COMMISSIE VAN BEROEP

 

 

als bedoeld in artikel van 14 van de statuten van de Stichting Universiteit van Tilburg,

 

UITSPRAAK

 

in het geschil tussen

 

de heer dr L. hamminga, wonende te Jinja, Oeganda, hierna te noemen: appellant

 

en

 

de Stichting Universiteit van Tilburg, gevestigd te Tilburg, hierna te noemen: verweerster.

 

 

I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING

 

De arbeidsovereenkomst van appellant met verweerster is op 1 oktober 2001 door de kantonrechter ontbonden met toekenning van een vergoeding van    fl 400.000,- als ontbindingsvergoeding ter aanvulling op te ontvangen uitkeringen krachtens sociale verzekeringswetten dan wel anderszins – uit arbeid - te verkrijgen inkomsten.

Appellant heeft om een zogenaamde bovenwettelijke uitkering naast zijn werkloosheidsuitkering verzocht. De uitkering is namens verweerster bij brief van 25 april 2002 geweigerd onder herziening van een eerder genomen beslissing waarin die uitkering wel was toegekend.

 

De grond van de weigering is gelegen in een door partijen voor  de ontbinding overeengekomen regeling. Het bezwaar tegen de weigering is op 5 december 2002 ongegrond verklaard. In januari 2004 heeft appellant om een herziening verzocht welke voorziening blijkens brief van 16 februari 2004 is geweigerd. Bij schrijven van 5 maart 2004 heeft appellant daartegen    

Bezwaar ingesteld, dat door de Commissie van advies voor bezwaar– en beroepschriften van verweerster is behandeld.

 

Het voor appellant negatieve advies van de commissie  is door verweerster overgenomen. Verweerster heeft bij brief van 29 juli 2004 appellant bericht zijn bezwaar ongegrond te verklaren.

 

Nadat deze beslissing op 19 januari 2005 andermaal aan appellant was toegezonden, heeft hij beroep ingesteld bij de Commissie onder toezending van vele stukken. Verweerster heeft daartegen een verweerschrift ingediend, waarbij zij een brief van verweersters raadsman aan die van appellant van 27 augustus 2001 en een zestal faxen van deze raadslieden van 28, 29 en 30 augustus 2001 heeft overlegd. 

 

De zaak is behandeld ter zitting van de Commissie op 20 mei 2005, alwaar appellant niet is verschenen en voor verweerster is verschenen mr C.P.J. van de Ven, werkzaam bij verweerster, en mr J.J.W. van Mens, advocaat, als haar raadsman.

 

 

II. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

 

Uit de brief van 27 augustus 2001 en de daarop gevolgde faxwisseling blijkt overduidelijk dat in de bij deze stukken tussen partijen overeengekomen vergoeding van fl 400.000,- de wachtgeldverplichtingen van verweerster jegens appellant waren begrepen. Appellants raadsman schrijft immers in zijn fax van 29 augustus 2001: Mijn cliënt doet dan daarbij afstand van wachtgeldrechten als verwoord in de BW NU”

Gelet op het voorgaande acht de Commissie verweersters besluit, waartegen appellant in beroep is gekomen, niet onrechtmatig, zodat de Commissie beslist als volgt:

 

III. BESLISSING

 

De Commissie van Beroep,

 

uitspraak doende,

 

verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gewezen door de mrs. P.A.L.M. van der Velden, voorzitter en mr J.H.M. Kersemakers en mr A.J.W.M. Jurgens, als leden, in tegenwoordigheid van mr A.C.M. Ranke, als secretaris.

 

Gegeven en namens de Commissie van Beroep getekend op 9 september 2005.   

 

 

 

 

 

(get)P.A.L.M. van der Velden                       (get)A.C.M. Ranke

 

 

            voor eensluidend afschrift:

 

 

 

     A.C.M. Ranke