PHiLES home
  Up to Abrahamic religionns
 Bert Tells What He Reads
English


Tigre, 24 mei 2004

Het hek van Rushd

bullet Samenvatting bullet Inleiding bullet De stelling van Al-ghazali dat een rechtgelovige moslim geen filosofen nodig heeft, deugt volgens Rushd voor geen meter bullet Harmonie van drie sociale klassen bullet Prettige implicaties van Rushds filosofie voor zijn taak als qadi (rechter) bullet Het hek van Rushd

  bulletEnglish version

Samenvatting

De reden waarom de gedachten van de Cordobaanse moslim Ibn Rudh in de steden van het 13e eeuwse Europa populair werden waren gelegen in het daar gevoelde filosofische probleem van de wetenschappelijke implicaties van de toen zich sterk ontwikkelende ambachtelijke technieken. De waarheid over de schepping stond kennelijk niet alleen in de Bijbel Denk aan de toen nieuw ontwikkelde technieken op het gebied van produktie, zeevaart en oorlogsvoering. Allemaal nergens in de Bijbel te vinden! Maar hoe zat dan dan? Rushd had het behoorlijk goede Aristotelische antwoord, hij had ook de in christelijk Europa onbekende werken van Aristoteles. Hij had ook een idee over hoe om te gaan met de grote massa van eenvoudige lieden waar je niet zonder kunt en die zich beter volledig of bijna volledig op de Heilige Schrift (bij Rushd de Koran) kunnen verlaten. Dat viel in Europa in zeer vruchtbare grond: de gedachten van Rushd ontkoppelden in Europa het zoeken naar de waarheid van het lezen van de Bijbel. God is beide en de Bijbel kan dus voor wie goed leest niet in strijd zijn met de Schepping zoals wij die God zij dank zien en dagelijks beter leren kennen! Door die vrijmaking stimuleerden Rushd's gedachten de ambachtelijk-technisch-wetenschappelijk ontwikkeling in Europa. Het leidde tot de reformatie waarin het Romaanse Europa tot cultureel achtergebleven katholiek gebied degradeerde. Het moderne protestantse Europa, Amsterdam en Londen voorop, werd in technisch opzicht Germaans, en in cultureel opzicht, niemand durft het te erkennen maar het is mijn stelling: Islamitisch (á la Ibn Rushd).

Picture: 17e eeuw, anoniem. Het centrale doel van de graveur is niet te misssen: hij wil het multiculturele van Amsterdam laten zien: Scandinaviërs, Friezen (die toen evenveel uren van Amsterdam woonden als nu de Marokkanen), Mosovieten, Tartaren, Arabieren, negers, Oost-Indiërs, West-Indiërs, Guineanen, exotische vogels, vreemde boeken en een kameel (wie zou die hebben besteld?).
De graveur koos voor noordoostenwind. Dat heb je niet vaak en dan kunnen de handelsschepen op eigen zeil het Y op en de haven in, wat veel geld scheelt. Het is dan ook een drukke boel. De werkloze roeiers scharen zich bij de lossers want daar is op zo'n dag ineens veel werk en goed loon.
In de stad stierf het van de buitenlanders, gevlucht voor godsdienst-fundamentalisme. Vooral Fransen. Geen hond die vond dat ze Nederlands moesten leren. Ze noemden hun wijk "Le jardin", dat werd in de Hollandse volksmond de Jordaan.

Ibn Rushd (door de christenen was zijn naam verbasterd tot "Averroës") leefde in de 12e eeuw in Cordoba, Spanje, toen een Arabische stad. De Arabieren waren van oorsprong woestijnnomaden, geoefend in het hanteren van scherpe zwaarden ter bescherming van hun bezit - dat was weinig meer dan schijtende kamelen -  tegen hun broederstammen. Ze hadden zich in de zevende eeuw door Mohammed laten reorganiseren tot een volk met een missie: de mensheid bekeren tot de Islam (en daar steenrijk mee worden). Omstreeks het jaar duizend stonden ze in het Oosten bij India. De andere kant op hadden ze driekwart van wat 700 jaar eerder het hele Romeinse rijk was veroverd (uitzondering: Turkije, de Balkan, Italie en het Gallie tot de Rijn, dus dat is bijna niets) en waren dus de grootmacht in de wereld, en hun rijk was groter dan dat hele Romeinse Rijk ooit was geweest.

Maar een dikke eeuw later, in de de tijd van Rushd, ging het wat minder met de Arabieren. Uit het oosten hadden ze Turkse stammen moeten binnenlaten, zoals de Romeinen dat in de derde-vierde eeuw met de Germanen ook gedaan hadden: je maakt ze soldaat, draait ze om, en laat ze tegen hun stamgenoten vechten ter verdediging van je rijk. En net als de Germaanse Goten van Theodorik en de Germaanse Franken van Clovis waren de Turkse "Seldjoeken" ook geleidelijk daar in het oosten de feitelijke machthebbers van het alleen nog in naam "Arabische" rijk geworden.
Daar zat Ibn Rushd niet. Die zat in Cordoba. Daar hadden de Arabieren de grensposten bij de rivier de Douro gehad (die loopt vanaf het zuiden gerekend op driekwart van Spanje, Valladolid en Porto liggen er aan). Maar Cordoba lag inmiddels al bijna aan de grens, want de Arabieren hadden zich door de Christenen al tot beneden het dal van de Taag laten jagen. Ze dreigden nog absoluut niet volledig uit "Spanje" (de oude Latijnse naam: Hispania) te worden verjaagd, er was geen crisisstemming. De laatste enkele bootreis naar Marokko van een Arabisch emiraat zou zelfs nog tot 1492 op zich laten wachten. Voor die bootreizigers was Ibn Rushd bijna even lang geleden als nu voor Nederlanders de Gouden Eeuw.
En een gouden eeuw was het, zeker nog in de tijd van het kleine Rushdje: er heerste godsdienstvrijheid. Moslims, christenen en joden waren in vrij gesprek over wereld en waarheid. Op hoog niveau, want men had de boeken van de oude Grieken nog, of weer, opnieuw vertaald waar zij in andere delen van de grote Arabische wereld (met name in Syrië) waren herontdekt.

Boeken waren in die tijd rollen papier waarop met ganzeveer het originele manuscript was gekopieerd. Menige kopiist had een eigen opvatting die nog wel eens in zijn kopie terecht kwam. Zo profiteerden Bijbel, Koran en Aristoteles van het groeien  en krimpen der inzichten.
In christelijk Europa was intellectuele armoe troef. Wat daar eeuwen terug op Grieks gebied in de Romeinse bibliotheken had gelegen was al lang gebleekt om er de bijbel op te kopiëren. Dus daar wisten ze nergens meer van. Bedenk dan eens dat je zelfs tegenwoordig nog heel dicht bij de doctorale filosofiekennis, en zeker bij het begrip van de filosofische en wetenschappelijke manier van denken kunt komen met alleen alles van Plato en Aristoteles (destijds dus gewoon te lezen in de bibliotheken van Cordoba), en de toenmalige christelijke ramp is duidelijk.

De Andalusische en aangrenzende Arabieren waren in de tijd van Ibn Rushd nog zo weinig onder de indruk van de christenen dat het vooral de verschillende Arabische (en Berber-) stammen en elites waren die tegen elkaar te keer gingen. Maar ook daar hetzelfde patroon als in het christelijke Europa: primitieve lieden bleken menigmaal bij machte de hegemonie te verwerven in gebieden waar een hogere beschaving was ontstaan.
In 1148, Rushd was 22, trokken de Almohaden, fundamentalistische Berbermoslims, Cordoba binnen.

Zij verdreven de Almoraviden, die in een grijs verleden ook als ruige fundamentalistische Berbermoslims waren binnengedrongen, maar dat was al lang geen beschaafd gespreksonderwerp meer.

Een andere geleerde van het niveau van Rushd, Maimonides, was toen nog maar 13. Hij had de pech jood te wezen en moest in 1165 vluchten. Het was daar onder die Almohadische bruten voor de joden ineens bekeren of wegwezen. Ibn Rushd wist zich nog met hulp van zijn familienetwerk in de functie van qadi (een Islamitisch rechter die de sharia toepast) te manoeuvreren, en werd zelfs de lijfarts van de caliph Abu Ya'qub Yusuf. Dat vermocht de fundamentalisten niet te verhinderen hem nog een tijd uit de gratie van de koning te pressen, maar het kwam weer goed.
Kort samengevat: Ibn Rushd heeft zijn hele leven spitsroeden gelopen en gebalanceerd tussen de caliph, de fundamentalistische clerus waarop die caliph voor een flink deel steunde, en zeker ook een derde groep, grofweg de oude elite, waaronder veel liefhebbers van de rede en de verdraagzaamheid, die hun onder de Almohaden wat benard geraakte positie konden behouden door zich wat rustig te houden, zelfs al resteerden in die kringen nog slechts moslims. Joden en christenen had je niet meer of wat er nog was vulde - bij wijze van spreken -  op iedere vragenlijst bij hun geloof "moslim" in.

De stelling van Al-ghazali dat een rechtgelovige moslim geen filosofen nodig heeft, deugt volgens Rushd voor geen meter

Als we nu gaan lezen wat Rushd schrijft, kunnen we dat wat mij betreft "filosofie" noemen - zou ook vreemd zijn dat niet te doen, zelfs de Arabieren noemden het naar het Grieks: falasifah. Maar dat woord sloeg in die tijd op de wetenschap in het algemeen, en we moeten het ook niet zoals veel wetenschap, zelfs nog  in onze tijd, in de hobbysfeer van garages, schuurtjes of wereldafgewende studeervertrekken zoeken. Rushd, van beroep qadi (sharia-rechter) en arts, deed het er bepaald niet in zijn vrije tijd voor zijn plezier bij. Hij nam met zijn geschriften deel - en menigmaal op verzoek, als scheidsrechter of woordvoerder van een pressiegroep -  aan een zeker niet belangeloze en ook bepaald niet ongevaarlijke discussie over de juiste rol van de verschillende bestaande machtsgroeperingen in het gezag van het emiraat. Er waren echte maatschappelijke problemen. Het ging  met name over de vraag welke deskundigheid en welk type gezag vereist was voor het interpreteren van de heilige wet, de sharia, en wie dus in aanmerking kwam voor het vervullen van functies in de rechterlijke macht. En voor die rechtersbaantjes kwamen er, met de invasie van al die eenvoudige doch robuuste Almohadische lieden voortdurend gegadigden van allerlei allooi, met scrupules in diverse soorten en maten, en met allerlei officiële en verborgen agenda's. Het was filosoferen met het zwaard op de keel. Zo niet het ene zwaard dan wel weer een ander. En dat gebrek aan vrijblijvendheid maakt Rushd's "falasifah" pas echt spannend. Denk maar aan de Nederlandse gezagsdragers in de bezettingstijd.

Een kleine eeuw eerder, helemaal aan de andere kant van het Arabische gebied, in Iran, had Al-ghazali de gevoelens verwoord van hen die zich daar al tijden afvroegen waarvoor je als moslim eigenlijk nog filosofie nodig had als je al beschikt over het geloof en de wapenen. Hij deed dat  in een geschrift getiteld Tahafut (De inconsistentie van de filosofen).
Bij zo'n project ligt een ongeluk om de hoek: als je een filosoof wilt vloeren moet je je diens strijdwijze eigen maken en de filosofie dus bestuderen. En zo kan een godsvruchtig antifilosofisch plan een argeloze theoloog licht op de helse weg van het zondige filosoferen zetten, waar zijn theologische uitrusting hem, als hij pech heeft, zou kunnen doen stranden, al dan niet na een klein zetje van professionelere medeweggebruikers.
Maar Al-ghazali had ze wel gelezen, de grote Griekse filosofen.

Zoals ook in de late Soviet Unie de economische faculteit van de Universiteit van Moskou een zogeheten "gifkast", had, met een slot erop, waarin zich de geschriften bevonden van de Nobelprijswinnaars in de economische wetenschappen. Men heeft mij in 1988 die gifkast nog laten zien.

Deze studie der Griekse filosofen had Al-ghazali, laat Ibn Rushd, een deskundige bij uitstek, zien in zijn Tahafut al-Tahafut (De incoherentie van de incoherentie), zonder enige kans op een voldoende verricht. Jammer voor Al-ghazali dat hij al dood was, want van een zorgvuldige studie van Tahafut al-Tahafut zou een tweede versie van zijn boek flink zijn opgefrist. Zelfs bij stellingen van een beroerdheid als die van Al-ghazali  zijn immers door een goed opgeleid filosoof voor een prikje altijd nog wel deugdelijke argumenten te maken.
Zo begon ik aan De Incoherentie van de Incoherentie . Daar analyseert onze geëerde schrijver Al-ghazali 's boek De inconsistentie van de filosofen stelling voor stelling. En hoewel Rushd zich nadrukkelijk profileert als waker van de Islam en van de stellingen lang niet altijd concludeert dat ze onjuist zijn, maakt hij overal compleet gehakt van de argumentatie (en meest terecht overigens, hoewel hij zelf dan ook wel weer eens uit de bocht vliegt). Je kunt dat een paar bladzijden volgen, maar al gauw denk je: "die hebben zeker ruzie". Op zich is het volgen van een stevig straatgevecht altijd aardig, maar er moeten wel omstanders bij zijn aan wie je kunt vragen waarom het gaat. En dat blijkt dan achteraf het verhaal, en niet of er alleen gestompt werd of dat er ook stokken of staven aan te pas kwamen. Speelt Manchester United tegen Arsenal, dan is dat leuk, maar het maakt heel wat uit of het een competitiewedstrijd is die voor de eindstand niet meer uitmaakt, of de finale van de Champions League. Zo ook kan het overbekende filosofische steekspel de massa (waartoe ik behoor) minder boeien als de prijs niet bekend is.

Voor een voetbaldeskundige kan het anders zijn. Die ziet wellicht dat in die volmaakt onbelangrijke competitiewedstrijd een ongebruikelijke figuur wordt geoefend die potentieel gevaarlijk is en om antwoorden vraagt die nog niet bestaan. Zo ook in de filosofie enz.

Bovendien strijdt Rushd formeel tegen Al-ghazali: een dode! Maar er zullen wel springlevende lastpakken in zijn buurt geweest zijn met Al-ghazali in hun vaandel. Lastpakken waren er in ieder geval: als gezegd, Rushd was qadi (sharia-rechter), en ook lijfarts van de nieuwe caliph, een man uit een familie die nog niet lang geleden met een moslimfundamentalistische Almohadische Berberelite het emiraat van Cordoba had veroverd. Nou viel de geneeskunde in die tijd, als alle wetenschappen, ook onder de filosofie, dus die nieuwe woeste caliph geloofde bij tegenslagen als ziekte niet in alleen maar bidden en dat was dan toch voor de oude elite mooi meegenomen. Toch moest de caliph ook zijn fundamentalisten tevreden houden. De Berberse oerkracht en expansiedrang van zijn familie was een kleine eeuw tevoren - in de tijd dus van Al-ghazali - in het thuisland van de caliph (Noord Afrika) gewekt door ene Ibn Tumart, een Berberse fundamentalist, geweldpleger en geestelijk leider die zelf zeker geen moeilijke boekjes las maar zich misschien door een vertrouweling de titel Tahafut en de naam Al-ghazali had laten memoriseren.
Voor de lastpakken van die fundamentalistische lobby waren de mathematica, de architectuur, de geneeskunde niet direct betwist terrein tussen henzelf en de "filosofie" (lees: de verlichte en beschaafde oude elite van Arabisch Spanje). Maar voor het baantje van Rushd: sharia-rechter, was dat natuurlijk anders. Rushd moest dus, voor zichzelf en zijn achterban, verdedigen dat een rechter een "filosoof", een kenner van Gods schepping als geheel moest zijn en niet bijvoorbeeld een theoloog, die maar een deel van de Gods schepping ziet, namelijk Gods woord, en daarom vaak niet eens de juiste betekenis van dat woord kan vinden. Zou hij dat verliezen en zouden ongure types qadi worden dan zou er een flink risico zijn dat allerlei waardevolle mensen plots in de wachtkamer van die nieuwe qadi op het "ongelovigenbankje" kwamen te zitten. En dat zat niet rustig.

Harmonie van drie sociale klassen

Met de Al-ghazali stellingen ("echte moslims hebben geen filosofen nodig") als amateuristisch prutswerk buiten spel bleef de vraag voor Rushd en hen die hij overtuigen wilde: hoe zit het dan wél met de verhouding tussen filosofie en de Islamitische orde en gezag, en hoe moeten diverse groepen en lobby's respectievelijk hun maatschappelijk carriëres richten zonder op elkaar te botsen met alle gevolgen van dien. En dan gaat het dus, en dat is ook de titel van een werk van Rushd, Over de harmonie van religie en filosofie.
Voor het handhaven van de harmonie blijkt enig hekwerk nodig te zijn, zoals wij dat tenslotte ook kennen in onze moderne voetbalstadions. Het materiaal daarvoor haalde Rushd uit zijn geliefde Aristoteles. die onderscheid maakt tussen logische, dialectische, en persuasieve argumenten. Bij Aristoteles ligt dat zo: in een logische (of demonstratieve) argumentatie worden uit axioma's en principes volgens de regels van bewijsvoering stellingen afgeleid die daarmee zeker bewezen zijn. Helaas is deze methode niet op elke stelling toepasbaar, vaak althans is er nog niemand  in geslaagd een bewijs te leveren. Daar zitten nogal wat prangende kwesties bij. Of, grof gezegd, helaas zijn veel zeer belangrijke problemen niet wiskundig oplosbaar. Daarom is er een "second best", en dat is de dialectische steltrant: daarin weegt men de voors en tegens van de verschillende standpunten af. Dat kan in een discussie tussen verschillende personen zijn, die elk in aanvang één van de stellingen voorstaan waartussen op het eerste gezicht gekozen moet worden, maar ook één enkele schrijver kan op schrift de argumenten voor enkele stellingen in "rollen" verdedigen als ware zijn boek een poppenkast. Echt of als rollenspel, de zaak komt in dialoog of quasi-dialoog tot een beste oplossing. In de retorische steltrant, tenslotte, is gewoon alles geoorloofd. Je hoeft je verhaal zelf niet eens te geloven, als het maar in brede kringen overtuigend over komt.
De logische argumentatie vindt onze Rushd het eigen terrein van de filosoof. Het afleiden, uit axioma's en principes volgens de regels van bewijsvoering, van stellingen die daarmee zeker bewezen zijn is een lastig werkje, waar maar weinigen voor in de wieg gelegd zijn, en dat is nog niet eens voldoende ook: wie er voor in de wieg gelegd is moet er nog een deugdelijke opleiding voor krijgen, anders wordt het nóg niks. Deze elite wordt door Rushd regelmatig aangeduid als, inderdaad, de elite, of ook: de demonstratieve klasse. Zij wordt dus gezien als een bepaalde groep van de bevolking.
Dan heb je bij Rushd, op grond van deze indeling van Aristoteles, nog twee andere klassen, die gewoonlijk door hem in één adem worden genoemd, de dialectische en de retorische klasse. Zij worden ook wel samengenomen als de lagere klasse. Rushd schrijft ook wel over de elite versus de massa's.
Ik heb nergens bij Rushd een duidelijk onderscheid tussen de dialectische en de retorische klasse gevonden.  De retorische klasse, zo krijg je de indruk, krijgt in de moskee uit de Koran voorgelezen en wat daar staat is gewoon zo als het er staat: de "klaarblijkelijke" (letterlijke) betekenis dient voor hen de ware betekenis te zijn: zo is het en zo is de wereld.
Door de demonstratieve klasse worden sommige Koranteksten ook letterlijk genomen. Andere Koranteksten vat men echter in die kringen allegorisch op. Dat mag iemand uit de retorische klasse nooit doen. Die moet alles letterlijk nemen, anders is hij een ongelovige. Maar iemand uit de demonstratieve klasse mag van de voor hem niet  perse letterlijk te nemen teksten een allegorische interpretatie hebben. En als hij zo'n mening heeft over een tekst waarvan het onzeker is of deze door een lid van de demonstratieve klasse wel of niet letterlijk genomen moet worden, dan mag hem dat worden vergeven!
Als qadi moest Rushd over zulke dingen vonnissen, hij hanteert dus een expliciete klassenjustitie. Nergens wordt duidelijk of er diploma's of paspoorten waren die aantoonden dat je officieel tot die wat zachter te behandelen demonstratieve klasse behoorde. Misschien kon een qadi als Rushd daar ook over vonnissen.
Je zou kunnen denken dat dit wat gemeen is van Rushd, maar ook dat hij het goed bedoelt: eenvoudige mensen maak je met te moeilijke allegorieën alleen maar in de war, schrijft hij, en dat eindigt er alleen maar mee dat de leraar stenen naar zijn kop krijgt. Je moet er gewoon niet aan beginnen. En het mooie van de Koran, schrijft hij, dat iedere klasse in één en datzelfde boek, ja zelfs in één en dezelfde zin, op zijn eigen wijze wordt aangesproken. Rushd voelt zich pluralist. Er bloeien misschien geen duizend, maar toch drie bloemen.

Waar blijft de heldere en duidelijke uitleg van het verschil tussen die twee niet-demonstratieve bloempjes, de dialectische en de retorische? Ik zie maar één passage, en die gaat letterlijk zo:

"Maar bij lezers van de Schrift kunnen zich mogelijkerwijs allegorische interpretaties opdringen door de superioriteit van één van de normale methoden boven een andere in het opwekken van bijval, ik bedoel, als de richting waarin de allegorische interpretatie wijst overtuigender is dan die van de letterlijke betekenis. Dergelijke interpretaties zijn geliefd, en het maken van dergelijke interpretaties is mogelijk een taak voor wiens vermogen tot theoretisch begrip het dialectische niveau heeft bereikt. Tot deze soort behoren enige van de interpretaties van de Ash’ariten and Mu’taziliten, hoewel de Mu’taziliten over het algemeen verstandigere uitspraken doen. De massa's echter, die niet in staat zijn tot meer dan retorische argumenten, moeten ook deze teksten letterlijk nemen en het is hun niet eens toegestaan om die interpretaties te kennen."

En dan herhaalt Rushd weer zijn klassendriedeling met een kleine specificatie voor ieder, behoudens weer die raadselachtige dialectische klasse.
Er wordt door kenners van de Arabische filosofie nog wel eens gezegd dat de "dialectische klasse" van Rushd op de "theologen" slaat. Nou heeft Rushd het flink vaak over "theologen". Dan mijdt hij steevast de term "dialectisch" en verder hebben de "theologen" het in die passages steevast bij het verkeerde eind. De "theologen" á la Rushd zijn dus op het eerste gezicht niet erg geschikte kandidaten voor een officiële juridische erkenning als "dialectische klasse". Het zijn bij hem een soort ketters of op zijn minst domme rare moslims. Hij noemt zijn "theologen" ook nooit rechtstreeks "de dialectische klasse". Hij lijkt er in het algemeen voor te waken zijn eigen quasi-Aristotelische drieklassen indeling te definiëren in de gebruikelijke benamingen van sociale lagen en beroepsgroepen van zijn tijd. Het lijkt er op dat hij als qadi de vrije hand wil houden beklaagden in te delen op grond van Aristoteles als kenner bij uitstek van Gods schepping.
Maar op één plek legt hij uit wie hij precies bedoelt met "de theologen", en dat zijn: de Ash’ariten and Mu’taziliten. Hetgeen natuurlijk wel de enige, dus gewichtige maar vage verbinding legt met zijn zelfgemaakte begrip "dialectische klasse", namelijk in het bovenstaande citaat over "zich opdringende allegorische interpretaties".

Prettige implicaties van Rushds filosofie voor zijn taak als qadi (rechter)

Meerdere malen herhaalt Rushd dreigend dat het de demonstratieve klasse absoluut verboden is de andere klassen, de dialectische en de retorische, met zijn allegorische Koran interpretaties lastig te vallen. De imams moeten geleerde boeken verbieden voor wie zelf geen geleerde is. Populaire boeken mogen geen allegorische Koran-interpretaties bevatten. Het lezerspubliek van populaire boeken, de "massa", heeft daar niets aan, begrijpt er niets van, kan er niets mee, en gaat er prompt verkeerde conclusies uit trekken. Je maakt die mensen er alleen maar ongelukkig mee. En zo is het ook eenvoudiger, want zo is iedereen uit de massa die zegt de Koran niet letterlijk te geloven een ongelovige. Slechts de demonstratieve klasse dient subtieler te worden beoordeeld.
Hier lijkt het mij dienstig voor een qadi er een tussenklasse, die raadselachtige dialectische klasse, op na te houden. Stel immers dat de qadi iemand wil vrijspreken van allegorische Koran-interpretatie omdat hij niet tot de retorische klasse behoort, en hem een allegorietje dus vergeven kan worden. Zonder dialectische klasse zou dat vonnis impliceren dat de man meteen maar liefst tot de demonstratieve elite is gepromoveerd! Met die derde (tussen-)klasse kan de qadi over een aangeklaagde allegoricus neerbuigend vonnissen dat zijn "vermogen tot theoretisch begrip het dialectische niveau heeft bereikt." De man behoort nog steeds tot de massa, niet tot de demonstratieve elite, maar met deze conclusie gaat de beklaagde dan vrijuit, kan opgelucht naar huis, en mag blijven denken wat hij denkt.
Rushd's Aristotelische harmoniegedachten waren dus niet vrijblijvend maar werden geaccepteerd als grondslag voor de sharia (rechtspraak). Het werd dus een soort grondwet van Cordoba. En dan zal het wel niet alleen Cordoba geweest zijn. Want de macht van qadi Rushd reikte ver.

Het hek van Rushd

Rushd had in zijn jeugd nog meegemaakt hoe iedereen in Cordoba zonder zorgen over alles van gedachten kon wisselen. Nu de Almohaden dat onmogelijk hadden gemaakt trachtte hij die wetenschappelijke vrijheid met een hek te beschermen waar alleen de "demonstratieve klasse" binnen mocht, en waarachter men als elite onder elkaar was.
De christelijke geleerden in de rest van Westeuropa kenden niets anders dan de rampsituatie die juist over Cordoba was gekomen bij het binnendringen der Almohaden. De christelijke geestelijkheid had altijd kunnen volhouden dat de Bijbel de grondslag van alle kennis was, en zo er al allegorische Bijbelinterpretaties moesten zijn ging God daarover en niet de filosofie van Aristoteles.
Maar de christelijke steden groeiden als kool en daar hing een andere sfeer: de stad was de plaats van het ambacht en iedereen wist daar dat je ambachten niet uit de Bijbel kon leren, ja zelfs dat de Bijbel daar overduidelijk onverstandige dingen over zei - denk maar eens aan dat ronduit amateurische bouwplan van de tabernakel in <Leviticus??>. Men vond in de steden ook de "universiteit" uit, universiteiten schoten overal als paddestoelen uit de grond, en waren door de geestelijke geleerden lastig in de hand te houden. Regelmatig zag de christelijke geestelijkheid zich genoodzaakt hardhandig in te grijpen. Maar ook in eigen kring begon men het storend te vinden dat de meest interessante gesprekken - zeker nu ze ook Aristoteles uit Cordoba hadden gekregen - met gedempte stem gevoerd moesten worden. Menige geleerde uit geestelijke of universitaire kring begon te verlangen naar een omheining voor de filosofische elite waarachter men rustig zijn gang kon gaan als de massa buiten er maar niets over te weten kwam. Maar ook daar werd door orthodoxe katholieken fel op gereageerd. Zo werd Rushd, Averroës, geprezen en verketterd. Aristoteles en het lonkende hek van Rushd hebben daar toen nog heel wat levens gekost (zie bijvoorbeeld de diskussie tussen Thomas van Aquino en Siger de Brabant waarbij de laatse uiteindelijk op de vlucht een mes in zijn rug kreeg). Vóór het hek daar met juridische spijkers getimmerd kon worden was het al met de boekdrukkunst van de dam, want dat is nog eens wat anders dan op papierrollen overschrijven met de ganzeveer. Je kunt flinke stapels boeken verbranden, maar tegen een zich wereldwijd verspreidend drukambacht valt niet te stoken, het leek goddorie wel het internet! En de duivelse vrees van de steeds zwaarlijviger wordende katholieken bleek terecht: de katholieke kerk stortte in in reformatie. Wat er van overbleef zag er ontluisterend uit, en stond niet meer of alleen nog sub roza ("schuilkerken") daar waar de westerse cultuur voorlopig zijn speerpunten zou hebben, in De Nederlanden en Engeland.

Meer over de Arabische oorsprong van de West-Europese verlichting