TENTAMEN WETENSCHAPSFILOSOFIE, DOCTORAAL ALGEMENE ECONOMIE, BEDRIJFSECONOMIE EN FISCALE ECONOMIE
16 JUNI 1999
1.
i. De ontkenning van een universele uitspraak is een existenti�le uitspraak
ii. De ontkenning van een existenti�le uitspraak is een universele uitspraak
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
2.
i. Uit een singuliere uitspraak volgt altijd een existenti�le uitspraak.
ii. Uit een universele uitspraak volgt altijd een existenti�le uitspraak
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
3.
i. De uitspraak "Alle mensen zijn sterfelijk" is volgens Popper en Lakatos
onwetenschappelijk.
ii. De uitspraak "Alle kapitalistische systemen komen uiteindelijk in een revolutie aan hun
einde" is volgens Popper en Lakatos onwetenschappelijk
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
4.
Beschouw:
a. Als de accijnzen op cigaretten worden verhoogd, dan zal het aantal rokende mensen
afnemen.
b. De accijnzen worden verhoogd
c. Dus: Het aantal rokende mensen zal afnemen
i. Dit is een geldige deductie
ii. De conclusie hoeft niet waar te zijn
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
5.
Volgens Popper verloopt de wetenschap niet inductief maar wel "quasi-inductief". Daar mee
bedoelt hij het volgende
i. Wetenschapsmensen houden zich niet bezig met het falsifi�ren van hun theorie�n
ii. Algemene theorie�n worden opgesteld die de inhoud van gecorroboreerde bijzondere
theorie�n verenigen.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
6.
Een anomalie volgens Kuhn is
i. Een correct opgeloste puzzle
ii. Een falsificatie van de theorie
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
7.
Wetenschappelijke vooruitgang bestaat volgens Lakatos uit:
i. Het vinden van nieuwe voorbeelden die bewijzen dat de theorie�n van het
onderzoeksprogramma juist zijn.
ii. Het verwerpen van de hard core zodra onomstotelijk blijkt dat waarnemingen niet met
de theorie kloppen
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
8.
Theorie-afhankelijkheid van de waarneming houdt in :
i. Dat er bij elke waarneming wel een theorie te vinden is die je moet geloven om te
geloven dat je de waarneming echt hebt gedaan.
ii. Dat de aanvaardbaarheid van een theorie afhangt van de vraag of de waarnemingen er
wel of niet mee in overeenstemming zijn.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
9.
Een potenti�le falsificator ("potential falsifier") is
i. Een theorie waarvan de waarheid nog niet vaststaat.
ii. Een gecorroboreerde theorie.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
10.
In een conventionalistische strategie
i. Past men voortdurend de begrippen van de theorie zodanig aan dat alle waarnemingen
ermee in overeenstemming zijn.
ii. Streeft men naar het corroboreren van theorie�n.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
11.
Sommige wetenschapsfilosofische theorie�n zijn wel gebaseerd op een principe van
rationaliteit, andere niet.
A. Die van Popper Kuhn en Lakatos wel
B. Die van Popper en Kuhn wel.
C. Die van Popper en Lakatos wel
D. Die van Kuhn en Lakatos wel
12.
Wie een inductivistische wetenschapsopvatting heeft is van mening dat:
i. De waarschijnlijkheid van een theorie toeneemt naarmate er meer gevallen zijn
geconstateerd waarin de theorie opgaat.
ii. Een theorie gefalsifi�erd is bij het vinden van het eerste geval dat er niet mee klopt.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
13.
Dora is een zwaan, ze is zwart en ze bestaat.
i. Dit is een singuliere uitspraak.
ii. Het is een "basic statement" bewering voor de strict universele uitspraak "Alle zwanen
zijn wit".
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
14.
De complementaire inhoud van een theorie
i. Is het gedeelte van de inhoud van de theorie dat geen empirische inhoud is.
ii. Het gedeelte van de theorie dat geen empirische inhoud is
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
Enkele economen onderzoeken markt M. Zij gaan uit van de theorie dat de evenwichtsprijs
en hoeveelheid wordt bepaald door vraag en aanbod. Zij noemen deze theorie SD.
Zij vragen alle aanbieders en vragers op markt M een enqueteformulier in te vullen: bij een
groot aantal prijzen moeten zij aangeven hoeveel zij zullen aanbieden resp. vragen.
De economen totaliseren bij elke prijs de aangeboden en gevraagde hoeveelheden.
Er blijkt slechts ��n prijs pE te zijn waarbij het totale aanbod qS(pE) gelijk is aan de totale
vraag qD(pE). De economen halen verlicht adem. Dit noemen zij de evenwichtshoeveelheid
qE.
Maar helaas: op de markt komt nooit de prijs pE en de hoeveelheid qE tot stand.
15. Dit is een falsificatie van SD. (A: juist; B: onjuist)
16. Dit bewijst dat er nooit evenwicht is. (A: juist; B: onjuist)
17. Dit bewijst dat vragers en aanbieders niet goed hebben ingevuld wat ze werkelijk doen
als ze echt voor een koop- of verkoopbeslissing staan (A: juist; B: onjuist)
18 Dit bewijst dat er fouten zijn gemaakt bij het optellen naar totale vraag en totaal
aanbod (A: juist; B: onjuist)
19. Dit bewijst dat er naast de prijs andere factoren in het spel zijn die vraag en/of aanbod
mede bepalen. (A: juist; B: onjuist)
20. Hier is sprake van deductive model exploration (A: juist; B: onjuist)
21. Hier is sprake van een anomalie. (A: juist; B: onjuist)
22. SD is alleen een hard core, die op zich door geen enkele waarneming falsifi�erbaar is.
(A: juist; B: onjuist)
23.
Beschouw de stelling: "Theorie�n moeten beoordeeld worden op grond van de mate waarin
de voorspellingen over bedoelde toepassingen uitkomen."
i. Dit is de mening van Friedman
ii. Dit is de mening van Aumann
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
24.
Beschouw de stelling: "Waarheid is niet het doel bij het maken van een theorie."
i. Dit is de mening van Friedman
ii. Dit is de mening van Aumann
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
25.
i. Volgens Aumann gaat economische theorie alleen over rationeel gedrag en betekent
het niet uitkomen van een voorspelling dat er in het betreffende geval van rationeel
gedrag geen sprake is geweest.
ii. Volgens Aumann is de toepasbaarheid ("practical applicability") als doel van
theorievorming belangrijker dan begrip ("comprehension").
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
26.
i. Volgens Friedman doet het er niet toe of veronderstellingen realistisch zijn of niet.
ii. Volgens Friedman telt bij het beoordelen van een theorie alleen de vraag of de
implicaties van de theorie bij benadering met de observaties overeenstemmen.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
27.
Stel je werkt aan ODLIVE, het model waarin de hoogte van de uitkeringen aan
niet-werkenden door een systeem van verhandelbare bonnen op een markt wordt bepaald.
Je onderzoekt of de stelling dat bij een stijgende werkloosheid ceteris paribus de
evenwichtige uitkering omhoog gaat ook blijft gelden als part time werk mogelijk is.
i. Je houdt de dan bezig met DME (deductive model exploration).
ii. Je doet een poging wetenschappelijke vooruitgang te boeken in de zin van Lakatos.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
28.
Stel je werkt aan CAPM, het Capital Asset Pricing Model. Je ben met DME (Deductive
Model Exploration) bezig als je .
i. de investeerders gaat ondervragen om te kijken of ze risicomijders zijn.
ii. onderzoekt of de realiseerbare investeringstransacties op een rechte lijn blijven liggen
als er investeerders met risicovoorkeur deelnemen aan het marktproces.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
Dit was niet de laatste vraag! (zie achterkant).
29.
Chalmers vindt Poppers positieve waardering voor de mate van "gewaagdheid" van een
wetenschappelijk vermoeden problematisch omdat.
i. het begrip verwijst naar de moed van een mens en die is subjectief.
ii. de gewaagdheid van een uitspraak afhangt van de te verwachten reacties het publiek
waarvoor de uitspraak is bestemd, en die zijn niet rationeel bepaald.
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
30.
Het naief inductivisme wordt volgens Chalmers gekenmerkt door.
i. ontbreken van het besef van theorieafhankelijkheid van de waarneming
ii. veronderstellingen zijn niet van belang voor de toetsing van de theorie, implicaties wel
Hiervan is juist:
A. Geen van beide.
B. Alleen i.
C. Alleen ii.
D. Allebei
De goede antwoorden (verbeterd 990617)
1 d
2 b
3 d
4 d
5 c
6 a
7 a
8 b
9 a
10 b
11 c
12 d
13 d
14 b
15 b
16 b
17 b
18 b
19 b
20 b
21 b
22 a
23 b
24 d
25 b
26 d
27 b
28 c
29 a
30 b