Hieronder een passage uit het eerste, (dagboek-)gedeelte van het boek.


Jinja, op een terrasje in Main Street, vrijdag 28 november 1997

De klassieke plastic boodschappentas heeft in Jinja nog een aantal toepassingen zie ik nu, uitkijkend over straat:

  1. Kippentuig: Kippen zijn hier, anders dan in het westen, gezond en lekker. Een kip koop je levend. Mag een kip even niet weg dan gaat zij in de tas met de kop door het gat van een der handvaten. Dit heeft een soort inbakeringseffect: de kip heeft uitzicht, zit rustig, kan de vleugels niet strekken en de poten blijken na enig pogen het hele lichaam door het handvatgat te wringen, ook in de toestand te berusten.
  2. Toilet: in deze tweede stad van het land zijn er nogal wat gezinnen die thuis in de boodschappentas schijten en hun boodschap dan in de tas brengen naar de dichtstbijzijnde vuilcontainer, althans naar de vuilhoop waaronder volgens familieoudsten zich ergens een vuilcontainer bevindt. Het schijnt dat dit de reden is waarom gebruikte plastic zakken verder in het straatbeeld relatief schaars en minder populair zijn.

Ik moet nog goed de realiteit tot me laten doordringen van de combinatie van liefheid en – zo nodig meedogenloze - rottigheid van de mensen hier. Ik hoor van diverse kanten dat de veroorzaker van een verkeersongeluk zomaar vermoord kan worden door de omstanders. Charles Onyango-Obbo heeft net een prachtig klein boekje geschreven dat bij boekhandel Aristoc in Kampala in de afdeling "Local" staat, maar dat iedere westerling zou moeten lezen. In het verhaaltje "Public and Private Citizens" schrijft hij over de scherpe contrasten in goedheid en slechtheid. Engelse mensen die op BBC world service horen over iemand die het moeilijk heeft en de journalist geld sturen ter leniging van de nood. Politici die een voetbalclub steunen uit puur enthousiasme maar er onbedoeld hun populariteit zo mee opvijzelen dat ze er onder doodsbedreigingen van hun collega's mee moeten ophouden. Bij een verkeersongeluk komt men aanstormen, niet om de slachtoffers te helpen maar om de spullen te stelen. Een politieman rapporteert bij een verdachte van plundering bij een verkeersongeval zakken met rijst en suiker te hebben gevonden gedrenkt in bloed. Onyango-Obbo maakt zich vooral zorgen over de marktwaarde van die suiker, maar rijst is toch ook behoorlijk hygroscopisch. Enfin, mij wordt geadviseerd om als ik bij een ongeluk betrokken raak mij gezwind uit de voeten te maken en later de zaken te regelen. Ik hoor overigens later van mensen, blanken zelfs, die na een ongeluk goed zijn geholpen, en al hun geld nog gewoon uit hun autowrak konden halen Zelfs met blanken is er dus soms nog mededogen. De lynching van een schuldige aan een verkeersongeval kan voortkomen uit gebrek aan zelfbeheersing, gebrek aan rationele controle over de driften en net als bij onze hooligans waarmee individueel ook vaak best te praten is leidt dat in een groep makkelijk tot een collectieve escalatie, maar de vent is uit edele wraakmotieven gedood en draagt wellicht ook nog zaken van waarde op zich. Dat is toch leuk meegenomen.
Een incident met postzegels in april die er eerst niet waren –morgen terugkomen- en toen wel, is mij inmiddels verklaard: ik moest extra betalen. Toen ik dat niet begreep had ik ze toch voor de prijs gekregen. Als je van een ambtenaar iets moet hebben kun je urenlang tegenover zijn bureau op een stoel zitten, voor de lunch nog even weggestuurd worden, morgen terugkomen etc, voor hij je geeft waar je recht op hebt. Met een tientje extra had je in een minuut weer buiten gestaan. Het scheelt dat je blank bent want die willen wel eens naar de krant gaan met het verhaal en daar zijn ze bang voor. Zwarten betalen gewoon. Obote gaf geen soldij en riep gewoon: je hebt toch een geweer? Nou dan!
Daarom ben ik weer heel verbaasd als ik met mijn gloednieuwe fiets, een fortuin voor de Jinjajenees, naar de markt ga, en die bij de man die mijn horlogebandje voor vijftig cent van een nieuwe staafje voorzag zet. Die zorgt er voor. Daar kan ik van op aan. En nog zoiets: na de versteviging, bij de fietsemaker, van mijn zadel bleek thuis mijn reparatietasje te ontbreken. Ik een dag later terug, ook voor nog enkele kleine verbeteringen van de zadelstelling en wacht bij wijze van proef af. En ja hoor, daar komen ze ongevraagd aan met het tasje, vergeten, teruggevonden, voor me bewaard en weer aan mijn zadel gefrommeld. Daar zit geen greintje kwaad bij. Een marktkoopman loopt weg, uit het zicht, om voor mij iets te halen en laat mij achter met al zijn waar voor het grijpen. Het komt niet in hem op dat ik zou doen wat zoveel Nederlanders in zo’n geval zouden doen. Hier liggen alle grenzen anders. Handel en dienstverlening blijkt hier volledig gescheiden: heeft de fietsreparateur voor mijn fiets een boutje nodig dan moet ik dat even op de markt gaan kopen. Mijn vrees bij de aankoop van de fiets over het verschil tussen een wholesale en detailhandelsprijs blijkt dus geheel ongegrond. Een fietsemaker heeft alleen gereedschap. Ik moet er nog achterkomen waarom.

Gisteren gevoetbald. Het beoogde PCJ-team 1998 tegen het soepie in blauwe Combonishirts waaronder ik. De voetbaltrainer geeft een peptalk en praat veel over organising. De helft van het team is ondertussen aan het voetballen of zit met de rug naar hem toe veters te strikken. De opstelling. De keeper: "Where is that tall man, where is he, who used to be your keeper", schreeuwt de trainer. De vijf spelers om hem heen staan wat te schudden met hun benen en staren dromerig in de verte. "Where is that tall man", de trainer tuurt over het veld. He is there, roept een toeschouwer behulpzaam. Vlak achter de trainer torent van het begin af aan een pikzwart afwezig hoofd met een platte wipneus en een witte rafelige muts boven het gezelschap uit. De trainer draait zich om, kijkt omhoog en schreeuwt gebiedend: you are the keeper! Undzoweiter.
Ik was deze keer rechtshalf, voetbal de hele wedstrijd uit, zonder spierpijn en veel minder kapot dan de vorige keer. Mijn voornaamste inspanning bestond uit prachtig vrijlopen, naarmate de wedstrijd vorderde steeds harder om de bal schreeuwen en die niet krijgen. Vijf minuten voor het eind ricocheert de bal met grote snelheid diep rechts voor mij. Ik heb voldoende snelheid om tussen terugsprintende back en uitlopende keeper naar links aan de midvoor af te geven die geheel vrij staat doch raak de bal een stap te vroeg lichtjes waardoor ik te ver voor me uit speel. De rest van de dag voel ik op gezette tijden weer dat lichte onbedoelde tikje van de bal tegen mijn sprintende linkerbeen, één stap voor het soepie op 1-0 voorsprong had kunnen komen. Overigens besef ik pas nu ten volle mijn 10 á 15 kilo overgewicht. Starten gaat nog, snelheid krijg ik ook nog, maar snel stoppen en wenden is Godsonmogelijk. Het moet er af. Zo loop ik straks nog eens een doelpaal doormidden.
Nu komen de verlangens op tafel. De voetbaltrainer neemt mij apart en vertelt mij omstandig dat hij een theorieboek mist. Hij schrijft zijn adres op een briefje en daaronder een schriftelijke weergave van zijn wens. De onderwerpen die hij graag in het boek aan de orde zag gesteld schrijft hij onder elkaar, telkens met een puntje ervoor. Hij geeft het me, ik stop het weg. Hij vraagt het terug, zet een volgend puntje en schrijft in schoonschrift "training suit". Mag ook wel oud zijn, zegt hij geruststellend. Denkt nog even na, zet weer een puntje en schrijft: "training shoes". Zijn blik verdwijnt in de bomen, hij zet weer een punt, krast die na enig nadenken weer door.
Just anything useful, eindigt hij.
Wij wisselen een warme handdruk uit.
Ook Isaac heeft een probleem. Kan ik zijn scriptie printen.
Ja dat kan ik wel.
Bij nader inzien blijkt het echter om typen te gaan. Zeven kantjes. Nou ja, Isaac heeft al zoveel voor ons gedaan, dat kan ik niet weigeren. Uiteindelijk waren het 10 velletjes krom Engels geworden over scepticisme. Overgenomen uit encyclopedieën. Eén woord kende ik niet en vroeg wat het betekende
"I did not have time to check the meaning of that word." Zou hij de betekenis van de andere woorden die hij heeft overgeschreven wél kennen? ‘s Avonds dicteert hij mij en komt het half af. Hij moet weg. Wanneer gaan we verder, vraag ik. Of ik het niet zelf af kan maken, hij heeft het druk. De nacht breekt aan, Jos schakelt de generator uit, bij kaarslicht typ ik Isaacs scriptie op de accu af, keurig alle ridicule grammaticale constructies, foute woorden en duidelijk letterlijk overgeschreven zinnen volgend. Als het af is is de accu leeg. Ik blaas de kaars uit en slaap. De volgende dag blijkt er nog een litteratuurlijst te zijn. Dan snij ik met mijn zakmes zijn papier op het juiste formaat, we printen en daar is de vergulde blik. Het zij zo, daar trap ik dus nooit meer in.
Het Liliane Fonds maakt driewielfietsen voor de invaliden. Daar worden de wielen van gestolen. Maar bij sommigen zo vaak dat het duidelijk een broodwinning van de invalide zelf is geworden.
Maar wil de goedgevende blanke ergens een foto van maken dan komen de Ugandezen er met dreigende gezichten: dat mag hier niet! Of eerst betalen!
Een jongen meldt zich bij mij in tranen. Hij is een goed christen (maakt aanstalten dit met een papier aan te tonen), is gewond geraakt bij een ongeluk (toont de wond), kan niet meer werken en is juist uit zijn kamer gezet wegens achterstallige huur. Komt hij snel met wat geld dan mag hij er weer in. Of ik hem niet kan helpen. Hij is geheel overstuur.
Nee, dat kan ik niet, ik geef mijn geld aan professionele hulpverleners die de gevallen beoordelen, zeg ik.
Hij ziet een andere blanke en gaat erop af, nog steeds helemaal overstuur.
Maar bij navraag bleek zijn verhaal tegen die ander over een volstrekt andere doch minstens even urgente nood te gaan. De Afrikaan geeft de goede graag de gelegenheid zich goed te voelen. Wie in dienst van de mensheid wil leven kan in Afrika goed terecht.
Om dit onderwerp af te sluiten vóór het saai wordt: de bediener van de Silver Touch vraagt mij ten afscheid of ik geen baantje voor hem heb want die Indiërs hier zijn zo slecht van betalen. De Anglicaanse priester, met vrouw en studerende dochter, oppert de mogelijkheid dat hij wellicht op mijn aanbeveling naar Europa zou kunnen om te studeren. Isaac schreef mij thuis al eens een brief over het schoolgeld voor zijn nichtje en begon nu weer over problemen met zijn retourticket straks bij terugkeer van zijn geboorteplek in Nigeria. Wijnand stuurt een jongen uit zijn tehuis, inmiddels afgestudeerd Makerere naar mij toe omdat hij met landbouwprojecten bezig is en ik ben tenslotte econoom. Justine Ojambo. Er komt echter geen enkel know how probleem in het gesprek naar boven, alleen zijn huidige baas knoeit met projectgeld, hij is dus alvast semi-stiekem zelf iets begonnen doch heeft desgevraagd al prachtige regeringsstempels. Voor, na, onder en boven betoont hij zijn godvrezendheid en zijn leven in dienst van anderen en, dan komt het: of ik niet kan helpen om aan geld te komen. Waarvoor? Er wordt iets gemompeld over soft loans voor vrouwen. Later blijken die vrouwen winkeltjes op te willen zetten. Het lijkt mij dat als er tekort aan detailhandel zou zijn (wat ik sterk betwijfel), de leveranciers best wel die paar dagen op hun betaling kunnen wachten tot het verkocht is. Het lijkt mij dat als het langer duurt dan een paar dagen dat dan de boel verrot is en soft loans dus weggegooid. Tenslotte heb ik gezien hoe je een winkel hier bouwt en inricht en dat kan iedereen hier zonder bijles van een Makerere doctorandus in een halve dag met blote handen. Hij rijdt op een hele aardige motorfiets. Ik zal hem het idee van verkoop als dienstverlening aan de hand doen: je geeft je ananas in consigne aan een vrouw in een winkelhutje, die jou een bedrag of percentage geeft als verkocht wordt. Verrot is pech voor de leverancier, die eigenaar blijft.
Maar wat verbeeld ik me nou eigenlijk, mooie adviseur ben ik, ik ben toch lang niet slim genoeg voor de echte handelaars hier.
En deze student, tsja, ik denk dat hij leraar moet worden. Of, als hij iets voor arme vrouwen wil leren doen, eerst zelf eens in iets moet proberen te handelen en er aan te verdienen. Ik denk niet dat daar dan veel van terecht zou komen.

Bugembe, Holy Cross Formation House, zaterdag 29 november 1997

Waar blijft de diarree? Ik ben tenslotte al weer bijna drie weken hier. Vandaag gearriveerd, worlcome, worlcome.
Ik ben inmiddels in mijn aangename verbanning naar de Holy Cross, bestierd door Paul Kollman. Hier wordt minder plechtig en officieel gedaan over de normen (ze zijn er, jawel). De compound is gewoon van klei, dus rode plakboel aan je voeten als het nat is. Voor Mill Hillers begint dat pas buiten het hek. Zie je in het Mill Hill een vrouw dan is zij zwart en huishoudster. Hier loopt een vreselijk leuk pittig negerinnetje met prachtige volle borsten uit Amerika die vaak mee eet omdat zij op haar 21ste besloot op de lagere school hier les te gaan geven en ook een lieve blanke Amerikaanse mevrouw die ik in telefoongesprek hoor met haar man in Amerika. Die staan mee te giechelen bij de afwascorvee en zitten gezellig met de jongens te keuvelen onder het riet-overkapte zitje op het grasveld. Op de Mill Hill compound is er een huis voor Pierre, één voor de formators en één voor de studenten. En er is een huis voor koken en eten. Geen verschillende kleuren of rangen onder één dak. In de Holy Cross zitten staf en studenten niet alleen in hetzelfde gebouw, zelfs in dezelfde gang. ‘s Ochtends is er een collectieve wekker in de vorm van een zwaar roestig stuk ijzer waarop met een stuk hout wordt geslagen. Dit schijnt een Zen-invloed op de architect te zijn geweest. Het geluid is zeer bescheiden en dat is maar goed ook want in de raamsponning boven je deur zit alleen een hor. In principe zou je met zijn allen dus vanuit bed een overleg kunnen voeren. Het serene Franse Middeleeuwse kerkgezang uit de CD-speler van mijn laptop ging gisteravond dan ook even volledig plat tegen een niet mis te verstane reggae uit een belendend hok priesters in opleiding. De kamers der formators doen denken aan de slagvelden in Europese studentenvertrekken. "Usually it does not get any better" zegt Rev. Paul Kollman opgewekt, mijn gedachte radend. Een Pierre hebben de formators hier niet. Ze regelen het gewoon onder elkaar en daar hoor ik zo’n beetje meteen bij. Jeugdherberg, padvinderij, die richting. En minder luitjes, zo’n 15, dus minder kans op uit de boot vallen of achterlangs gaan. De Holy Cross is dan ook al veel langer op de lijn om in Afrika eigen mensen op te leiden in plaats van steeds blanken te sturen. Mill Hill, een voornamelijk Engels-Nederlandse congregatie werd met de ontkerkelijking geconfronteerd waardoor de aanvoer van verse jonge blanken vrijwel staakte. Men heeft toen nog jaren lopen aarzelen of echt toch wel Afrikanen in de gelederen moesten worden toegelaten. Pas sinds een paar jaar is er een formation house voor de zwarte mannen. Resultaat: een in de komende jaren razendsnel decimerende groep zeer bejaarde missionarissen, dan een vreselijke gat in de leeftijdsopbouw en daaronder een zeer enkel Afrikaans priesterveulen. Pas nu zijn er stemmen om van Uganda-Kenya een Mill Hill "region" te maken in plaats van de missionarissen te beschouwen als behorende tot de Europese regio waar zij vandaan komen. Zelfs Pierre is er voor, maar de overigen houden het af en lijken de dood van Mill Hill in Afrika te prefereren boven de Afrikanisering. De Mill Hill aarzelingen over Afrikanen in bestuurlijke functies is ook nu nog duidelijk te lezen uit de felheid waarmee PCJ rector Pierre het door andere congregaties overwogen rectoraat van de Afrikaan Kanyike over het PCJ bekritiseerde. Kanyike moest lesgeven, dáár was hij goed in, maar je moest zo’n man toch geen decaan maken. Pierre heeft er geen notie van hoe hij drie keer in de broekzak van Kanyike past. Kanyike wordt dus geen rector. hij geeft les. En hoe!
Doordat de Holy Cross deze geestelijke problemen niet heeft zijn er ook jonge blanken en oude zwarten en is het een aangename door elkaar krioelende multiculturele bende, vanuit ons gezichtspunt, hoewel het voor een Afrikaan nog duidelijk een zeer strak georganiseerd opleidings- en vormingsinstituut is. En het moet ook gezegd dat tegen overtredingen vaak zeer hard wordt opgetreden.
Er is een Shell-gastank, er zijn gas- en elektrische kookplaten, maar er staat een gigantische waterpan op een houtskoolvuur (immers alle drinkwater moet worden gekookt). Zoals voor een hutje een vuurtje brandt, zo brandt voor deze grote hut een groot vuur. Het is allemaal net ietsje meer Afrika: bij power cut geen generator achter de hand, het water heeft soms een rooksmaakje want de deksel wil er wel eens niet helemaal precies op liggen, het is ook niet altijd gekoeld. De vloer is een klein beetje minder griezelig schoon, de douche en WC gemeenschappelijk en net ietsje primitiever zonder onaangenaam te worden ("Baida ya kutumia choo, waka ndoo ya maji kusaida choo, asanta" oftewel na gebruik s.v.p. even een emmer water door de plee gooien). Dit, dames en heren, is het helemaal.
Behalve dan dat bidden. Kijk: God, daar ben ik voor. Ik weet nog, als student geloofde ik nergens in. Later heb ik ontdekt dat je gewoon overal in moet geloven: God, Sinterklaas, het huwelijk, de waarheid, het ecologisch evenwicht, de opwarming der aarde noem maar op. Wat God betreft, ik voel zelfs met zekerheid dat Hij best kan velen dat ik dit zo zeg, tenslotte ik vind het echt en dat heeft Hij dan toch zo gewild nietwaar, Hij heeft alle soorten gelovigen en ongelovigen zo geschapen als zij zijn, dus mij ook, waar ik ook moet worden ingedeeld.. Maar gottegottegot dat gedoe in die kerkdiensten, daar is voor mij niet door te komen. Waarom heb ik daar toch zo’n moeite mee? Waarom kruipt de tijd daar zo? Het onlustgevoel is verwant aan wat mij bekruipt bij een commissievergadering aan mijn universiteit, bijvoorbeeld over de vraag of haar naam wel goed is en geen verandering behoeft, waar ik dan niets zeg, maar ongeduldig wacht tot iedereen zijn zegje heeft gezegd en ik weer naar buiten mag, frisse lucht, en stiekem besluit het boeltje voor mezelf in het vervolg maar de Alva Universiteit te noemen. Maar waar het hem precies in zit moet ik nog uitzoeken.

Gisterenavond tegen zonsondergang kwam ik aan. Ik vertelde Paul dat ik nog gauw de Wanyangeheuvel op wilde vanwaar hier de zon in het meer zinkt.
Dat kon ik toch morgen ook nog, het is zo mis, ga douchen.
Uit beleefdheid laat ik mijn ontmoeting met God dus vandaag maar varen. We moeten naar de mis. Nou, daar zit je dan weer. Een Engels liedje op de melodie van Alle Menschen werden Brüder, mompeldemompel, nog eens iets uit een boekje, mompeldemompel, nog eens iets uit een boekje, nog eens wat gemompel, nog eens iets uit een boekje, weer een liedje van de Europese plank. Dan de beker, wijn er in, het bakje ouwelen er naast, optillen neerzetten, nog even wat zeggen, optillen neerzetten, nog even wat voorlezen, optillen neerzetten, nog zeggen en dan eten we lichaam van de Heer. O ja, als het bloed van de Heer wordt ingeschonken en zijn vlees opgediend, wordt een bandje opgezet met een Afrikaans klinkend liedje waar net de meest sprankelende syncopen uit zijn verwijderd.
Liturgie. Dat is duidelijk iets waar belangrijke heren over gaan. In die liedboekjes die ze gebruiken staat "Nihil Obstat" (geen bezwaar) en dan de naam van een hoge Roomse functionaris, met daaronder: "Censor". Ha! Daar is het verband met de Alva Universiteit! Enfin, die Roomse mannen zien een kerkdienst, net als het celibaat en de monogamie, duidelijk als abstinentie ter bevordering van de Godsvrucht. En abstinentie ligt niet in mijn aard. Zo heeft de Here mij niet geschapen, maar Paul duidelijk wel. Zolang Paul zijn witte pak draagt klinkt zijn stem of hij zojuist zijn moeder verloren heeft.
Gelukkig komt "mijn Paul" (excuseer) daarna gewoon weer uit dat pak tevoorschijn en douwt hij mij bij het eten met een knipoog een straffe groene peper op het bord. Had die een uurtje eerder genomen, denk ik bij mezelf, maar dat is natuurlijk een helemaal foute gedachte. Er was daar overigens tilapia vissekopsoep met de kop er nog in en ik hoor Mamadeo het nog rijmen in april: "The ice are nice". Tot afgrijzen van de lieve Amerikaanse mevrouw tegenover mij, die haar man voor een half jaar heeft verlaten om eindelijk haar droom van een als lerares geïntegreerd bestaan in Afrika te realiseren, prik ik het verrassend grote oog uit de kas en steek het in mijn mond. Een vettere hap heb ik zelden genomen. De lens zelf is bij het koken een hard stukje geworden. Dat spuug je weer uit. De confrontatie met het vet deed mij waarschijnlijk vergeten op de smaak te letten want louter vet was wat ik proefde. Onmiddellijk voelde mijn maag aan als van grote importantie. Er was nog een oog. De vraag was of ik dat nog op kon. Ik waagde het erop. Yes, the eyes are nice, overtuig ik mezelf, maar ik weet niet zeker of ik ze zou bestellen als ze naast andere dingen op een kaart zouden staan. Hiermee was mijn maag meer dan volledig bezet zodat ik tot mijn lichte schaamte als enige een halfvol bord in de keuken inleverde.

En dan nu de grootste verrassing tot nu toe. Ik voelde hem al een beetje aankomen door diverse dingen die ik zag. Nu stond ik met de jongens in de keuken te praten en zag hoe zij geroutineerd een voortreffelijke grote maaltijd in elkaar draaiden.
Waar geleerd?
Nou als je zes bent help je je vader en moeder al mee met koken.
Jongens net als meisjes?
Jongens net als meisjes.
Dus mannen kunnen koken?
Mannen kunnen koken.
Toch niet zo goed als de vrouwen?
Even goed als de vrouwen.

Foto: eten in Afrika

Maar wij in Europa leren dat de vrouwen hier alles doen, luiers verwisselen, op het land werken koken en sparen voor het schoolgeld en de dokter terwijl de mannen zich zitten te bedrinken?
Dat was vóór het christendom. Niet bij ons thuis.
Als een kind ‘s nachts huilt, wie gaat er dan uit?
Mannen even vaak als vrouwen.
Kunnen jullie luiers verwisselen?
Ja hoor, dat doe je vanaf dat je zeven bent met je broertjes en zusjes. Daar moet je ook vaak op passen.
Wie kookt als de man en de vrouw allebei thuis zijn?
Dan vaker de vrouw en de man past dan op de kinderen. Maar de vrouw kan ziek zijn of moe en dan kookt de man.

Nu moeten we, voel ik, wel even oppassen met dit verhaal. Hier zijn natuurlijk gesprekken over geweest. Maar wat zie ik met eigen ogen: die gasten kunnen uitstekend koken. En dat konden ze al, zeggen ze, toen ze hier kwamen en dat geloof ik alvast. Verder weet ik van de les van Kanyike dat kinderen tot hun volwasseneninitiatie (12 á 14 jaar) "geen sekse" hebben. Ze gaan man of vrouw worden, welk van de twee is bekend. Nu zijn ze "kind" en niet zozeer jongetje of meisje. Dus vóór die tijd wordt tussen hen geen onderscheid gemaakt. En zoals ik die kleine jongetjes in het dorp van Mamadeo’s familie suikerriet zag snijden… het zou me niets verbazen als die op hun tiende alle voorkomende gerechten al uitstekend kunnen maken. Vóór je volwassen wordt kun je misschien alles al, het is wellicht slechts de vraag of je het ook blijft doen als je volwassen bent. Dat van die luie dronken mannen hoor ik te vaak om onwaar te kunnen zijn. En vrouwen zitten echt niet op de fiets, mannen wel. Mannen dragen echt geen water, vrouwen, jongetjes en meisjes wel. Een artikel in een serieus vaktijdschrift concludeert dat landbouwgezinnen met de mannen dood of weg gemiddeld efficiënter zijn dan die met mannen. En dat vrouwen de schoolgeldspaarders zijn, en niet alleen beloven te betalen, zoals mannen, maar vroeg of laat ook echt met het geld aankomen hoor ik ook van te veel kanten die het weten kunnen, zoals nu bijvoorbeeld weer die Amerikaanse mevrouw hier aan tafel die de schoolgeldkas beheert. Dit wordt spannend. Wordt vervolgd.