Hieronder een passage uit het tweede, filosofische gedeelte van het boek.
Op de CD die bij het boek hoort kun je op de links klikken voor nadere uitleg


Macht

Op mijn dorpsschool in Veendam, ik was acht, hebben wij op een gegeven moment heel even juffrouw van der Linde gehad. Juffrouw van der Linde kwam net van de kweekschool (zo heette dat toen onderwijzers nog belangrijke mensen gevonden werden en een goed salaris hadden). Juffrouw van der Linde was gemotiveerd door de drang kinderen iets te leren. Juffrouw van der Linde had zelf toen ze klein was alles op school zo interessant gevonden. Ze had altijd vooraan gezeten, had altijd ademloos geluisterd en had gedacht: dat wil ik later ook, de kennis aan de kinderen geven. Maar daarbij had ze vergeten achterom te kijken.
V��r het speelkwartier van haar tweede dag had zij ons nog steeds geen fatsoenlijke les door de strot kunnen drukken en hadden wij haar al aan het huilen. De week daarop kon je haar bureaublad wel blijven dweilen.
Ik zat altijd wat in het midden achteraan. Hoewel ik recensies krijg uit die tijd als "karhengst" en "rauwdouwer" en ik er op de schoolfoto's uitzie als ietsje groter dan mijn klasgenoten herinner ik mij mijzelf als mij bevindende in een wereld vol gevaren, niet ingesteld op het leggen van contact en in gedachten verzonken.
Vooral dat laatste. Ik voel bijvoorbeeld nog die ruk aan mijn arm van mijn kwade en ongeduldige moeder: kom op! Sta niet zo te dromen! Als iemand zo reageert zal ik al wel een tijdje hebben staan te dromen. De ruk bracht mij inderdaad terug in de wereld en ik bleek mij aan de hand van mijn moeder bij een voetgangersoversteekplaats te bevinden. Kennelijk hadden we een tijdje moeten wachten en had mijn hoofd van de gelegenheid gebruikt gemaakt iets anders te gaan doen. Ik zou overigens niet meer weten wat.
Ik herinner mij ook nog dat ik soms van mening was dat mijn denkwerk resultaat had gehad. Dan ging ik dat vertellen. Dat leverde steevast algemene hilariteit op. Ik herinner mij niet dat ik er gekrenkt besloot mee op te houden. Wel werd het voor mij wel een selectiecriterium voor contacten. Een daarvan was, heel even, juffrouw van der Linde.
Ik zat, als gezegd, altijd wat in het midden achteraan. Ik was, als gezegd, niet erg ingesteld op contact. Ik was, als gezegd, nogal dromerig. De kinderen rondom mij waren druk bezig met praten, spugen, inkt gooien en stoeltjes onder bibsjes wegtrappen. Nu eens bestudeerde ik al hetgeen zich om mij heen afspeelde en dan weer keek ik naar juffrouw van der Linde.
Ik herinner mij nog enkele van haar karakteristieke houdingen: zittend achter haar bureau, de armen voor zich, plat gevouwen op het bureaublad en daarop haar voorhoofd. Dan keek je een tijdje naar haar fontanel. Soms richtte ze zich op, pakte de aanwijsstok voor het bord weg en liep daarmee, roepend (en nu is het AFGELOPEN!!) door het middenpad. Maar dat had ze uit een boekje, het klonk ook meer als een sonnet van Shakespeare en sorteerde geen effect. Dan ging ze weer zitten. Bureaustoel schuin naast het bureau, zodat je haar door het middenpad helemaal kon zien, in een krampachtige voorovergebogen zithouding, stok verticaal op de grond steunend, met twee handen stijf vast tussen de knie�n, starend naar de grond, ongeveer twee meter voor zich.
Toen kregen we een dag de bovenmeester en waren wij het die huilden.
En toen kwam juffrouw van der Linde nog een dag terug.
En toen heeft juffrouw van der Linde mij het atoom uitgelegd.
Niet dat het er in het lokaal anders toeging. Niet dat zij er anders bij zat. Integendeel, ze zat gewoon weer eens in haar fontanelhouding achter haar bureau. Maar ineens keek ze omhoog, naar mij en riep Bertje! Kom eens hier! Ik kon het in de hectiek niet helemaal goed verstaan, maar met het liplezen erbij begreep ik de bedoeling. Ik ging naast haar bureau staan. Zo'n onderwijzersbureau komt, ik herinner de lezer er even aan, een kind bijkans tot de borst. Bertje, zei ze. Als je ��n kruimeltje suiker neemt…. Hierbij maakte ze gebaren met haar hand alsof er op haar natte bureau een kruimeltje suiker lag. En je snijdt dat in twee�n, wat krijg je dan?
Twee halve, zei ik vlot.
En die weer in twee�n?
Vier kwarten.
Nou en als je dan de hele tijd doorgaat met doorsnijden en daarna nog een hele tijd, dan kun je op een gegeven moment niet nog eens in twee�n snijden. En dan ben je bij de atomen. Hier hield ze op.
Ik weet niet meer hoe ik weer op mijn plaats terecht ben gekomen. De meest voor de hand liggende hypothese is dat ik uit het raam ben gaan kijken om het idee te verwerken, zij weer voor zich uit is gaan staren en dat ik in gedachten verzonken weer naar mijn plaats ben gelopen. De volgende dag hadden wij onverwacht vrij. Juffrouw van der Linde hebben wij nooit meer gezien.

De mensheid heeft altijd graag gewild dat het doorhakken van dingen ergens eindigt met splinters die je niet verder kunt doorhakken, anders wordt je er ook zo moe van en je vermijdt er ook nodeloze infinitesimale muggezifterij mee, tenslotte hoeft bij een mens alleen de kop maar van de romp en hij is al dood. De Grieken bedachten daar het woord "atoom" voor, Leibniz noemde het een monade, Spinoza een modus en toen kreeg je later nog quarks en strings, want een atoom moest een atoom blijven heten al bleek het van binnen zo groot en verkruimelbaar als ons hele zonnestelsel.
Het Afrikaanse atoom heet kracht. Die kracht oefent macht op andere krachten. Eigenlijk heb je in Afrika geen "dingen", zoals in het westerse denken. Alle "dingen" doen iets in Afrika. Het zijn krachten. Alles is een kracht en alles komt door macht die is uitgeoefend door krachten. Dat is het principe van de Afrikaanse natuurkunde.

Je kunt over paters zeggen wat je wilt, maar dit heeft toch mooi een pater voor het eerst duidelijk aan westerlingen uitgelegd: pater Placide Tempels, in zijn boekje met de titel "Bantu filosofie", waarvan hij na een tijdje schrijft: ja, eigenlijk een beroerde titel, maar je moet ergens beginnen als je westerlingen iets uit wilt leggen. Ik doe het natuurlijk ook: ik begin over "natuurkunde". Je moet wat.  Het is namelijk geen natuurkunde, het is ook geen filosofie en het is ook geen religie. Het is gewoon zo.

 

Persoonlijke macht

De wereld bestaat uit krachten die macht over elkaar uitoefenen. De belangrijkste krachten zijn de persoonlijke (of "met een wil uitgeruste") krachten. Die krachten oefenen hun macht uit in pogingen bewust doelen te bereiken. Het zijn de levende mensen, de dode mensen, die weliswaar dood zijn, maar toch bestaan en zich overal mee bemoeien en tenslotte de geesten die als geest geboren zijn. De onpersoonlijke rest van de wereld (stenen, vuur, planten enzovoort) zijn krachten die gemaakt zijn door persoonlijke krachten [Plaatje: mensen en geesten.jpg]. Ook die onpersoonlijke krachten hebben macht. Die macht hebben ze gekregen van de persoonlijke krachten door wie ze zijn gemaakt. Sommige onpersoonlijke krachten zijn bewust, dus met opzet gemaakt door persoonlijke krachten (denk aan een boog waarmee je kunt jagen). Andere zijn onbedoelde neveneffecten (denk aan gaten in de weg en restaurants langs de kant). En dan heb je nog krachten die zijn ontstaan uit een strijd tussen persoonlijke krachten (wapens, rechtbanken).
Elke onpersoonlijke kracht is gemaakt, hij is "opgeladen" met macht door persoonlijke krachten, hoewel het misschien onbedoeld was en die persoonlijke krachten er zelfs spijt van kunnen hebben. Alle onpersoonlijke krachten, van de ploeg tot de zon, zijn het resultaat van het handelen van bewuste, met wil uitgeruste, persoonlijke krachten. Dat kunnen dode mensen zijn, als geesten geboren geesten, of levende mensen, of een samenspel tussen hen. Het kan met opzet zijn gegaan of per ongeluk.
Deze wirwar van krachten met macht is voor mensen uit een ex-Mesopotamische monocultuur van ��n enkele God en allemaal gelijke individuele maar weinig persoonlijke mensjes, die dan vaak hun ene God nog hebben weggedaan ook, lastig te vatten. Meestal weten westerlingen nog wel dat er in de antieke wereld een veelheid van offici�le goden was met welomschreven "portefeuilles" (vruchtbaarheid, landbouw, liefde, oorlog, handel, de zee, de onderwereld, enzovoort). De treffende overeenkomst tussen de idee�n van de volkeren in de antieke tijd over de organisatie der goden was niet beperkt tot de Griekse en Romeinse cultuurgebieden. Als Caesar in De Bello Gallico bijvoorbeeld de Keltische goden beschrijft, geeft hij ze onmiddellijk de bekende Romeinse godennamen. Dat komt niet door geborneerdheid maar doordat Kelten inderdaad in principe dezelfde filosofie over de basiskrachten in de natuur hadden, en dus dezelfde "portefeuilles". Meerdere Goden. In onderlinge strijd en coalitie. Dat is al flink wat persoonlijker. In klassiek Afrika denkt men nog concreter en persoonlijker dan in de antieke wereld: het wemelt van krachten in de Afrikaanse natuur, grote en kleinere. Een levend mens behoort tot de hele kleintjes (hoewel ze nooit precies even klein zijn...). Voorouders (ancestors), hebben al wat meer macht, en dan volgt er een voor een buitenstaander onoverzichtelijke hoeveelheid geesten en goden, waartussen een portefeuilleverdeling meestal niet erg expliciet geregeld is. De diviner hoort te weten tot wie men zich dient te wenden bij welk probleem. Hij legt ook de nodige contacten.
Je moet als mens altijd op je qui-vive zijn: zorg dat je niet te grazen genomen wordt door kwade krachten, of er tussen bekneld raakt, profiteer alert van krachten die in je voordeel werken. Soms denk je misschien dat je redelijk van bepaalde krachten op aan kunt, zoals de zon en de maan, maar je weet het nooit, het blijft altijd oppassen. Je moet zijn als de gieren en de maraboes die zweven in de thermiek, als de zeilers die zich met hun schepen op het meer wagen. Je bent speelbal van de krachten van zon, maan, wind en water. Je bent er absoluut niet tegen opgewassen.
Het enige dat je kunt doen is je eigen kleine beetje macht gebruiken, vooral je slimheid (ook een kracht), om vrij te blijven van die immense krachten als ze je bedreigen en ervan te profiteren als het even mogelijk is. Hun zaken zijn te groot voor jou.Van die hele grote krachten bent je geen "business partner". Het enige dat je kunt doen is opletten wanneer je een voordeel kunt behalen uit hun werking. Dat is de Afrikaanse kunst van het leven. Kunde en sluwheid.
Werken hoort daar absoluut niet bij. Integendeel: merk je dat je aan het "werk" bent, dan is dat een slecht teken. Je beweegt je kennelijk tegen een stroom van macht in en dat is in principe onverstandig. Dat doe je alleen voor korte tijd en alleen als er op die korte termijn een redelijke verwachting kan zijn van een aanzienlijk voordeel. Want stel je voor dat je het allemaal voor niets doet, wat in deze grillige wereld zeer wel mogelijk is! En erger nog: macht komt van krachten af en krachten worden nooit graag tegengewerkt. Als je erg succesvol bent met je gezwoeg tegen hun in irriteer je ze misschien wel. Dan word je wellicht eenvoudig even als een mug doodgeslagen. Arbeid als poging tot machtsverwerving is levensgevaarlijk. Hetzelfde geldt voor sparen, als dat tenminste moeite kost.
Macht krijg je heel anders: het wordt je gegeven. De goede gevers zijn de persoonlijke krachten die het goed met je voor hebben. Je juiste basishouding is: alert en respectvol wachten op gunsten van persoonlijke krachten. De regen. De goede wind. De muzungu met veel geld op zak. De gelegenheid die zich voordoet. Macht is alles dat jouw persoonlijke vitaliteit kan bevorderen of aantasten. Vitaliteit is je vermogen je te vermeerderen en dan gaat het over: eten, onderdak, voortplantingspartners, kinderen. In het westen zijn filosofen gaan spreken over "nut", daar zou het om gaan in het leven. Zij noemden zich utilitaristen. Afrikanen zijn "vitalitaristen": zij maximaliseren hun vitaliteit (bij de eindredactie van dit boek, toen dit al lang was opgeschreven, verscheen er een boek van de Afrikaan Martin Nkafu Nkemnkia, getiteld African Vitalogy).

Wat kun je doen? Je eigen weinige macht heb je geheel van andere krachten gekregen. Hoe dat precies is gegaan heb je zelf maar zeer ten dele in de gaten. Het is namelijk behoorlijk ingewikkeld. Zelfs de meest wijze mensen begrijpen er maar een heel klein beetje van. Wel is ��n ding zeker: de hi�rarchie van krachten is geheel door anci�nniteit geregeld: de oudste krachten zijn de machtigste. Verleden tijd en macht zijn derhalve eigenlijk twee manieren om over hetzelfde te praten. Ouderdom is het criterium voor aandacht, respect en angst. Hoe ouder iets is hoe meer kwaad het je kan doen en hoe meer voordeel je ervan kan hebben als je goed oppast. Want alles komt uiteindelijk van oerkrachten af en hoe ouder een kracht is hoe dichter die kracht bij de oerkrachten staat. Daarom zijn je voorouders (ancestors) machtiger dan je ouders. Daarom zijn je ouders machtiger dan jij, zullen ze dat altijd blijven, ook na hun dood en je kinderen zijn weer minder machtig dan jij en zullen dat na jouw dood ook blijven. Je familie is net als de hele geschiedenis van het universum een boom die zich vertakt. Bij een harde storm waait het zwakste er af en dat zit boven. En daar zit jij. Dat is niet erg, want het gaat om de boom, niet om jou. Het is natuurlijk zaak je nietige vermogens gebruiken om zo mogelijk vast te blijven zitten en een zo sterk mogelijke tak te worden. De boom is het verleden, de geschiedenis. De toekomst is (nog) lucht.
Wat kun je doen?, is de vraag. Je moet het krachtenveld verkennen. Als je weet welke krachten bij jou in de buurt de dienst uitmaken, moet je er achter komen hoe te vermijden ze te irriteren en hoe ze gunstig te stemmen door gebeden en offers (als er geen blanken bij zijn gaat er steevast bij het eten een stukje eten en een drupje drank voor de voorouders op de grond). Ook kun je voor de geesten en voorouders musiceren, dansen en offeren. Ik noem dat voor mezelf wat oneerbiedig: "aas neerleggen". Het aas is een inspanning die in verhouding staat tot wat van jou, in jouw machtspositie, verwacht kan worden. De gelokte kracht zal, hoop je, naar rato van eigen vermogen betalen. Omdat de gelokte kracht machtiger is, kan dat heel wat meer opleveren dan het aas je kost. Zelf doe je dat ook zo als jongeren en zwakkeren je aandacht vragen. Aas neerleggen is een zekere inspanning. Je gaat even "tegen de stroom in" dus. Zo maak je een jachtboog, je zet een val, je maakt een hanger van leeuwetand voor om je nek (geeft jachtmacht), je offert. Het zijn kleine "loops", cirkelgangetjes, draaikolkjes in de stroom van macht, die de vitale krachten in jouw voordeel prikkelen en stimuleren. Sterk wordt door zwak geprikkeld, oftewel oud door jong, oftewel, als in een groeiende boom, het benedengedeelte door het bovengedeelte. Zo is het ook met gedachten. Gedachten zijn krachten, afkomstig van de voorouders, die op je afkomen als hen dat goeddunkt. Het enige dat past is dankbaarheid.
Jij bent ook een kracht. Nou ja, een nietig krachtje. Je geeft af en toe een klein porretje naar beneden om een lekkere duw omhoog uit te lokken. Je stimuleert de vriendelijke krachten der voorouders en hun machtige relaties. Leven is vliegen. Zweefvliegen. Dat is ook de achtergrond van het Afrikaanse idee van lenen en geven.

Het plaatje dat de lezer er bij moet houden is dit: [Plaatje: budjagali tree forces.jpg ]

Het universum is net zoiets als je familie, alleen groter (dieper: die familieboom [Plaatje: family tree.jpg] wortelt immers in de aarde en de aarde zal ook wel weer ergens in wortelen). Wetenschappelijk onderzoek naar westers model wordt zinloos geacht omdat "wetenschappelijke" experimenten waarin je de werking van ��n kracht in isolement bestudeert onmogelijk zijn: de bij het experiment heersende krachten kunnen het de volgende keer inmiddels tegen andere krachten hebben afgelegd, waarna voor zolang als dat weer duurt alles weer anders gaat. Vaste natuurwetten? Vergeet het maar. De westerse wetenschap denkt dat de wereld uit dingen en dode krachten bestaat. Dan zouden experimenten herhaalbaar zijn, zou de natuur niet op het idee komen het eens anders te doen. Maar de natuurkrachten leven, dus experimenteren is zinloos. Met de natuur experimenteer je niet, je gaat er mee om, als met een mens. De natuur willen controleren is net zoiets als je vader en moeder willen controleren. Oneerbiedig, dus gevaarlijk. Je kunt een klap krijgen. Het universum is een spel van macht waarin niets zich herhaalt je nooit iets definitiefs over te weten zult komen.
De westerse wetenschap heeft een preoccupatie met de waarneming door het oog. Men spreekt graag over "observaties" als datgene wat je doet in een wetenschappelijk experiment. De meeste Afrikaanse talen hebben ��n woord voor zien en ��n ander woord "horen" waar alle andere niet-visuele waarneming in zit, dus ook voelen en ruiken. Dat verzamelwoord zal ik met een hoofdletter schrijven: Horen. Daarmee bedoel ik dus: alles wat je merkt en voelt als je je ogen dicht hebt. Horen met hoofdletter is in Afrika veel en veel belangrijker dan zien. In het westen heb je zieners, die kijken. Naar kaarten en glazen bollen bijvoorbeeld. Bespottelijk voor een Afrikaan. Nobheid! In Afrika woelt de diviner zonder kijken met zijn handen in een hoop schelpjes om de oorzaak van je probleem te ontdekken. Afrikanen tellen nachten en geen dagen: de nacht is het belangrijkste, daarin plant je je voort. Daar kijken ze ook niet bij.
Vergeet niet dat in het westen niet alleen de tovervoorspellers met hun kaarten en glazen bollen zich vooral op het oog baseren, en de neiging hebben andere zintuiglijke waarneming te verwaarlozen. Het zelfde geldt immers voor de wetenschap. Een gehoorde toon wil de westerse wetenschap zien (op een oscilloscoop). Een gevoelde temperatuur wil men zien (op een thermometer). Een geroken gas wil men zien (in een zichtbaar verschijnsel in een reageerbuis). In het westerse bijgeloof komt iets pas in aanmerking voor wetenschappelijke status als het zichtbaar is. Op de zintuigen die horen, voelen en ruiken durft men niet te vertrouwen, hetgeen een vicieuze cirkel van nobheid en visueel fetisjisme in gang heeft gezet.
Herakleitos was de eerste westerse filosoof van wie bekend is dat hij zich tot het primaat van de visualiteit bekende: "De ogen zijn meer betrouwbare getuigen dan de oren (Herakleitos fragment 101a)", en: "Over belangrijke zaken moet men niet blind oordelen (Herakleitos fragment 47)"
Voor Afrikanen is het oog niet het belangrijkste waarnemingsorgaan. Over de wereld kun je van alles te weten komen. Dat doe je niet niet primair analytisch visueel observerend maar intu�tief voelend. De wereld bestaat niet uit dingen maar uit uit krachten. Men vraagt dus niet: wat is het? Maar: wat doet het? En dat voel je.
Soms valt het ook voor de Afrikaan niet mee te voelen wat een kracht doet. Op een dag vestigde een gastheer mijn aandacht op een curieuze ijzeren constructie op de veranda. Die was die week gestolen, maar snel teruggekomen: de dieven waren door buurtbewoners achtervolgd en gepakt. Daarbij werden zoals te doen gebruikelijk zo ongeveer al hun botten en gewrichten kapotgeslagen. Vervolgens ging de zaak bij de politie op rapport die een dergelijke arrestatiemethode door burgers ook de gewoonste zaak van de wereld vindt. De naam van het ding moest evenwel in het rapport en daar ontstond een serieus probleem. Politie, boeven, boevenvangers en eigenrichters slaagden er, ondanks eendrachtige inspanning niet in te doorgronden wat het was. Mijn gastheer, de eigenaar van de kracht, werd erbij gehaald en kon het verlossende woord spreken: het perst vruchten.