, een gezicht trok alsof hij een soort wilde was, wist was symbolen zijn!

Zo werd wel en wee van huize Fischel een functie van die uit die stinkende pan rijzende troebele taaie ongeordende drab van publiek gedachtengoed. Leo had ook nog de pech geen belangstelling te hebben voor kaarten of lekkere meiden, en dus 's avonds graag thuis te zijn.

Zo werd deze degelijke hardwerkende cel van het sociale lichaam, die braaf en goed zijn plicht deed, van alle kanten met steeds meer gif geplaagd en raakte hij in zijn dagelijkse tien minuten filosofie steeds dieper overtuigd van de nietigheid van het zieleleven, en zo had hij ook de brief van graaf Leinsdorf vergeten te beantwoorden, en bedacht spijtig dat de opening naar die salon een kans voor een goed huwelijk voor Gerda had kunnen bieden.

Hij was met zijn vergeet-incident goed weggekomen: Klementine en Gerda, die altijd over de laatste nieuwtjes beschikten van de Parallelactie en met name van Arnheim, waar Leo niets mee op had, maar die hij als collega zakenman (en jood ook nog) in huis natuurlijk niet kon afvallen, wisten er niets van. En zoals het was had hij er eigenlijk ook al genoeg ergernis van en hoopte dat er snel een incident zou komen dat de holheid zou aantonen van dit initiatief en de hoge koers die het bij hem in huis gekregen had als een pudding zou doen instorten.

52. Sectiechef Tuzzi stelt een lacune vast in het functioneren van zin ministerie

Een goed geoliede machts- en onderdrukkingsmachine als de overheid van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie heeft in zijn ministeries natuurlijk een mierenvolk van gewetensvolle ambtenaren die van eenieder in de scherp omlijnde doelgroep het nieuws bijhoudt en dit in een goed georganiseerd archief documenteert, want iemand als Tuzzi moet natuurlijk ieder recent terzijde van ieder parlementslid en iedere buitenlandse minister van de afgelopen weken binnen tien minuten op tafel kunnen krijgen, en van het afgelopen jaar in een half uur.

Maar van Arnheim bleek geen dossier.

Tuzzi wilde over deze lacune geen ophef maken die hemzelf wellicht in de Pruisische dossiers zou kunnen doen belanden, maar deze dag was het op het ministerie rustig genoeg voor een ontspannen filosofisch gesprekje met de chef van de persafdeling over de criteria voor de ambtelijke informatievergaring waarin de zaak toevallig, denkelijk bij wijze van willekeurig voorbeeld, ter sprake zou kunnen komen.

Dit leidde tot de aanleg van een voorlopig leeg fascikel met een systeemnummer en de naam van Arnheim op de rug, zodat Tuzzi onder dat nummer zijn ambassade in Berlijn vertrouwelijk kon instrueren uitputtende informatie over Arnhem te vergaren.

Tuzzi, denkend aan die uitspraak van Voltaire dat mensen woorden gebruiken om hun gedachten te verbergen, en gedachten hebben om hun misdaden te rechtvaardigen, was verontrust dat hij nu te maken had met iemand die zoveel woorden gebruikte dat de noodzaak voor een verklaring van dit verschijnsel duidelijk en urgent was.

Bij de ministeriele bibliotheek werden de volgende dag de volledige werken van Arnheim bezorgd.

53. Men geleid Moosbrugger naar een volgende gevangenis

Moosbrugger werd overgebracht naar een andere gevangenis. Hij genoot van de eerbewijzen: veel politie, geladen geweren, hand- en voetboeien.

Zijn advocaat had nader onderzoek geeist, het doodvonnis was voor onbepaalde tijd uitgesteld.

Dat maakte hem weinig uit. Voor de dood was hij niet bang. Dat ophangen kon nooit hoog gaan scoren op de lijst van wat hij in zijn leven al te verduren had gehad. En wat was nou het verschil tussen een paar jaartjes meer of minder leven?

Hij dacht weer aan de eerste commissaris die hem moest behandelen: "Kijk meneer Moosbrugger", had die gezegd: "ik heb een grote wens: gunt u mij toch mijn succes".

En Moosbrugger had gezegd: "Wanneer u uw succes zo graag wilt, laten dan nu het protocol goed afspreken".

Dat had de rechter later niet willen geloven, dus de commissaris had moeten verschijnen.

Zijn verklaring had de volle lof van Moosbrugger gekregen, hoewel "Meneer de commissaris destijds bij het afscheid zei: 'we zullen elkaar wel niet meer zien' ".

Dat was mooi geweest, Moosbrugger glimlachte tevreden over zichzelf.

54 Ulrich toont zich tegenover Walter en Clarisse reactionair

"We moeten wat doen voor Moosbrugger", zei Clarisse. Hij is muzikaal!

Ulrich vroeg lachend toelichting en kreeg die als: "jij ben toch nu een invloedrijke man geworden!"

Toen moest hij vertellen wat er in Arnheim's boeken stond. We waren met zijn drieen aan de wandel. Ulrich deed een greep en noemde de automobiel HATA 606, de relativiteitstheorie, benzeenringen, en dat het volgens Arnheim niet gaf dat we het meeste niet begrepen omdat het uiteindelijk over het wezen ging en dat was heel eenvoudig en recht uit het hart, en juist daar was te weinig aandacht voor. Zoiets zou je normaal niet geloven maar van iemand die zelf een HATA 606 had en vast, want rijk was hij toch ook enorm, ook de nodige benzeenringen aan de vingers ...

Clarisse wilde weten hoe benzeenringen er uit zagen.

Na Ulrich's uitleg was Walter het met Arnhem eens dat het een zegen was dat niet iedereen al die flauwekul hoefde te begrijpen.

"Ik zal uitleggen", zei Ulrich, "wat ik tegen die Arnheim heb, kijk je kunt niet niet willen weten. Dat gaat niet. Maar die wetenschapsmensen zoeken geen zingeving. Ze zijn als het ware verslaafd aan de waarheid en kunnen het gewoon niet laten er achteraan te blijven zitten. En je weet ook helemaal niet wat de mens zal betekenen in de wereld die door die kennis ontstaat."

"Dus we moeten het maar opgeven?" vroeg Walter.

"Hebben we de zin van het leven nou echt nodig?", vroeg Ulrich, "het gaat zo toch ook?"

Clarisse giechelde.

"Jij ben gewoon een Oostenrijker" zei Walter, "jij leert de Oostenrijkse theorie van het dóórworstelen!"

"Nu je het zegt" zei Ulrich, "Ik moet je gelukwensen, Je hebt de wereldmissie van Oostenrijk ontdekt".

55. Soliman en Arnheim

Moosbrugger had nog een hart gestolen, dat van Rachel, die geloofde dat hij, als hij haar ergens onderweg naar Wenen was tegengekomen, in plaats van meisjesmoordenaar haar eigen beeldschone struikrover zou zijn geworden.

En Arnheim had naast Ulrich en Leinsdorf nog een vijand. Het zou hem zeer verbaasd hebben dat te horen: Soliman. Hij was klein maar al een jaar of zestien zeventien. Arnheim had hem als klein jongetje uit een circus in Italie meegenomen en zijn opvoeding ter hand genomen tot hij hem, nog niet zo lang geleden bij zich had geroepen om te vertellen dat hij, Soliman, op de leeftijd was gekomen om verantwoordelijkheden te leren dragen en daarom zijn status als straalverwende pleegzoon per heden zou worden veranderd in die van kamerjongen met kost- en inwoning en het bijhorende bescheiden loon.

Prompt had Arnheim afgedaan bij Soliman, maar daar had hij niets van gemerkt en nog steeds niet, terwijl hij sindsdien links en rechts bestolen werd en er ook voor Soliman onbruikbare zaken braken of verdwenen als Soliman van mening was dat zijn diefstal van de laatste tijd onvoldoende was geweest om aan de volle omvang van zijn wraakgevoelens gestalte te geven.

Toen Rachel hem van het sleutelgat had toegefluisterd dat er in de Parallelvergadering een oorlog werd voorbereid had zij zijn vertrouwen gewonnen en kreeg de meest vreselijke dingen over Arnheim te horen, alsmede dat hij geen Soliman heette maar iets zeer langs dat niet uit te spreken en al helemaal niet te onthouden was, een koningszoon, gestolen en verkocht.

Hoewel Rachel haar verering voor nabob Arnheim voor geen goud prijs zou geven, gaven deze verhalen in haar beleving op zijn minst een spannende extra dimensie aan de Parallelactie.

56 Levendige arbeid in de commissies van de Parallelactie. Clarisse schrijft Zijn Doorluchtigheid en stelt een Nietzsche-jaar voor

Graf Leinsdorf had het te druk gekregen voor de Grote Idee, want zijn agenda stond inmiddels vol met vergaderingen en afspraken.

De commissies, ingedeeld volgens de portefeuilles van de ministeries hadden tot tevredenheid van Leinsdorf een stroom van genummerde correspondentie op gang gebracht naar het centrale comité zodat in hoog tempo onder leiding van administratief deskundige ambtenaren een systematisch archief ontstond van documenten voorzien van het toeschrift "Ass.", hetgeen in de Kakanische ambtelijke taal betekende: "geasserveerd", dat wilde zeggen: aangehouden voor beraad.

Van vele hoogofficiele kanten hoorde Leinsdorf dat hij steun en bereidschap kon verwachten, dat evenwel elders - soms werd gespecificeerd en soms juist niet - reserves en zelfs tegenwerking werden vermoed, dat men zich vooralsnog graag in de coulissen gereed wilde houden en een jonge vertegenwoordiger zou benoemen.

Ulrich moest inmiddels drie keer in de week bij Leindsdorf komen om duidelijkheid te verschaffen daar, waar de ingekomen stukken hierin uit zichzelf soms in mindere mate voorzagen.

Daarbij dook een brief op, met veel onderstrepingen, van Clarisse die, zich op Ulrich beroepend, een Nietzsche-jaar voorstelde in het kader waarvan Moosbrugger vrijgelaten zou moeten worden aangezien hij net als Nietzsche geestesziek was. Leinsdorf zag de ingehouden boosheid van Ulrich, wees erop dat er voor een particuliere brief als van deze goede dame helaas in het systeem nog geen archiefcode was, maar dat Ulrich, nu hij haar toch kende, de brief wellicht kon terugbrengen om te vertellen hoe zeer het de aandacht van Zijne Doorluchtigheid had gehad.

57 Hoge vlucht. Diotima doet buitengewone ervaringen op met het wezen van grote ideeen

Nu stegen de activiteiten rond Diotima's salon haar tot de lippen, maar ze hield zich groot. Ze was zeker ingestort als Rachel, die het heus wel zag en zeer met haar te doen had niet, te harer bescherming, had gemeend heel wat telefoontjes zelf af te kunnen doen.

Maar het was niet allemaal kommer en kwel. Voor haar man bijvoorbeeld leek ze een nieuwe waarde te krijgen: uit zijn vragen beluisterde ze nu geen geamuseerdheid meer maar de zakelijkheid van een ambtenaar in functie. En hij ging haar ook gevraagd en ongevraagd adviezen geven, waarbij hij ernstig keek als naar een collega, en zijn woorden zorgvuldig koos, over onderscheidingen doceerde die in zijn ministerie van belang werden geacht, en ja, bij het verlaten, op weg naar het ministerie, van de kamer, tas in de hand, nog even terugkwam om een van zijn formuleringen van zojuist nog iets bij stellen, en haar bezwoer hem te betrekken bij iedere opkomende kwestie die zou raken aan de buitenlandse politiek. Diotima vond het heerlijk.

Maar de moeilijkheden dringen in het bewustzijn altijd voor. Vooral die ijskoude afwachtende houding van de hoge instanties, zo van zeg nu eindelijk eens wat het gaat worden.

Inmiddels was ook Leinsdorf op dit probleem gestuit: "Ik vind het idee van een Oostenrijks jaar werkelijk mooi, en heb het zelf in de pers gebracht" zei hij tegen Diotima, "maar heb je al bedacht wat we in zo'n jaar moeten doen? Zie je? Daar moeten we een beetje van boven de helpende hand bieden, anders krijgen onrijpe elementen de overhand. En ik heb er helemaal geen tijd voor!".

Diotima dook in de boeken en deed buitengewone ervaringen op met het wezen van grote ideeen. Bijvoorbeeld dat er onderweg omhoog naar de grootste de meest vreselijke dingen gebeurden: een hoger idee vernietigde dan het voorgaande. Wie het vredeskeizerlijke pacifisme steeds groter maakt stuit bijvoorbeeld op het probleem hoe de mensheid nog aan braadkippen zou moeten komen. En wat te doen met al die werkloze soldaten? Daar bovenin wordt de druk op ideeen niet lager maar juist hoger!

Nu haar man haar weer wat meer reden gaf hem op waarde te schatten bedacht zij ook hoe ieder die op diens ministerie zo'n term als "ideaal" of "eeuwige waarheid" zou laten vallen prompt de ziektewet in geschopt zou worden.

Ze kwam er niet uit maar haar hang naar iets groots week ook niet. Een Oostenrijks jaar ... maar eigenlijk een Wereldjaar, een Wereld Oostenrijk Jaar, waarin de Europese geest in Oostenrijk zijn ware vaderland zou kunnen zien!

"Voorzichtig! Voorzichtig", riep de graaf. "wat gaan we doen??"

Daar was het pijnlijkste punt weer getroffen.

"Die vraag" antwoordde Diotima, "die u daar stelt is de moeilijkste ter wereld. Ik ben van plan ... zo spoedig mogelijk een groep van de belangrijkste mannen uit te nodigen, dichters en denkers, en ik wil die aanbevelingen afwachting voor ik iets zeg".

"Uitstekend, uitstekend", riep Zijne Doorluchtigheid, "we kunnen niet voorzichtig genoeg zijn. Als je eens wist wat ik allemaal elke dag hoor!"

58. De Parallelactie wekt bedenkingen op. Maar in de geschiedenis van de mensheid komt de vrijwillige terugtrekking niet voor

"Van die Arnheim moet ik niets hebben", zei Zijne Doorluchtigheid. "Een Pruis, en dan observeert hij ook nog zo. Moet zo'n man nou alles van ons weten?".

"En hij ziet dingen die voor een buitenlander niet geschikt zijn" zei Ulrich, "de Parallelactie wil mensen toch gelukkig maken, maar het omgekeerde gebeurt: alom bedenkelijkheid en treurigheid".

"Ja dat heb ik ook gemerkt", zei Leinsdorf, "we helpen ze alleen maar te beseffen dat ze elkaar het licht in de ogen niet gunnen. De grootindustrielen schimpen op de belastingen en de politiek vindt dat ze hun belasting ontwijken".

"Precies, en dat is overal zo", zei Ulrich, "de chirurgen zijn overtuigd van de vooruitgang in de chirurgie maar klagen dat de bijdrage van de rest van de medische wetenschap en de natuurwetenschappen in het algemeen te wensen overlaat. Zelfs in de theologie, als u mij toestaat, lijkt men aandacht te vragen voor het gebrek aan besef heden ten dage van de vooruitgang die het vak sinds de Here Jezus heeft gemaakt. De Parallelactie maakt mensen op de een of andere manier bewust van hun wrevel, en dan schrijft men ons dat daar maar eens wat aan gedaan moet worden".

"Mijn God", stiet Zijne Doorluchtigheid uit, "Niets dan ondankbaarheid".

"Maar die wrevel", ging Ulrich voort "vindt men in de meest uiteenlopende plaatsen van de ziel. Ik heb twee nieuwe systematische codes voor onze archivering ingevoerd. De ene is TN: Terug Naar ... waarin ik orden op: het geloof, de Barok, de Gotiek, de Natuurtoestand, Goethe, het Duitse recht, de Zuiverheid der Zeden, en Diversen".

Stilte. De graaf trok bleek weg en zei na enige tijd: "In de geschiedenis is er geen vrijwillige weg terug".

Waarna hij het gevoel had dat hij heel iets anders had willen zeggen. Dat was mislukt omdat Ulrich eerst zijn eigen vaak opkomende verlangen naar het verleden had geraakt, waarna evenwel de trein, de krant en zijn warme ochtendbad hem voor de geest waren gekomen en hij besefte die toch niet meer wilde missen, en zo was hij, juist toen hij zijn mond open deed om iets te zeggen, overweldigd door een oprisping van berusting in de zwerftocht der mensheid.

De regels van de logica van deze jonge man zag de graaf als belangrijk, ja onontkoombaar, maar ze zorgen er helaas voor dat je er tenslotte geen greep meer hebt op waar je uitkomt.

"En mijn tweede nieuwe code is VN: Voorwaarts Naar ...", hernam Ulrich, maar Zijne Doorluchtigheid moest afbreken en vertrok met enige haast.

In de deurpost zei hij nog: "Uw nicht gaat de belangrijkste geesten op dit gebied bijeenroepen. Woon dat bij, want ik weet niet of ik daar zelf tijd voor heb."

En toen zei hij nog: "Een grote opzet doet natuurlijk ieder versagen; maar we zullen ze wakker schudden!". Dat zei de graaf uit plichtsgevoel. Om Ulrich moed in te spreken.

Weg was hij.

59 Moosbrugger denkt na

In zijn nieuwe onderkomen was Moosbrugger eenzaam opgesloten, liefdeloos bestreken met een smerige desinfecterende zeep, bij verzet met slaag bedreigd en zo meer. Als ervaren gevangene wist hij dat het meeste wat ze hem deden verboden was en ook precies wat wel en niet, maar ook dat men in zo'n situatie pleegt te weigeren de beroepsinstantie voor de zaak te storen.

De gestichtsgeestelijke was een aardige oude man wiens grote compassie met de in overtreding geraakte mensheid evenwel, zijn celibaat zal daar niet vreemd aan zijn geweest, een volledige blokkade vertoonde bij sexuele misdadigers. Hij verweet het zichzelf zelfs toen hij tot zijn eigen onthutsing enig medelijden met Moosbrugger leek te voelen, en rende snel weg om te bidden voor zijn eigen zieleheil.

De gevangenisarts vond het allemaal best meevallen en had hem een joviale klap op de schouder gegeven.

Nu de rechtszaak voorbij was en daarmee zijn publieke glansrol voelde hij zich in stilte een loszittende tand. Allemaal de schuld van dat rotkind dat hij had moeten vermoorden.

Zijn advocaat had nu beroep ingesteld met als doel hem krankzinnig te verklaren. Dat had nog wel iets. Maar hij zou er voor zorgen dat dat mislukte en dat ze hem zouden doden, een waardig afscheid van iemand die zou worden herinnerd als een man die in de strijd voor zijn Recht zijn leven zou hebben gegeven en verloren.

Recht. Want hij had gehoord dat dat hoge waarde had. Maar wat was het eigenlijk ... dat je geen onrecht doet of zoiets ... ? Hij was er niet tevreden mee.

Ineens had hij het: Jus! Recht is Jus! Toen hij zestien was had hij als boerenknecht, even alleen in de keuken met de boerin, gezegd dat hij iets liefs met haar wou doen. Hij was de keuken uit gecommandeerd en had zijn vuist opgestoken met zijn duim er door. Daarop had hij een van de paplepel gekregen. Het bloedde. In woede en drift ontstoken was hij voor zijn Jus in de aanval gegaan en had drie minuten later op straat gestaan terwijl zijn hem vanaf het erf toegeworpen spulletjes rondom hem nederdaalden.

En weer op straat vind je ook geen Jus. Alle vrouwen zijn al de Jus van iemand, enzovoort.

Hij moest dat natuurlijk duidelijk tegen de rechter zeggen, maar hij had te weinig woorden, en als hij daar in de rechtszaal de vrijmetselaars, jesuiten en socialisten de schuld van gaf begreep niemand hem. Hopeloos allemaal. Die juristen begrijpen er helemaal niets van.

En dan die vragen over ... ja waarover, dat soms alles begon te draaien en er katten uit de bosjes sprongen, muziek klonk, maar ook huilen, snikken, suizen, ratelen, of, dat kwam ook voor, schoten, donder, lachen, roepen, spreken en fluisteren.  Het zat dan in de lucht, zijn kleren, en in zijn eigen lichaam. Men zei wat hij net wilde bedenken of sprak hem juist tegen.

En dat moest dan betekenen dat hij ziek was, een troepje apen, meer niet! Soms maakten ze hem boos, maar meestal waren ze wel een aardige afleiding. En in de rechtszaal moest je dat hallucineren noemen. Dat was hem best maar hij voelde zich verre verheven boven mensen die dat niet konden.

Denken kon hij ook beter vond hij want hij kon buiten en binnen denken. En ze begrepen ook niet dat het optellen van 14 bij 14 eindigt op iets tussen de 28 en 42, dat hangt er toch helemaal vanaf hoe snel je tot stilstand kunt komen als je er bent, de snelste rekenaars schieten het verste door. En dan zou hij vanwege dit soort antwoorden ziek zijn. Wat een flauwekul.

Uiteindelijk was zijn huidige situatie toch geheel de schuld van dat vreselijke meisje dat hij had moeten vermoorden. Maar hij kon haar niets meer doen, hij lag op zijn brits in de bak en zij ergens onder de grond. Zeer ergerniswekkend. Het moest nu maar snel afgelopen zijn.

60 Excursie in het logisch-zedelijke rijk

Als Diotima na haar wanhoop over het pacifisme en de braadkip zou hebben besloten zich verder te willen bekwamen in de omgang met Ware en Grote Ideeen die elkander slecht verdragen dan was de rechtspraxis bij uitstek geschikt en Moosbrugger's geval om zo te zeggen ideaal geweest.

Want hoewel geestesziekte schuld kan opheffen is er zoiets als "gedeeltelijke toerekeningsvatbaarheid". Dan heb je, zoals Moosbrugger, een minderwaardige gezondheid maar ook een minderwaardige ziekte.

De natuur brengt dit soort mensen in zeer grote hoeveelheden voort. Maar zolang ze slechts zichzelf en hun naasten tot last zijn en geen misdaden plegen is er geen logisch probleem en worden zij, als zij zich ermee tot een arts wenden, behandeld, met wisselend resultaat.

Maar als de arts de rechter bij een misdaad moet adviseren worden al die gevallen resoluut toerekeningsvatbaar geoordeeld en schuldig gevonnist! De geneeskunde praat alleen misdadigers vrij die zij absoluut niet zou kunnen genezen! Daar betreft het dus gevallen die zij strikt genomen, wanneer zij zich als particulier patient bij haar hadden gemeld, weg zou moeten sturen met de mededeling dat behandeling geen enkele zin heeft.

Zo'n als volstrekt hopeloos geweigerde weggestuurde kan geen schuld hebben. Net als een paard: in het leger krijgt het moeilijkst te berijden paard juist de zachtste bandages, beter eten en de beste ruiter, want een paard geef je niet snel op, dat is zonde. Als op een ruiter echter het een en ander aan te merken is wordt hij een paar dagen opgesloten in een kelder vol ratten en vlooien: schuld en boete.

61 Het ideaal van de drie tractaten of de utopie van het exacte leven

En de kleine toegift die Moosbrugger zou worden gegund dankte hij aan graaf Leinsdorf, die Ulrich een plezier wilde doen.

Ulrich wist zelf ook niet wat behoorde te worden gedaan met iemand die niet in een gevangenis maar ook niet in een gekkenhuis thuishoorde. Zo iemand hoorde waarschijnlijk, net als de doden van het pas uitgevonden moderne verkeer tot de collateral damage van de zich voltrekkende metamorfose van de menselijke samenleving.

Dus je moest het van de kant bekijken waar die transformerende kracht vandaan komt. Deze ging gepaard met een geesteshouding waarin men liever drie korte stukjes op zijn naam had waarin voor het eerst stond hoe iets precies werkt, dan een bibliotheek vol over al die andere flauwekul.

Het besef dat de vooruitgang van onze kennis van de natuur van de tijd waarin we nog met knuppels achter  de konijnen aanzaten tot aan de luchtvaart in een privé bibliotheekje zou passen en al die in dezelfde tijd gedebiteerde religie, filosofie, moraal, vaderlandsliefde en wat dies meer zij rug aan rug de aarde zo ongeveer moest omspannen, terwijl toch het leeuwendeel daarvan niet eens in geschrifte maar met brandstapels, scherpe metalen voorwerpen en kogels naar voren was gebracht.

Nee, de stelling dat een grotere zeepomzet tot meer hygiëne leidt geldt niet voor de moraal. Integendeel: hoe meer moraal er de maatschappij in wordt gepompt, hoe meer reden er is tot wantrouwen!

Weg ermee! Exact leven! Over alles waarover men niet praten kan: zwijgen!

Wie leefden er exact? Het had nog iets utopisch, maar velen konden het al een beetje, al was het slechts een deel van de dag: als ze in hun beroep hun technische of wetenschappelijke specialisatie aan het uitoefenen waren. Dan was de ouderwetse Zingeving op zijn minst zo ver als hun jas aan de kapstok.

De krachtigste impulsen aan de technische omwenteling van de mensheid werden gegeven door mensen die er geen tijd voor hadden er een zin voor te bedenken. Het overkwam hun eenvoudig.

Maar voor die gedachte vond Ulrich zelden een klankbord.

62 Ook de aarde, in ieder geval Ulrich, huldigt de utopie van het essayisme

Bij het nu volgende dienen wij het onderscheid tussen fantastische en pedante precisie scherp in het oog te houden. De fantastische precisie immers houdt zich bij de feiten, en de pedante bij fantasieën.

De juridische analyse van Moosbrugger is een voorbeeld van pedante precisie: Moosbruggers geest wordt minutieus uitgemeten tegen het rechtsbegrip, een volstrekte fantasie dus.

Moosbrugger's psychiatrische analyse daarentegen is fantastisch precies want men stelde slechts vast dat Moosbrugger's geval niet overeenkwam met enig in de literatuur bekend ziektebeeld. Meer niet.

Dit correspondeert met de twee geesteshoudingen die tegenwoordig bestaan, en niet zelden, zoals wij al meerdere malen hebben gezien, in één huis, te weten die welke precies en feitelijk is en bij zijn handelen nimmer van verouderde, en altijd van de laatste technieken en denkbeelden gebruik wil maken, en die, welke haar kennis ontleent aan zogenaamde eeuwige en grote waarheden, hetgeen leidt tot resp. succes en lijvige waardigheid.

En in die zigzag-beweging van onze geschiedenis die ons, naar wij sinds tweeduizend jaar weten bij het laatste oordeel zal brengen, was nu dan de fantastische precisie, die in Ulrich's tijd kortstondig van zijn ketting was gebroken, inmiddels weer uit beeld en nog slechts te vinden in de werkplaatsen en studeerkamers van ingenieurs en geleerden. De wereld had weer de waardige en lijvige geesteshouding aangenomen, en Ulrich daarbij achtergelaten.

Of Ulrich hen? Toen hij de eerste gevallen zag, leken het hem mensen die met hun paard iets geschampt hadden, eraf geklommen waren en huilend en hinkend hadden gesmeekt met ziel ingesmeerd te worden.

Maar snel was het lachen hem vergaan, want in snel toenemende vaart dreigde het bewustzijn der mensen weer volledig uit de tijd te raken en leek het soms of hij nog de enige was die neerkeek op zekerheden en overtuigingen. Want iedereen die hij tegenkwam leek die weer te hebben, al was het in een bonte verscheidenheid die zich eerder in de menselijke geschiedenis nog nooit had vertoond.

Hij was, toen in zijn jeugd in Wenen verbeelding even van de ketting was en over straat liep, aangestoken door de idee van "hypothetisch" leven, in de zin van "in het besef van universele onzekerheid", maar noemde het tegenwoordig liever "essayistisch", zoals een essay een zaak van vele kanten onderzoekt, maar zonder pretentie van uitputtendheid en dus zonder conclusie.

Het leek Ulrich af en toe alsof hij nog de enige was die zag welke feitelijke, ja, toevallige factoren bepaalden of het veroorzaken van iemands overlijden onder de eeuwige waarheid van de moord of die van de heldendaad kwam te vallen, en zelfs welke grote, ware en absolute geestelijke samenhangen in de geschiedenis werden opgebouwd en geadopteerd om vervolgens na enkele generaties weer in te storten, terwijl de mensheid van microscopisch kleine poginkjes zoals een formule voor de valsnelheid in vacuum of een gedachte over de opwaartse kracht van drijvende voorwerpen toch in lengte van eeuwen zijn voordeel bleef doen.

Een filosoof voelde hij zich ook niet. Filosofen zijn geweldplegers die geen leger ter beschikking hebben en de wereld in zuivere frustratie onderwerpen door hem in een of ander systeem te persen.

En verwar Ulrich's essay ook niet met een voorlopige persoonlijke, subjectieve indruk die later waar of onwaar kan blijken. Want dan zou een essay à la Ulrich altijd onwaar zijn: beschouwd als algemene leer blijft er van het kleurige lichaam van een kwal uit zee gevist en droog op het strand gelegd nauwelijks iets over. Maar dat zegt niets: een olifant spat in vacuum ook uit elkaar.

Maar waar kwam hij zo uit? Waar moest het met hem heen? Dat mocht hij natuurlijk zo niet aan zichzelf vragen, maar hij kreeg wel het gevoel dat jaren voorbij gingen. En nu, begonnen in deze volstrekt belachelijke  rol van eresecretaris der Parallelactie stond hij als het ware achter de breedsprakerige persoon die hij speelde te wachten of hem iets zou invallen. In de grootste wanhoop.

's Nachts kon hij voor het raam staan en dan ineens in de kou naar buiten willen. Dan stond hij buiten en deden de kale bomen hem aan Moosbrugger denken. Hij voelde een neiging ze in tranen te omarmen. Maar zoiets doen we niet. We zijn tenslotte niet sentimenteel. 

63 Iets verschijnt Bonadea

Als u nog nooit een robot met een kraanvogel hebt zien dansen is dit echt een hoofdstukje voor u.

De volgende morgen kwam Bonadea. Zij had beoogde opvolgers van Ulrich de een na de ander te licht bevonden, en zich in het hoofd gehaald dat er aan Ulrich's "trots" nog wel iets te doen was.

Ulrich begroette haar wat afstandelijk maar ze wist tenminste zijn hand te nemen en die te kussen. Ulrich streelde peinzend haar haren.

Hij drukte haar zacht in een stoel en bracht twee whiskeys. Bonadea protesteerde wegens het uur. Ulrich stak een sigaret op.

Ze voelde zich oud. Haar oudste was nu al twaalf.

Ze had besloten om haar escapades voortaan tot Ulrich te beperken en om dat te bereiken wilde ze zich door hem laten uitnodigen voor de salon van Diotima, want dat, meende zij, was de vrouw die zij tegenover zichzelf wat moest laten verbleken.

Zo werd het verzoek natuurlijk niet onder woorden gebracht.

Ulrich nam, nu quasi peinzend, een slokje en meende dat het niet zou gaan.

Zij wilde natuurlijk precies weten waarom, en in welk tijdsbestek de bezwaren uit de weg geruimd zouden kunnen zijn. Zij vernam dat zij daartoe nauwe en profijtelijke verbindingen had moeten hebben met de kunst, de wetenschappen of de liefdadigheid.

Daar zat zij dan, met steken in het hart en knikkende knieen.

Maar ze had nog een troef dacht ze: Moosbrugger! Haar man was immers rechter. En zij zou Diotima voor Moosbrugger kunnen winnen.

Maar Ulrich meende nu dat Moosbrugger's zaak geheel zijn beloop moest worden gelaten

Bonadea keek hem met mooie, gekrenkte ogen aan waarin het vocht over ijs spoelde als in het voorjaar.

Ulrich had het kort willen houden maar herinnerde zich hoe zij zich over zijn bloedende, op straat gevelde lichaam had gebogen en  besloot tot enige palliatieve hulp. "Veronderstel eens", zei hij, "je wandelt in een park, er is niemand en daar komen ineens twee van dat soort kerels aan"

"Ja maar ik ga nooit alleen in een park".

"Nou, hij was timmerman, zeg dan je bent in huis hij is aan het werk en daar beginnen ineens die ogen te rollen".

Bonadea's kous zat verkeerd, ze boog zich erover en keek Ulrich zo een beetje schuin aan.

Ulrich pakte snel zijn tweede sigaret. "Je kunt voor Moosbrugger van alles voelen, maar doen kun je niets. De verklaring hiervoor is dat dit soort gevallen als losse draadjes van het weefsel van de maatschappij zijn. Ga je er aan trekken dat trek je het gewoon helemaal uit elkaar".

Op onverklaarbare wijze viel Bonadea een schoen van de voet. Ulrich raapte hem op, en zij stak de voet uit, "laat maar, ik doe het wel zelf".

Ulrich schoof de schoen op de voet en rook haar verminderde toerekingsvatbaarheid.

"En dan te bedenken dat de medische wetenschap, die immers al nuttige verwerkingstechnieken heeft ontwikkeld voor afval, kadavers, gebroken glas, en gifstoffen binnenkort over preventieve middelen tegen lustmoord zou kunnen beschikken, maar ze geven hun geld aan domheden en voor de oplossing van de belangrijkste morele kwestie hebben ze geen stuiver over".

"Hou toch op!", zei Bonadea. Maar Ulrich ging voort, nu heen en weer lopende, waarbij zijn hand nogmaals werd gevangen en op haar borst gelegd.

"Goed", zei Ulrich, terwijl er twee harten  in hem klopten zodat hij zichzelf heel even als een horlogewinkel voelde klinken. Hij beschikte net over genoeg wilskracht, maakte de borst weer in orde en vervolgde: "dan bezien we het nu van de gevoelsmatige kant. Kijk, er zijn miljoenen onrechtvaardigheden waar je niets van weet, maar deze grijpt je aan, omdat ik je er toevallig van verteld hem".

"Maar die andere die ken ik niet". De tranen waren haar nabij. "Ach, jij ook", zei ze.

Ulrich werd moe. Altijd hetzelfde. De innerlijke akoestiek van de leegte, waarin elk schot twee keer zo hard klinkt en zo ontzettend lang blijft galmen. De "Barok der leegte" noemde hij het ook wel.

Daar schokte ineens haar bovenlichaam en ze greep naar haar kuit. Een vlo! Ze wist het zeker. Ulrich moest meehelpen. De kous helemaal naar beneden, en de bloes moest open. Uit de tram, of van Ulrich!

Maar ze vonden niets.

"Ik weet niet wat het was" zei Bonadea.

Ulrich glimlachte onverwacht vriendelijk.

Toen begon ze te huilen.

64 De Generaal Stumm von Bordwehr bezoekt Ermelina

De generaal Stumm von Bordwehr, klein van stuk, buikje en een beetje een rond hoofd, al met al niet bij uitstek geschikt een oprukkende vijand angst in te boezemen, had bij Diotima zijn opwachting gemaakt.

Nogmaals toonde  hij alle begrip voor de bescheiden plaats die het ministerie van oorlog begrijpelijkerwijze in de Parallelactie zou innemen, en dat er bij het instelling van commissies per ministeriele portefeuille aan de oorlog voorbij was gegaan, maar dat het desalniettemin ... enz. Hij diepte daarbij verscheidene citaten uit zijn gymnasiumtijd op.

Nu had je in Kakania families waar officieren over de vloer kwamen omdat de dochters met officieren trouwden, en families waarvan de dochters dat niet deden omdat de bruidsschat te hoog werd geacht, of uit principe, zodat je daar ook geen officieren zag. Nu was Diotima niet slechts belijdend pacifistisch, maar haar familie behoorde (om beide redenen) tot groep 2. Ondanks Stumm's geruststellende beziging van het Latijn en dito uiterlijk joeg hij haar daarom de stuipen op het lijf.

Of het nu alleen van het bezoek kwam - er was momenteel immers wel meer aan de hand -  ze stortte bijkans in. Haat was natuurlijk beneden haar waardigheid maar een gevoel van doffe belediging moest het toch wel genoemd worden. En dat die dikke officier haar dan nog als een ui de tranen in de ogen deed springen ...

Met een besef van loerend gevaar voor haar verheven actie en haar Grote Teken verstuurde ze meteen de uitnodigingen voor de voorziene bijeenkomst van grote geesten.

65. Uit de gesprekken tussen Arnheim en Diotima

Diotima kon haar hart over de generaal luchten want Arnheim was er weer. Hoe haalt zo'n man het in zijn hoofd langs te komen?

"Ik heb pas kort geleden een gesprek met je neef over generaals gehad", zei hij met de gezichtsuitdrukking van een man die een bedenkelijk verband legt.

Maar daar liet hij het bij en bracht het gesprek op de samenhang tussen bedrijfsleven en dichtkunst, de irrationele, ja, mystieke kanten van het zaken doen. "De fout die eenvoudige mensen maken is te denken dat vermogensbezit een genot is, terwijl het in waarheid een beangstigende verantwoordelijkheid is. Het gaat me niet eens om al mensen die van mij afhankelijk zijn, maar laat ik het er eerst eens over hebben dat mijn grootvader begonnen is met een afvalverwerkingsbedrijf ... "

(Dit trof Diotima als een zeer persoonlijke ontboezeming, temeer daar ze als Oostenrijkse bij afvalverwerking in eerste instantie aan de mestboer dacht. Ze kreeg er een kleur van.)

"... en zelfs mijn vader had maar twee klassen handelsschool toen hij de zaak in ging. Met al mijn opleiding en kennis kan ik niet verklaren hoe hem werkelijk alles lukte. Dat is het geheim van het krachtige, eenvoudige, grote en gezonde leven! Maar het zou je verbazen wat er nu allemaal voor kunstzinnige, morele en politieke kwesties af en toe aan de orde komen in mijn beleidsbesprekingen".

Omdat Arnheim de afvalverwerking met zo'n ongewoon vertrouwelijke stem besproken had die daarna weer was verdwenen speet het Diotima dat ze daar uit pure schrik niet op door had kunnen gaan.

"Er zijn dingen waartegenover het verstand onmachtig is, dat zie je wel aan mijn vader. Jouw neef begrijpt daar niets van".

Gezien het initiatief van de generaal leek het Arnheim wel goed snel voort te gaan met het concretiseren van de Parallelactie. Maar de generaal hoefde niet rigoureus geblokkeerd te worden. Ook het leger kon geest gebruiken, en waarom niet langs deze weg?

Diotima greep zijn hand en zei: "Dank je voor je openhartigheid".

Arnheim hield de hand even vast en keek alsof hij iets vergeten was te zeggen.

66. Tussen Ulrich en Arnheim is e.e.a. niet in orde

Het was Ulrich altijd een groot genoegen Diotima de mappen te laten zien. Naast de reeds trots aan Leinsdorf gemelde codes TN "Terug Naar ..." en VN "Voorwaarts naar ..." (de laatste had, nieuw ingekomen, een stuk betreffende de centrale betekenis van de groenteteelt) had hij nu een derde code: WV "Weg van ..." (de Roomse Kerk, de joden, het socialisme, het kapitalisme, het mechanistische denken, de rassenvermenging, de rassenscheiding enz. enz.).

Hij genoot ervan haar dan als "machtige nicht" aan te spreken en dan te zeggen: "Ik heb hier alles van weg met Rome tot voorwaarts naar de groenteteelt", wat heeft uw voorkeur?

"Machtige nicht, de ene helft zoekt het heil in de toekomst en de andere in het verleden. Zijne Doorluchtigheid zou zeggen dat het heden heilloos is".

"Heeft Zijne Doorluchtigheid iets kerkelijks op het oog?" vroeg Diotima.

"Hij heeft momenteel het standpunt verworven dat er in de geschiedenis geen vrijwillig terug is", zei Ulrich, "maar het bezwarende is dat ook een bruikbaar voorwaarts ontbreekt en het heden algemeen als ondraaglijk wordt beschouwd".

Diotima kende dit en verschanste dan tegenover Ulrich haar lange lichaam in een toren die in de reisgids drie sterren heeft.

Maar toen zij een gelegenheid zag vroeg ze streng: "Waarom heb je mij die generaal op mijn dak gestuurd?"

"Welke generaal".

"Von Stumm".

"Die dikke van de eerste zitting? Die heb ik sindsdien nooit meer gezien!".

Ulrich's verbazing was overtuigend. Maar een man als Arnheim kon geen onwaarheid spreken. Hier moest een misverstand zijn, concludeerde Diotima. Zij vertelde wat Arnheim had gezegd.

"Ik, met Arnheim over Stumm gesproken? Ook nooit ... wacht even ... want ik heb de laatste tijd enkele keren over onze verschillen van inzicht van gedachten gewisseld, en daarbij een keer het voorbeeld van een generaal gebruikt, geen specifieke generaal, om uit te leggen dat een generaal die duizend van zijn soldaten willens en wetens de dood in jaagt een moordenaar is in verband met die duizend moeders, maar iets anders wanneer je het betrekt op de noodzaak van een offer, of bijvoorbeeld de irrelevantie van de lengte van het leven".

Diotima wilde weten hoe het verder ging.

"Wij kooplieden", had Arnheim toen vervolgd, "ik bedoel de leiders onder hen, wij leren onze werkelijk succesvolle invallen te zien als iets dat spot met iedere berekening, net als iedere politicus en trouwens ook de kunstenaar".

"En dat", vervolgde Ulrich nu, "liep er op uit dat hij handelen en persoonlijke invloed als mijn werkelijk talent zag".

"En?" vroeg Diotima.

Ulrich had Arnheim geantwoord dat hij inderdaad zeker nergens minder voor getalenteerd was dan voor zichzelf.

"Je blijft over het leven spotten in plaats van je er aan te wijden", zei Diotima, nog boos over de mappen.

"Hij zei dat ik een zeer actief mens in afweerhouding ben. Hij wil om een of andere reden mijn achting winnen."

"Hij wil je gebruiken", zei Diotima bestraffend.

"O nee, ik ben een kiezeltje en hij een prachtige ronde glaskogel, maar het lijkt of hij bang voor me is. "

Toch won Ulrich bij Diotima stukje bij beetje wat vertrouwen.

En hij scoorde ook nog een vol punt, want toen Diotima vroeg wat te doen met de generaal zei hij: "afhouden".

67 Diotima en Ulrich

Door de vrijwel dagelijkse omgang was de verhouding tussen Ulrich en Diotima, die tenslotte bijna een nicht van hem was, familialer geworden. Hij werd niet langer altijd van haarknopen tot rokzoom vol bepantserd ontvangen, maar wat meer huislijk.

Ze moesten vaak samen ergens heen. Een beetje een team.

Door haar schoonheid verplaatste Ulrich's ergernis over haar streberige burgerlijke geest, dom geloof en "grote" ideeen zich regelmatig naar de omgeving die haar in deze lifestyle had gestimuleerd, zodat ze er op zo'n moment zelf wat beter af kwam.

Samen toonden zij Arnheim de "schoonheden van de Weense omgeving", zoals Diotima het placht te zeggen, hetgeen ook Diotima menig nieuw inzicht opleverde, bijvoorbeeld dat de adellijke landhuizen, indien door van die burgers, die in haar salon zoveel hartelijker tegen haar waren, aangekocht, er ineens een stuk beter uit gingen zien.

Ook het familiale gevoel hielp: verwanten kunnen immers vreselijk zijn, maar ze blijven er bij horen. Ulrich ging zelfs een beetje aan "zusje pesten" doen. Een mooi voorbeeld: de auto rijdt door prachtige beboste dalen en Diotima heft verheerlijkt het vers "wie heeft 't hout, 't prachtig woud, daarboven opgebouwd ..." aan. Op zo'n moment zegt Ulrich: "De Grondbank. Dit is allemaal van de Grondbank kijk maar hoe ze in banen recht naar beneden geplant zijn. Dan kunnen ze het makkelijker afvoeren na het kappen. Celluloseproductie". Wanneer Diotima haar warme gevoelens voor de mens weer eens deelde met God, die er immers zijn zevende scheppingsdag geheel aan had gewijd, illustreerde Ulrich graag  aan de grote natuurverschijnselen onze verwaarloosbaarheid.

Diotima onderging zulke dingen met minachtende berusting voor een enfant terrible. "Er zijn gelukkig nog steeds mensen die ondanks grote ervaringen in het eenvoudige kunnen geloven", zei ze dan bijvoorbeeld. En ze zag werkelijk niets indrukwekkends in Ulrich's kennis die voor haar gevoel slechts lagere zaken betrof.

Zo kan het niet verbazen dat het tussen hen vaak over Arnheim ging, temeer ook omdat Diotima iedere onverdachte aanleiding om het over hem te hebben verwelkomde, en Ulrich, die hem niet kon uitstaan maar geen enkele achterbakse reden had om dat te verbergen, graag eens een kleine technische prik tegen hem uitdeelde.

Als hij er was nam Arnheim tegenover Ulrich de pose aan van een oudere vriend, door zijn enorme status onvermijdelijk, maar voor Ulrich irritant, het kreeg iets neerbuigends, wat de zakosoof mede daardoor, ook waar persoonlijk aanwezig, diezelfde technische prikken opleverde.

Ulrich ergerde zich aan zijn eigen irritatie, en trof zich daarover regelmatig in zelfonderzoek. Hoe presteerde die man dat? Hij is slim, doorziet de huidige dubbele toestand der mensheid, en geeft dan de intelligentie de schuld. De frauduleuze vermenging van ziel en kolenprijs. En dan het contrast van zijn effectieve en scherp doordachte praktische dagelijkse handelen tegenover dat grootse, algemene onderwerp van zijn geschriften, altijd zo vaag gehouden dat wel zeker was dat hij het zelf niet helder wilde leren kennen.

En dat gecombineerd met de luxe-mentaliteit die het normaal vindt van alles de beste kwaliteit en het mooiste te hebben.

Volstrekt nutteloos deze man uit te dagen. Ulrich had iedereen tegen zich in deze omgeving, en was het eens raak dan vloog de grote geest even klapwiekend op en stond je met de grote zakenman te praten, die je met je gedoe echt geen cent lichter had gemaakt. En dat gaf Arnheim ook de rust in zijn omgang met hem.

Ulrich had plezier in zijn essayistische pose in de Parallelactie, en wist dat die met een grondige bruuskering van Arnheim niet veilig zou zijn, maar hij kon het niet laten dus prikte als het ware met een oefendopje op zijn floret.

Die uitdrukking had Diotima bedacht. Zij zag dat er absoluut geen kwaad in Ulrich stak, zijn soepele atletische lichaam maakte een goede indruk in de salon, en onder haar leiding kon het met hem nog best wel iets worden. Ja, die standpunten van hem ... had hij een kromme rug gehad, zwart haar en een laag voorhoofd, dan had ze gezegd dat die typisch iets voor hem zouden zijn geweest. Maar zoals hij er uitzag leken ze meer een bijkomstigheid van tijdelijke aard. En zo was ze bij Ulrich meer op op haar gemak dan in het gezelschap van Arnhem, waarin haar dagelijks groeiende idealisme haar inmiddels soms onberekenbaar toe begon te schijnen en onrust baarde.

En zo slaagden Diotima en Arnheim erin overeind te blijven door elk waar nodig Ulrich als schild te gebruiken, waardoor in Diotima een prangende vraag begon te leven:

68 Digressie: moeten mensen met hun lichaam overeenstemmen?

Diotima en Ulrich waren nu veel onderweg, vaak in een wat intieme positie naast elkaar in een hobbelende auto, onder een gemeenschappelijke deken voor de benen.

Net als bij zijn cabaretdanseres en Bonadea was er tussen Ulrich's hoofd en dat van Diotima niets dan kou, maar verhielden de lichamen zich anders. Ulrich en Diotima weerstonden beiden hun lichaam, al verschilden de oorzaken daarvan totaal.

Na die ene onthutsende ervaring, lang geleden, met de majoorsvrouw had Ulrich de liefde rigoureus afschaft, en zich tot sex beperkt. Dat gaat, zolang beide partijen een beetje meewerken, best goed. Het opende zijn lichaam weliswaar voor sensaties die hij, als hij meer in de liefde had geoefend, voor Diotima niet zou hebben, maar door zijn cerebrale controle was er geen enkel risico dat hij er in het geval van Diotima werk van zou gaan maken.

Ook Diotima had aangename gevoelens, maar door haar morele onkreukbaarheid had ze geen enkel idee waar dat van kwam.

Op deze twee zo verschillende manieren werden de tweekoppige god, de paardevoet van de duivel enzomeer verre gehouden, en werd niet aangelegd aan het eenzame eiland van de wellust, waar men moordenaar, lot en god is en met vastberaden glazige ogen de hoogst bereikbare graad van irrationaliteit en avontuurlijkheid beleeft.

Ulrich had zijn lichaam misschien dan wel niet geschapen maar toch met oefening gevormd en onderhouden. Zo kwam het dat het er goed uitzag, en dat het op een keur van onderdelen uitstekende prestaties kon leveren. Zijn lichaam bleek allerlei vereisten, waaronder ook sex, te hebben, en daaraan voldeed hij op dezelfde technische gronden.

Maar dit alles wil niet zeggen dat hij nou met het resultaat als geheel veel ophad. Sterker, hij voelde zich er niet in thuis.

69 Diotima en Ulrich. Vervolg

Daar had hij extra last van als hij in gezelschap van Diotima was. De geest van deze vrouw die zonder haar geest zo mooi zou zijn geweest wekte bij hem een angst voor zichzelf, en in gezelschap van Diotima kreeg hij de neiging weer het kind te willen zijn dat die angst nog niet had gehad.

Het scheelde niet veel of hij had dat zelfs een keer gezegd. Diotima was er onder een bergwandelingetje eens over begonnen dat Arnheim Ulrich een "activist" had genoemd, was toen teruggekomen op Ulrich's stelling dat al die mensen in zijn mappen "Terug naar ...", "Vooruit naar ..." en "Weg van ...." ervoor zouden terugschrikken hun idealen te verwezenlijken als ze werkelijk de kans ertoe zouden krijgen. Of dat niet tragisch was?

Toen was ze van zichzelf geschrokken omdat ze zich realiseerde dat ze daarbij had gedacht aan haar en Arnheim. Ze werd wat rood en hoopte maar dat ze niet door de mand gevallen was.

"Uit Arnheim's woorden spreekt een overschatting van mijn invloed in huize Tuzzi" zei Ulrich "Jij trekt je immers niets aan van wat ik zeg. Maar ja, als je me nu dan toch iets vraagt ... je bent aan iets gevaarlijks begonnen, want je doet mensen er juist een plezier mee als je er voor zorgt dat ze hun idealen niet kunnen verwezenlijken".

"En jijzelf dan? Wat zou je doen?".

"Mij zou niets overblijven dan het afschaffen van de werkelijkheid".

"Nee, serieus!", zei Diotima, die het deze keer eens niet niet op de gebruikelijke wijze in - in haar ogen - flauwekul wilde zien overgaan.

"De werkelijkheid, dat is dat we hier nu met zijn tweeen staan. Over een jaar is de werkelijkheid weer anders, maar zullen ons nog aardig wat herinneren van de voorgaande werkelijkheden, bijvoorbeeld dat we hier gestaan hebben. Maar wat ons, mij althans, werkelijk beweegt staat in een totale tegenstelling tot die 'werkelijke' manier van het beleven. Het gevoel een vaste bodem onder de voeten te hebben en een vaste huid om het lijf, iedereen vindt dat vanzelfsprekend maar bij mij is het niet erg sterk ontwikkeld".

En daar ging het bijna mis (of was het bijna raak): "Denk er maar eens aan hoe je als kind was, kijk als mier zou ik het idee dat ik in mijn jeugd een larve was misschien wel gruwelijk vinden, maar er is geen criterium om vast te stellen dat een mier een beter schepsel is dan een mierenlarve."

En daar stopte hij voor iets. Hij wilde het niet zeggen:  schenk mij een omarming, zuiver uit sympathie, we zijn verwant; niet geheel gescheiden, zeker niet één; maar in ieder geval is het tussen ons volstrekt tegengesteld aan een formele en strenge relatie.

Maar hij zei het niet. En hij vergiste zich ook. Hij had haar op dat moment helemaal nergens toe kunnen bewegen. Ze zat met Arnheim in haar hoofd. Ze besefte nu dat er hoe dan ook iets zou gaan gebeuren. Het "Niet doen wat je eigenlijk graag wil", had even een glans gehad, maar het was nu voorbij. Niemand zou hebben kunnen zien of ze daar nu gelukkig van was geworden, maar het was gewoon zo.

En zo hadden ze beiden de belangrijkste opwelling tijdens dit gesprek achter de kiezen weten te houden en kwam het er niet van dat Diotima Ulrich als gevoelvol leerde kennen.

70 Clarisse bezoekt Ulrich om hem een geschiedenis te vertellen

De nieuwinrichting van oude kastelen was een specialiteit van de bekende schilder van Helmond, wiens geniaalste werk zijn dochter Clarisse was, die Ulrich eindelijk eens was komen bezoeken. Onverwacht.

"Mijn vader laat vragen of hij wat aanbevolen kan worden in de aristocratische kringen waar jij nu zo dik mee bent".

"Nou hij moet zich niet te veel voorstellen van mijn ...".

"Weet ik toch, het is ook flauwekul maar hij zit weer eens flink op zwart zaad en nu kan ik eerlijk zeggen dat ik de boodschap heb overgebracht. Ken je de Pachhofens?".

Ulrich kende alleen een meisje Pachhofen waar hij Clarisse vroeger eens mee had gezien.

"Ja dat was mijn vriendin. Papa zou hun slot inrichten en verbouwen, we waren allemaal mee, Walter was er voor het eerst ook bij en Meingast".

"Meingast?"

"Ja, die later naar Zwitserland is gegaan, hij speelde toen nog niet de filosoof maar de haan in alle families die dochters hadden".

"O, die. Ik ken hem niet persoonlijk".

"Nou, Papa daar in de glansrol natuurlijk, en Walter helemaal weg van hem, meer dan van mij! En Lucy ...".

"Even rustig. Wie is Lucy?"

"Dat meisje Pachhofen die vriendin van mij. Die zat binnen de kortste keren voor een schilderij van papa als amazone op zo'n paard te poseren en hield hem voor een Titiaan of Tintoretto. En Papa helemaal gek van haar".

"Dus Papa op Lucy en Walter op Papa?"

"Ja wacht nou even. Walter vond toen natuurlijk dat hij voor impressionist door moest gaan, en Papa was een ouderwetse schilder, je weet wel, bruine saus met pauwenstaarten. Dus Walter bewonderde het stiekem. Mama was er ook, ik kreeg van haar voortdurend reclame voor hem, Walter dus, overal middenin, ging zich belangrijk voelen".

"En tussen Lucy en mij, kun je je voorstellen? Zij 18 ik zestien, mijn vader verliefd op haar, zij naast haar schoenen natuurlijk. Ik had de torenkamer en daar vertelde ze wat er allemaal die dag was gebeurd. Nee, veel sliepen we niet".

"Ik denk" ging Clarisse door, "dat niet alles is gebeurd maar genoeg om haar vader te laten arriveren en haar mee op vakantie te nemen naar Spanje. Nou toen had je mijn vader moeten zien. Na een tijdje was hij een zielig hoopje. En toen hoorde ik hem op een avond mijn trap op komen — En daar stond hij naast mijn bed. Nou, dat was wat!".

"Waarom heb je niet om hulp geroepen?".

"Nou, dat was juist het vreemde. Hij stond eerst een tijdje stil buiten, deed toen de deur open, zei zachtjes mijn naam, en toen merkte ik ineens dat er even een soort zacht gejammer uit me kwam. Nou hij ging op mijn bed zitten, en legde toen zijn hoofd naast mij op mijn kussen".

"Tranen".

"Nee, droog, geen spier. Een oud, verlaten lichaam. Hij dacht alleen nog maar aan sex, en dat malle jammeren bleef ik tot mijn eigen verbazing doen. En daar wou ik je over vragen".

"Je hebt nog niets gevraagd".

"Dat hij mijn stilliggen als toestemming zou zien verafschuwde mij, ik deed het uit radeloosheid en een stenen angst, wat denk je daarvan?".

"Daar heb ik zo snel even niks over te zeggen".

"De ene hand bleef mijn gezicht strelen, de andere ging aan de wandel. Toen had ik toch de kracht om me om te draaien, en ik maakte weer dat vreemde geluid. Ik heb een moedervlek op mijn dij", ze wees het door haar kleren aan, "heeft zeker magische kracht want daar stopte hij, streek me nog eens door de haren en verdween. Nou, dus als je een een kans ziet begin eens over hem?".

Ze maakte aanstalten weg te gaan. Ze had de kleren aan waar ze altijd mee de stad in ging en stak haar hand uit om afscheid te nemen.

71 De commissie ter schepping van een leidend besluit met betrekking tot het zeventigjarig regeringsjubileum van Zijn Majesteit maakt een aanvang met zijn bijeenkomsten.

En geen woord over haar Nietzsche brief aan Leinsdorf. Alweer vergeten waarschijnlijk.

Ook elders was de aandacht verlegd. Diotima had, opgejaagd door de nare ervaring van het bezoek van de Generaal von Stumm, met de kracht van de haast het stadium bereikt waarin de Parallelactie, officieel geheten Het onderzoek ter schepping van een leidend besluit en vaststelling der wensen van betrokken kringen van de bevolking met betrekking tot het zeventigjarige regeringsjubileum van Zijne Majesteit, de commissie kon bijeenroepen die de knopen moest doorhakken, de: Commissie ter schepping van een leidend besluit met betrekking tot het zeventigjarige regeringsjubileum van Zijne Majesteit.

Zijne Doorluchtigheid Graaf Leinsdorf had zelf de convocatie geschreven. Tuzzi had die gecorrigeerd. Arnheim had Tuzzi's correcties ingezien voor ze waren goedgekeurd. Toch was de geest van Leinsdorf nog in de tekst terug te vinden: ... krachtige manifestatie uit het midden van het volk ... politieke onrijpheid ... invloed van boven vereist ... volkeren dankbaar rond de keizer geschaard ...

De groslijst van kandidaten voor de commissie was wanhopig lang. Na ferm en pijnlijk schrappen pasten degenen om wie men meende absoluut niet heen te kunnen nog steeds niet rond het geheel van Diotima's aangesloten tafels met dat groene laken er over. Daarom bleven de potloden en blocnotes in kast en werd het een wat informele ontvangavond met koud buffet. Tuzzi had zijn vrouw zonder morren een flink budget gegeven, waarmee duidelijk bleek hoezeer hij nu gewonnen was voor een oefening in grensverleggende diplomatie.

Met hulp van Arnheim's privésecretaris was relevante documentatie verzameld waardoor Diotima iedere gast kon verrassen met bekendheid met diens werk. Uit het budget van Zijne Doorluchtigheid was een bibliotheekje aangeschaft. Gasten konden daar vanuit de conversatieruimten binnenlopen. Het was Diotima's boudoir, dat daardoor een voor haar sterk statusverhogende werking uitoefende, maar ook het patriottisme van de gast werd aangewakkerd als hij er, en daar was voor gezorgd, zijn eigen werk trof.

Tot Diotima's ontsteltenis waren echter de meeste gasten verschenen in de verwachting in een kort betoog van zeg vijf à vijfenveertig minuten de Parallelactie te mogen adviseren opdat het niet meer mis zou kunnen gaan ook al zouden volgende of voorgaande sprekers het slagen van de zaak bedreigen met doelloze en verkeerde voorstellen.

Het probleem was de extreme dichtheid, natuurkundig gesproken, waartoe Diotima thans in haar huis de geest had weten te comprimeren. In de lucht waaieren zwanen sierlijk uit en vormen dan die bewonderenswaardige vlucht, maar samen in een kleine ruimte op de grond waggelen ze wat koddig rond en pikken elkaar in de veren. Te veel is altijd een verhouding tussen ruimte en vulling, tussen een museum en een uitdragerij.

En ja, nu we hier toch mee bezig zijn, hoe bijzonder is een Grote Geest? De Grote Geest is tegenwoordig een institutie geworden als het gevangeniswezen, het leger en de gezondheidszorg: het moet vol zijn. Bij onderbezetting wordt wie aan de beurt is bij zijn nekvel gepakt en er in opgesloten.

En hoe gaat een Grote Geest om met die wat ruwe ervaring? Sommigen worden uit vertwijfeling welvarend, anderen gaan een onzichtbare kroon dragen en benadrukken dat hun werk pas over driehonderd tot duizend jaar objectief zal kunnen worden beoordeeld. Allen betreuren het dat de Werkelijk Grote Geesten nooit tot hun rangen zullen kunnen toetreden omdat ze hun tijd te ver vooruit zijn.

We hebben het natuurlijk over alle Groten die in de voetsporen treden van Goethe en Michelangelo, Napoleon en Luther. Bij de anderen, de erfgenamen van Gauss, Euler, Maxwell, Lavoisier, Cardanus gaat het helemaal anders. Daar wordt bij een sterfgeval nooit verzucht dat zo iemand uniek was en wij allen verweesd achterblijven enz. Want in die kringen is het stokje al lang overgenomen door honderden anderen die onze wereld voorgoed veranderen maar waarvan wij de namen echt niet allemaal gaan onthouden.

Merkwaardig ook hoe vlijmscherp het onderscheid is tussen deze twee vormen van menselijk gedrag. Daar tussenin, lijkt het wel, zit niets.

Op deze avond waren er een paar wetenschapsmensen maar vooral een overdosis van unieke persoonlijkheden en Diotima huiverde van de grafwind die ineens over de velden van de Geest leek te trekken.

72. Het in de baard glimlachen van de wetenschap of de eerste uitgebreide ontmoeting met het boze

Het menselijke verschijnsel van het in de baard glimlachen verdient thans onze aandacht. Want dat was wat de onderzoekers deden die aan de uitnodiging gevolg hadden gegeven, de beroemdheiden van de wetenschap. Dat was geen ironie maar eerbiedigheid en incompetentie. Maar dit mag ons niet afleiden van de wijze waarop het hele wezen van dergelijke lieden gloeit van een boos vuur.

Dat lijkt niet te kloppen met de wijze waarop zo'n universiteitsprofessor zich afficheert: zoeker naar de waarheid, steunpilaar van de vooruitgang. Maar met beroepsideologieën moet je altijd oppassen: een jager zal zich niet snel de beul van de natuur noemen, en de grootondernemer knijpt geen arbeiders uit maar "voelt een verantwoordelijkheid".

Thans dienen wij de waarheid over de wetenschap te vinden, al was het maar omdat deze ons leven zo is gaan beheersen dat zelfs een analfabeet er tegenwoordig nog voor moet oppassen.

Men heeft, al weer meer dan vierhonderd jaar geleden de leunstoel, waar men in alle rust met de Bijbel of iets dergelijks op schoot hoge gedachten kan vormen, verlaten en is met zijn kont op de aarde gaan zitten. Dingen, dat is dan ineens alles wat telt, personen zijn niet meer belang. En als je eenmaal zo zit raap je je ruimschoots genoeg op om de rest de lust te doen voelen je te verhangen of verbranden.

En dat komt omdat het ook helemaal geen vreedzame bezigheid wat deze mensen doen. Al die geniepigheden, ja de hele basishouding van de jager, de soldaat en de handelaar zijn slechts naar geestelijk terrein overgebracht. Denk maar eens aan het genoegen in die kringen om al het hogere, al het verheven menselijke, pootje te haken en op zijn bek te laten gaan.  Is dat niet een verlangen van dezelfde aard als wat je kan bekruipen als je een enorme glazen vaas ziet, namelijk deze met één goedgemikte stokslag compleet aan gruzelementen te peren? Vandalistische passie. Bijvoorbeeld om experimenteel te laten zien dat goedheid slechts een bijzondere vorm van egoisme is. Dat mond en kont uiteinden zijn van één en hetzelfde kanaal. Een beetje de trucs verraden van het magische kunststuk "mens". Leedvermaak over de ouderwetse verheven gelovers. Nee, wetenschap is duivelswerk.

Waarmee vastgesteld zij dat de stem van de keiharde wetenschappelijke waarheid een verdacht oneerbiedig hellehond-achtig bijgeluidje heeft. En het hele zaakje meurt wel degelijk naar gevecht, jacht en oorlog.

Menige vredelievende geleerde daar bij Diotima zou wellicht geschokt zijn als hij zich realiseerde dat zijn lachen in de baard  ten diepste dus wel degelijk doet denken aan wie vermoedt dat er een gelegenheid aan zit te komen om weer eens met bevredigend resultaat de trekker over te halen.

Want de meesten werden niet meer gewaar dan wat jeuk in de benen, wat opluchting als men onder vier ogen met een collega even zonder gevaar de verbazing over dit alles kon delen. En die merkwaardige neiging om terug op straat even met de voeten te stampen, alsof men wilde controleren dat men weer op aarde was.

73 Leo Fischel's dochter Gerda

Leo Fischel's echtgenote Klementine had haar bezoek aan Ulrich telefonisch aangekondigd. Ulrich was sinds zijn terugkeer in Wenen nog altijd niet bij de Fischels langs geweest, dus het was wel drie jaar geleden. Dat was mede omdat hij niets van wellicht daar nog bestaande gevoelens uit een vroegere periode van een zekere intimiteit, met daaraan verbonden moederlijke teleurstelling van Klementine, wilde wekken.

Die teleurstelling was er ook wel, maar Klementine had een "groot denkend hart", en aangezien dat in de nabijheid van Leo altijd in de mottenballen moest blijven kon het haar op een bijkans heldhaftige gevoelshoogte tillen bij een gelegenheid als deze: Gerda was erg in de ban geraakt van ene Hans Sepp, een leeftijdsgenootje en een beetje de guru van haar christen-Germaanse antikapitalistische antisocialistische Arische symbolengroep. Leo had hem al maanden de deur willen wijzen, maar nu was hij ook Klementine te gortig geworden. Door ontstentenis van geld of familiestatus was hij absoluut geen huwelijkspartij voor Gerda, en op deze manier verloor zij maar nodeloos zoektijd.

Toen Leo, geergerd door Sepp's lezingen aan tafel over het verderfelijke joodse denken, hem de deur gewezen had was Gerda in een paar weken kiloos afgevallen. "Het is een soort hypnose gewoon, een geestelijke infectie!", riep Klementine.

Om Gerda van de verlokkingen van het verbodene af te branden door het toe te staan was inmiddels met Hans een arrangement getroffen: hij mocht eens in de drie weken komen als hij een overzichtelijk lijstje onderwerpen - Leo had daarvoor de pen gegrepen - niet meer zou aanroeren, noch tegenover Gerda alleen, noch in aanwezigheid haar ouders. Hans had het beloofd.

Maar dit leek niet genoeg. En de ouders voelden zich door hun dochter te ouderwets bevonden om nog iets te bereiken. Of Ulrich niet eens met haar kon praten.

"Ik ben bang dat ik ook ouderwets gevonden ga worden", zei Ulrich.

Maar hij ging.

Op het afgesproken uur waren, naar hij al verwacht had, de ouders nog niet thuis.

"Waarom ben je zo lang niet geweest?", vroeg Gerda.

Ulrich zei dat hij de indruk had gekregen dat haar ouders hun intieme verkeer zonder de bedoeling van een huwelijk niet hadden gewild.

"Ach Mama is belachelijk, en Papa heeft heel graag dat je komt. Ben je niet iets belangrijks geworden in die grote toestand?"

"Goed, ik kom", zei Ulrich, "maar waar gaat dat op uitlopen denk je?"

In plaats van te antwoorden ging Gerda wat in de kamer lopen redderen.

Daar ging Ulrich naast haar staan en kuste haar op de lippen. Zo bleven ze even staan. Toen rukte ze zich los.

"Waar gaat dat op uitlopen denk je?"

"Moet dat dan zo zijn?"

"Vertel me eens wat van Hans" zei Ulrich, toen ze even later zaten, zachtjes.

"Je bent ijdel, ons jongeren zul je nooit begrijpen!"

"Gerda, ik geloof dat ik de wetenschap nu opgeef, want dat is slechts een bijzondere vorm van hebzucht. Ik ga nu over tot de nieuwe generatie. Maar er zijn nog wel wat meer soorten ijdele woorden en daartegen wil ik je beschermen ... ".

"Je zou Hans beter moeten leren kennen, maar het zal je toch nooit lukken te begrijpen dat een gemeenschap zonder egoisme mogelijk is."

"Komt hij nog vaak?"

Gerda haalde haar schouders op. Ze wist niet dat Ulrich het verhaal al kende. Zij en Hans leden natuurlijk onder de dwang, maar Gerda onderging het gelaten omdat ze zelf niet zeker van haar zaak was.

Eigenlijk was ze niet erg verliefd op die jongen. Hij was meer een demonstratiebord ter lezing voor haar ouders. En dat kwam van hun geruzie. Was ze een paar jaar later geboren dan had ze dit stadium van half-rijpheid bereikt nadat Leo zo genoeg van zijn vrouw had gekregen dat hij zijn degelijkheid had laten varen en voor eigen rekening speculerend één van de rijkste mensen van Wenen was geworden en daar als toevallig neveneffect ook weer de genegenheid van zijn vrouw mee had verworven. Dan zou Gerda zichzelf trots als een veelbelovend rassenmengel hebben gezien, maar zoals het nu was moest zij zich etaleren als blond, vrij, krachtig en alsof zij met haar ouders niets te maken had.

"Lieve Gerda", zei Ulrich na wat stilte "die zogenaamde vrienden van jou, dat zijn de meest lugubere afpersers die ik ken".

"Je begrijpt ons niet, je denkt als een roofdier!"

"Nou, ik kan je het beste iets vertellen", zei Ulrich, en trok haar wat naar zich toe. "Ken de de geschiedenis van de maaninvang? Je weet toch dat de aarde vroeger meerdere manen had? Er is een door velen aangehangen theorie dat dat grote ijsbollen waren die uit de ruimte kwamen, door de zwaartekracht van de aarde zijn ingevangen en er omheen zijn gaan draaien. En onze maan is de laatste die over is, de anderen zijn allemaal één voor één op de aarde gevallen, en dan kreeg je een geweldige zondvloed. Kun je je voorstellen hoe bang de mensen toen waren? Vooral ook omdat ze eerst geleidelijk steeds lager en sneller rond de aarde scheerden voor ze hun vreselijke landing maakten."

"Had je dan toen al mensen?"

"Natuurlijk. Dat gaf immers die zondvloeden waar de verhalen van zijn overgeleverd".

Ademloos keek Gerda het raam uit naar de maan.

"Maar dit is dus een flauwekulverhaal", zei Ulrich. "In werkelijkheid vertraagt een maan door getijdenwerking de draaing van de aarde. Zo worden de dagen al vier miljard jaar steeds langer en gaat de maan steeds verder weg staan. Uiteindelijk zal de aardas daardoor instabiel worden en zullen de polen en de evenaar steeds sneller en verder gaan verschuiven".

Nu trok Gerda haar hand weg. "Waarom vertel je me het dan".

"Ik weet het niet" zei Ulrich, "zal ik weer komen?".

Gerda frutselde wat aan spulletjes op tafel.

"Goed, ik kom dus snel weer eens langs", zei Ulrich, hoewel hij dat niet van plan was geweest.

74 De vierde eeuw voor Christus versus het jaar 1797. Ulrich krijgt opnieuw een brief van zijn vader.

Een lange brief met vele bijlagen: "... je lange zwijgen ... met genoegen van vele zijden vernomen ... thans vraag ik je je invloed te gebruiken om ...", waarna Vader overging tot de behandeling van een voorgenomen wijziging van §318 van het Wetboek van Strafrecht betreffende de condities waaronder een gebrek aan toerekeningsvatbaarheid het bestaan van schuld verhindert. In het parlement wilde men de wet op dit punt minder streng maken. Aangezien dit niet te keren was hadden Professor Schwung en hij zich gebogen over een herformulering die de ernstigste gevaren van een verslapping van de wet zou keren. Vader had voorgesteld omstandigheden waarin: "niet de vaardigheid voorhanden was het onrecht van de handeling in te zien", Schwung had voorgesteld: "een vrij wilsbesluit onmogelijk was".

Er volgde in de brief een nauwgezette analyse van de verschillen waaruit duidelijk bleek dat Schwung's opvatting in de geschiedenis van het recht pas sinds 1797 in zwang was geraakt, terwijl dat van Vader sinds de vierde eeuw voor Christus alle aanvallen met glans had doorstaan. Vader bekende vervolgens de grootmoedigheid waarmee hij had voorgesteld het volgende voor te stellen: "niet de vaardigheid voorhanden was het onrecht van de handeling in te zien en een vrij wilsbesluit onmogelijk was".

Maar toen had Professor Schwung zijn ware aard getoond, hij had voorgesteld het "en" te vervangen door "of"!

Al met al kreeg Ulrich de indruk dat Vader en Schwung elkaar de laatste tijd niet meer zo vaak zagen als vroeger. Hier, enigszins voor het midden van de brief, stopte Ulrich met lezen, woog het pak bijlagen op de hand en wierp nog een korte blik op het einde van het schrijven, waar hij leerde dat zijn vader van hem verwachtte de grafen Leinsdorf en Stallburg te doordringen van het gevaar dat het jubileumjaar door onverantwoordelijken en zich valselijk als deskundig afficherende incompetenten  zou worden aangegrepen om een regelrecht rampzalige wetswijziging door te zetten.

Einde van "Bert leest Musil", fascikel 1. U bent op 30% (boekpagina 328) van het tijdens Musil's leven gepubliceerde gedeelte van "Der Mann Ohne Eigenschaften". De vertelling wordt vervolgd in fascikel 2.